U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Ontslag op staande voet niet rechtsgeldig gegeven. De kantonrechter verklaart voor recht dat de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werknemer heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 en 7:672 BW, met toekenning aan de werknemer van een schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW en een billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 BW . De gevorderde transitievergoeding wordt afgewezen omdat de werknemer ook zelf de arbeidsovereenkomst had opgezegd.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden

MZ

Rep.nr.: 8985793 \ EJ VERZ 21-80495

Datum: 7 april 2021

Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

[werknemer] ,

wonende te [plaats] ,

verzoekende partij in de zaak van het verzoek,

verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,

gemachtigde: mr R.L. van der Sanden,

tegen

[werkgever] ,

statutair gevestigd te [plaats] ,

verwerende partij in de zaak van het verzoek,

verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek,

gemachtigde: mr. B.A.M. Hampsink.

Partijen worden aangeduid als “de werknemer” en “de werkgever”.

1 Het procesverloop

1.1

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het verzoekschrift van de werknemer, ingekomen ter griffie op 25 januari 2021, met producties;

- het verweerschrift tevens zelfstandig tegenverzoek, ingekomen bij de griffie op 29 januari 2021;

- het aanvullend verweerschrift, met producties;

1.2

Op 22 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigden van partijen hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Voorafgaand aan de zitting hebben partijen nog stukken toegezonden.

2 De feiten

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek

2.1

[Eigenaar] (hierna: [Eigenaar] ) heeft sinds 2007 een eenmanszaak die zich bezighoudt met (internationaal) goederenvervoer over de weg. [Eigenaar] handelt onder de naam [Logistiek bedrijf] alsook onder de naam [Logistiek bedrijf] . Sinds 2013 is [Eigenaar] ook actief in de logistieke sector.

2.2

Op 24 september 2018 heeft de werknemer aan [Eigenaar] € 4.300,- geleend. Op het betalingsbewijs staat als omschrijving vermeld “inboedel”.

2.3

De werknemer is op 15 november 2018 in dienst getreden bij [Logistiek bedrijf] in de functie van allround logistiek medewerker.

2.4

Op 26 april 2019 is de werkgever, een onderneming die zich bezighoudt met (internationaal) goederenvervoer over de weg en het verlenen van logistieke dienstverlening, opgericht. [Eigenaar] is enig aandeelhouder en bestuurder van de werkgever.

2.5

Op 16 december 2019 heeft [Eigenaar] een GPS systeem in de bedrijfsauto van de werknemer geplaatst.

2.6

Op 1 juli 2020 is de arbeidsovereenkomst omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij de werkgever. Het salaris bedraagt € 2.195,92 bruto per maand.

2.7

De arbeidsovereenkomst bepaalt dat de vergoeding voor overwerk wordt geacht te zijn besloten in het overeengekomen salaris. De werknemer maakte veel overuren sinds zijn in dienst treding. De werknemer registreerde zijn verrichte overuren in een wekelijkse urenstaat. In de periode april 2020 tot en met september 2020 ontving de werknemer maandelijks € 400,- van [Eigenaar] .

2.8

Artikel 10 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:

“10. Geheimhouding/nevenwerkzaamheden/boete

10.1

Het is werknemer verboden, zowel gedurende de arbeidsovereenkomst als na afloop daarvan, op enigerlei wijze aan derden, direct en indirect, in welke vorm ook en in welke zin ook, enige mededeling te doen van hetgeen bij de uitoefening van zijn functie te zijner kennis is gekomen in verband met de zaken en belangen van werkgever en van met werkgever gelieerde ondernemingen en hun relaties. Het is werknemer tevens geboden om documenten of andere gegevens die hij heeft verkregen in het kader van zijn werkzaamheden na afloop van de arbeidsovereenkomst aan werkgever over te dragen.

10.2

Het is werknemer verboden gedurende de loop van de arbeidsovereenkomst nevenwerkzaamheden te verrichten voor een andere werkgever of opdrachtgever, direct of indirect, en zaken te doen voor eigen rekening, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever.

10.3

Bij overtreding van deze ver- en geboden verbeurt werknemer aan en ten behoeve van werkgever een dadelijk en ineens, zonder sommatie of ingebrekestelling, opvorderbare boete van €1000,- per overtreding en voor elke dag of een gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van werkgever in plaats van de boete volledige schadevergoeding te vorderen. Overtreding van deze verboden gedurende het bestaan van de arbeidsovereenkomst zal voor werkgever een dringende reden vormen tot ontslag op staande voet als bedoeld in artikel 7:678 lid 2 onderdeel i Burgerlijk Wetboek . ”

2.9

Op de arbeidsovereenkomst is de cao Beroepsgoederenvervoer van toepassing.

2.10

De moeder van de werknemer, [...] , was ook werkzaam voor [Eigenaar] en later voor de werkgever als allround manager en zij verzorgde de administratie van de werkgever. [de moeder van werknemer] is ongeveer 26 jaar goed bevriend met [Eigenaar] . De werknemer kent [Eigenaar] gedurende zijn hele leven. De werknemer heeft drie jaar in het huis van [Eigenaar] gewoond.

2.11

In februari 2020 heeft de werknemer verlof aangevraagd voor de periode 31 oktober 2020 tot en met 23 november 2020. De verlofaanvraag is goedgekeurd door [Eigenaar] .

2.12

De werkgever heeft twee opdrachtgevers. Het betreft [opdrachtgever 1] en [opdrachtgever 2] .

2.13

Op 2 oktober 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [opdrachtgever 1] , de werknemer en [de moeder van werknemer] . [opdrachtgever 1] is een goede vriend van [Eigenaar] . Tijdens het gesprek heeft de werknemer kenbaar gemaakt dat hij zijn dienstverband bij de werkgever zou gaan opzeggen per 1 januari 2021.

2.14

Op 6 oktober 2020 hebben de werknemer en [de moeder van werknemer] met [Eigenaar] een gesprek gehad. Tijdens het gesprek hebben de werknemer en [de moeder van werknemer] de arbeidsovereenkomst met de werkgever opgezegd per 1 januari 2021. Tijdens het gesprek heeft de werknemer aangegeven dat hij voornemens was om met [de moeder van werknemer] een nieuwe onderneming te gaan beginnen per 1 januari 2021.

2.15

Bij brief van 28 oktober 2020 heeft de gemachtigde van de werkgever de werknemer verzocht om schriftelijk te bevestigen dat de arbeidsovereenkomst wordt opgezegd per 1 januari 2021. De werknemer heeft op 23 november 2020 aan het verzoek voldaan.

2.16

In november 2020 informeerde de werknemer [opdrachtgever 2] dat hij zijn arbeidsovereenkomst bij de werkgever heeft opgezegd. [opdrachtgever 2] heeft aangegeven dat zij wilde gaan samenwerken met de nieuwe onderneming van de werknemer per 1 januari 2021.

2.17

In de week van 26 tot en met 30 oktober 2020 heeft de werknemer niet gewerkt. In de periode 31 oktober 2020 tot 12 november 2020 is de werknemer in verband met vakantie in Italië geweest.

2.18

Bij brief van 19 november 2020 is de werknemer door de werkgever per direct geschorst. In die brief wordt onder meer gesteld dat de werknemer zich niet zou hebben ziek gemeld in de week van 26 oktober 2020. Daarnaast zou de werknemer teveel overuren hebben geschreven. Het vermoeden bestaat dat sprake is van een of meerdere redenen voor een ontslag op staande voet. [Eigenaar] verzoekt de werknemer per omgaande alle bedrijfseigendommen in te leveren.

2.19

Bij brief van 23 november 2020 maakte de werknemer bezwaar tegen de schorsing. Hij heeft zich beschikbaar gehouden om zijn werkzaamheden te hervatten.

2.20

Op 24 november 2020 heeft de werknemer zijn nieuwe [onderneming werknemer] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

2.21

Bij brief van 27 november 2020 heeft de werkgever de werknemer op staande voet ontslagen. Het handelen van de werknemer is voor de werkgever onacceptabel en levert een dringende reden voor ontslag op staande voet op. Volgens de werkgever heeft de werknemer het geheimhoudingsbeding overtreden. [de moeder van werknemer] is op 27 november 2020 eveneens op staande voet ontslagen.

2.22

Op 18 december 2020 heeft de werknemer bedrijfseigendommen ingeleverd bij de werkgever.

3 Het verzoek en het tegenverzoek

3.1

De werknemer verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

a. voor recht te verklaren dat de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werknemer heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW en 7:672 BW;

de werkgever te veroordelen tot betaling aan de werknemer van:

b. de schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn ad € 2.195,92 en € 400,- netto;

c. de transitievergoeding ad € 1.609,22 bruto;

d. een billijke vergoeding ad € 4.931,84 bruto;

e. achterstallig salaris betreffende de maand oktober 2020 ad € 400,- netto;

f. achterstallig salaris betreffende de maand november 2020 ad € 400,- netto;

g. de eindafrekening van het vakantiegeld ad € 878,36 bruto en de 7 opgebouwde vakantiedagen;

h. de lening ad € 4.300,- netto;

i. de wettelijke rente over de onder b t/m g genoemde bedragen;

j. de wettelijke verhoging ex artikel 7:626 BW over de onder e t /m h genoemde bedragen;

de werkgever te veroordelen tot:

l. het verstrekken van afdoende specificaties aan de werknemer na afgifte van deze beschikking van de onder b t/m h genoemde bedragen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van de werkgever in de proceskosten.

3.2

De werkgever verweert zich tegen het verzoek. Na wijziging van het zelfstandig tegenverzoek verzoekt de werkgever:

I. een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 27 november 2020 op grond van een dringende reden rechtsgeldig is beëindigd;

II. een verklaring voor recht dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer;

III. de werknemer te veroordelen tot het betalen van de vergoeding ad € 2.195,92 als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 jo. 7:677 lid 3 BW, te weten het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren;

IV. de werknemer te veroordelen tot betaling van de boete ad € 18.000,- op grond van overtreding van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst van wege te laat inleveren van de bedrijfseigendommen;

V. de werknemer te veroordelen tot betaling van de boete van € 1.000,- op grond van overtreding van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst van wege het “copy paste” opnemen van de prijslijst;

VI. de werknemer te veroordelen tot betaling van de boete van € 2.000,- op grond van overtreding van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst van wege delen van bedrijfsgevoelige informatie en het verrichten van nevenwerkzaamheden;

VII. de werknemer te veroordelen in de proceskosten.

4 De beoordeling

in de zaak van het verzoek

4.1

Het gaat in deze zaak om de vraag of het door de werkgever gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is en of de werkgever moet worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding van € 2.195,92 bruto en € 400,- netto wegens onregelmatige opzegging. Daarnaast is aan de orde de vraag of de werkgever moet worden veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding, een billijke vergoeding en betaling van achterstallig salaris en de eindafrekening van het vakantiegeld en terugbetaling van de lening ad € 4.300,- netto.

4.2

De kantonrechter stelt voorop dat ingevolge artikel 7:677 lid 1 BW in samenhang met artikel 7:678 BW de werkgever bevoegd is een arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen wegens een dringende reden, indien van de werkgever ten gevolge van daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd is (HR 12 februari 1999, NJ 1999, 643).

4.3

Voor de beoordeling van de vraag of het door de werkgever gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan de werknemer opgegeven redenen zoals vermeld in de brief van 27 november 2020 maatgevend en wordt het geschil afgebakend door de daarin genoemde verwijten. Uit die brief volgt dat aan het ontslag op staande voet – kort gezegd – ten grondslag ligt dat de werknemer de geldende bedrijfsregels niet heeft nageleefd. Verder is de werknemer in de week van 26 oktober tot en met 30 oktober 2020 ongeoorloofd afwezig geweest en is hij vervolgens naar Italië vertrokken. Voorts heeft de werknemer zijn overuren niet correct bijgehouden. Ook heeft de werknemer het vertrouwen van de werkgever ernstig geschonden door achter zijn rug om te praten met klanten met als doel deze klanten over te nemen. Tot slot verwijt de werkgever de werknemer dat hij leugens heeft verteld over [Eigenaar] teneinde de werkgever in een kwaad daglicht te plaatsen.

4.4

De kantonrechter acht het handelen van de werknemer niet dermate ernstig – alle belangen en omstandigheden in aanmerking genomen – dat deze de zware sanctie van onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de werknemer op 6 oktober 2020 de arbeidsovereenkomst met de werkgever heeft opgezegd om met zijn moeder in dezelfde branche een nieuwe onderneming te beginnen per 1 januari 2021. Op 24 november 2020 heeft de werknemer zijn nieuwe onderneming ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Het is juist dat de werknemer opdrachtgevers van de werkgever heeft geïnformeerd over zijn nieuwe onderneming. In de arbeidsovereenkomst is echter geen concurrentiebeding en/of relatiebeding opgenomen zodat het de werknemer, naar het oordeel van de kantonrechter, vrijstond om na afloop van zijn dienstverband aan het economisch leven deel te nemen en zijn vroegere werkgever te beconcurreren.

4.5

De stelling van de werkgever dat de werknemer de overuren niet correct heeft bijgehouden is onvoldoende aannemelijk geworden. De werknemer betwist die stelling en hij heeft slechts de overuren in week 44 niet correct doorgegeven. Tussen partijen staat vast dat de werknemer gedurende zijn dienstverband veel overuren heeft gemaakt. De werknemer heeft de overuren steeds bijgehouden in de urenstaat. Eerst na het opzeggen van de arbeidsovereenkomst maakt de werkgever aan de werknemer het verwijt dat de overuren niet kloppen. Het had op de weg van de werkgever gelegen dit punt eerder bij de werknemer aan de orde stellen. Voor wat betreft het verwijt van de werkgever dat de werknemer in de week van 26 oktober tot en met 30 oktober 2020 ongeoorloofd afwezig is geweest heeft de werknemer aangevoerd dat hij in die periode thuis heeft gewerkt in afwachting van de Corona-uitslag. De werknemer stelt dat hij zich heeft afgemeld bij [Eigenaar] en hij heeft in die periode thuis werkzaamheden verricht. De kantonrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet kan worden gezegd dat er sprake is van daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die maken dat van de werkgever als werkgever niet kan worden verlangd dat de arbeidsovereenkomst niet meer zou kunnen voortduren, met name gelet op de korte periode dat het dienstverband nog zou bestaan. De arbeidsovereenkomst was immers reeds opgezegd per 1 januari 2021. De werkgever had kunnen volstaan met een minder verstrekkende sanctie.

4.6

Het bovenstaande betekent dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. De verzochte verklaring voor recht op dit punt acht de kantonrechter toewijsbaar.

4.7

Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW, op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, of op zijn verzoek aan hem ten laste van de werkgever een billijke vergoeding kan toekennen.

4.8

De werknemer stelt dat hij niet wenst terug te keren bij de werkgever. Bovendien had hij de arbeidsovereenkomst op 6 oktober 2020 al opgezegd per 1 januari 2021. De werknemer vordert daarom schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging, de transitievergoeding, een billijke vergoeding en betaling van achterstallig salaris en de eindafrekening van het vakantiegeld en terugbetaling van de lening. De kantonrechter overweegt het volgende.

4.9

De gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen. Op grond van artikel 7:672 lid 10 BW is de werkgever die vergoeding verschuldigd aan de werknemer, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. Tussen partijen staat vast dat de werknemer het salaris tot en met november 2020 heeft ontvangen. De schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging betreft dus het salaris van de maand december 2020. Het salaris van de werknemer bedraagt € 2.195,92 bruto. Dit bedrag acht de kantonrechter toewijsbaar. De verzochte betaling van € 400,- ter zake overuren wijst de kantonrechter af. De werkgever betwist dat het om een vaste maandelijkse toelage gaat en de werknemer heeft zijn stelling dat het bedrag aan overuren een arbeidsvoorwaarde is onvoldoende aangetoond. De werknemer ontving het bedrag weliswaar in de periode april 2020 tot en met september 2020, maar op het overschrijvingsbewijs van de bank ter zake de verrichte betaling staat steeds een andere omschrijving. Bovendien zijn de bedragen niet door de werkgever betaald, maar door [Eigenaar] vanuit zijn privérekening.

4.10

Uit het bovenstaande volgt dat ook het verzoek ter zake de betaling van de overuren over de maand oktober 2020 ad € 400,- en november 2020 ad € 400,- wordt afgewezen.

4.11

De verzochte toekenning van de transitievergoeding wijst de kantonrechter af. De werknemer heeft de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2021 opgezegd omdat hij samen met [de moeder van werknemer] een eigen onderneming wilde opstarten. De werknemer heeft de arbeidsovereenkomst niet opgezegd als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.

4.12

De werknemer verzoekt om ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen van € 4.931,84 bruto (2 maandsalarissen), op grond van artikel 7:681 lid 1 BW . De kantonrechter overweegt dat uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW . Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd (zie: Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Een ontslag op staande voet dat niet rechtsgeldig wordt geacht, is dus als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW . Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, moet het verzoek van de werknemer om toekenning van een billijke vergoeding dan ook worden toegewezen.

4.13

Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer (zie: Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en Kamerstukken II, 2013-2104, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In de billijke vergoeding kan niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen.

4.14

De werknemer stelt dat in dit geval de billijke vergoeding een punitief karakter heeft. De kantonrechter is van oordeel dat de werknemer zijn verzoek niet deugdelijk heeft onderbouwd zodat er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat een billijke vergoeding ter hoogte van twee maandsalarissen gerechtvaardigd is. De werknemer geeft niet aan wat de gevolgen van het ontslag voor hem zijn. Gelet op de omstandigheden van het geval acht de kantonrechter een billijke vergoeding van een maandsalaris ad € 2.195,92 bruto in dit geval passend. De werknemer is op staande voet ontslagen door de werkgever terwijl de werkgever wist dat de werknemer over weinig geld beschikt. De werknemer wordt zodoende gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.

4.15

Het verzoek ter zake betaling van de eindafrekening van het vakantiegeld ad € 878,36 bruto en de 7 opgebouwde vakantiedagen wijst de kantonrechter als onweersproken toe. De kantonrechter ziet aanleiding de wettelijke rente hierover te matigen tot 10%.

4.16

De werkgever heeft aangegeven dat in geval zij wordt veroordeeld tot betaling van enig bedrag zij zal overgaan tot het opstellen van afdoende specificaties. De kantonrechter zal het verzoek daartoe van de werknemer dan ook toewijzen. De gevorderde dwangsommen worden gemaximeerd tot € 100,- per dag, met een maximum van € 2.500,-.

4.17

Het verzoek van de werknemer om de werkgever te veroordelen tot terugbetaling van de lening ad € 4.300,- wijst de kantonrechter af. De lening is immers verstrekt aan [Eigenaar] en niet valt in te zien dat de werkgever gehouden is tot terugbetaling van het bedrag aan de werknemer.

4.18

Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

in de zaak van het tegenverzoek

4.19

Uit het hierboven overwogene volgt dat de door de werkgever verzochte verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 27 november 2020 op grond van een dringende reden rechtsgeldig is beëindigd wordt afgewezen. Ook de verzochte verklaring voor recht dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer wijst de kantonrechter af. Het verzoek van de werkgever om de werknemer te veroordelen tot het betalen van de vergoeding ad € 2.195,92 als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 jo. 7:677 lid 3 BW wijst de kantonrechter gelet op het voorgaande eveneens af.

4.20

Het verzoek van de werkgever om de werknemer te veroordelen tot betaling van de boete ad € 18.000,- op grond van overtreding van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst van wege te laat inleveren van de bedrijfseigendommen wijst de kantonrechter af. Artikel 10.1 van de arbeidsovereenkomst bepaalt dat het werknemer tevens is geboden om documenten of andere gegevens die hij heeft verkregen in het kader van zijn werkzaamheden na afloop van de arbeidsovereenkomst aan werkgever over te dragen. De werkgever stelt dat de werknemer 18 dagen te laat de bedrijfseigendommen heeft ingeleverd. Ter zitting is komen vast staan dat de werknemer op 17 december 2020 de bedrijfseigendommen bij de werkgever heeft ingeleverd. Tevens is ter zitting komen vast staan dat het ging om een sleutel en bedrijfskleding. Naar het oordeel van de kantonrechter vallen deze bedrijfseigendommen niet onder het bereik van artikel 10.1 van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek wordt dus afgewezen.

4.21

Het verzoek van de werkgever om de werknemer te veroordelen tot betaling van de boete van € 1.000,- op grond van overtreding van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst van wege het “copy paste” opnemen van de prijslijst wijst de kantonrechter eveneens af. de werknemer betwist dat hij de prijslijst van de werkgever heeft gekopieerd en de werkgever heeft die stelling niet aangetoond aan de hand van stukken, zoals bijvoorbeeld prijslijsten.

4.22

Het verzoek van de werkgever om de werknemer te veroordelen tot betaling van de boete van € 2.000,- op grond van overtreding van artikel 10 van de arbeidsovereenkomst van wege het delen van bedrijfsgevoelige informatie en het verrichten van nevenwerkzaamheden wijst de kantonrechter af. De werknemer stelt dat hij bij de werkgever geen toegang had tot bedrijfsgevoelige informatie. De werknemer was bij de werkgever werkzaam als logistiek medewerker en daarnaast verantwoordelijk voor de planning. Tevens verrichtte hij administratieve werkzaamheden. De werkgever heeft haar stelling dat de werknemer bedrijfsgevoelige informatie heeft gedeeld met derden, in het licht van het verweer van de werknemer, onvoldoende concreet onderbouwd. Voor wat betreft het verrichten van nevenwerkzaamheden door de werknemer is de kantonrechter van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de werknemer die werkzaamheden gedurende de loop van de arbeidsovereenkomst heeft verricht. De werknemer is eerst gestart met zijn nieuwe onderneming na het door de werkgever gegeven ontslag op staande voet. Dit betekent dat van overtreding van artikel 10.2 van de arbeidsovereenkomst geen sprake kan zijn.

4.23

Het vorenstaande voert tot de slotsom dat het tegenverzoek wordt afgewezen. Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

5 De beslissing

De kantonrechter:

in de zaak van het verzoek

- verklaart voor recht dat de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werknemer heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW en 7:672 BW;

- veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van:

a. de schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn ad € 2.195,92 bruto;

b. een billijke vergoeding ad € 2.195,92 bruto;

c. de eindafrekening van het vakantiegeld ad € 878,36 bruto en de 7 opgebouwde vakantiedagen;

d. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het sub c genoemde bedrag, gematigd tot 10 %;

e. de wettelijke rente over de sub a tot en met c genoemde bedragen vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;

- veroordeelt de werkgever tot het verstrekken van afdoende specificaties aan de werknemer binnen veertien dagen na afgifte van deze beschikking van de hierboven toegewezen bedragen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag, zulks met een maximum van € 2.500,-;

- bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

in de zaak van het tegenverzoek

- wijst het verzoek af;

- bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard en uitgesproken ter openbare zitting van 7 april 2021.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature