Uitspraak na terugwijzing door de Afdeling. Verweerder heeft de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Ook heeft verweerder eiser opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaar. Oplegging van het inreisverbod acht verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM . Verweerder heeft, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3960), ten onrechte niet beoordeeld of de intrekking van eisers asielvergunning voor onbepaalde tijd strijd oplevert met het bepaalde in artikel 8 van het EVRM . Verweerder kan voor wat betreft de uitvoering van deze toets voor de intrekking van de verblijfsvergunning niet volstaan met een verwijzing naar de toets aan dat artikel in het kader van de oplegging van het inreisverbod. Verweerder heeft de rechtbank er niet van overtuigd dat als verweerder, zoals hier het geval is, een belangenafweging maakt, aan de belangen van de Staat en die van de vreemdeling bij intrekking van het verblijfsrecht eenzelfde gewicht toekomt als bij de beoordeling of in artikel 8 van het EVRM reden is gelegen om af te zien van het opleggen van een verbod om de Europese Unie voor een bepaalde periode te mogen inreizen dan wel de duur van dat verbod te verkorten. Daarom is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit.