U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

verzoek AVG afgewezen. paspoortsignalering niet evident onjuist

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 20/1372

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom),

en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Dielen en T.F.J. Reijmers).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser op grond van de artikelen 16 en 17 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) afgewezen.

Bij besluit van 25 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft een verzoek gedaan om zijn paspoort te verlengen bij de Nederlandse ambassade in Ottawa. Daar is hem meegedeeld dat het paspoort niet kon worden verlengd omdat zijn paspoort op verzoek van de Belastingdienst is gesignaleerd. De persoonsgegevens van eiser zijn op verzoek van de Belastingdienst opgenomen in het Register Paspoortsignaleringen wegens het niet betalen van belastingaanslagen over de jaren 2011, 2012, 2013 en 2015.

1.1.

Eiser meent dat de opname van zijn gegevens in het Register Paspoortsignaleringen in strijd met de wet tot stand is gekomen, omdat de belastingaanslagen ten onrechte zijn opgelegd en niet op juiste wijze bekend zijn gemaakt. Ook is, volgens eiser, niet voldaan aan de voorwaarden om tot signalering te komen. Daarom heeft eiser op 10 juli 2019 verzocht om rectificatie dan wel om het verwijderen van al zijn gegevens uit het Register Paspoortsignaleringen op grond van de artikelen 16 en 17 van de AVG.

2. Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen.

2.1.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat in dit geval de ‘onjuistheid van persoonsgegevens’ niet vaststaat. Daarover bestaat een geschil. Eiser meent dat de paspoortsignalering onjuist is. De belastingdienst deelt dat standpunt niet.

Artikel 16 van de AVG is bedoeld om onjuiste gegevens te (kunnen) rectificeren. De onjuistheid dient dan in alle redelijkheid wel vast te staan. De AVG is niet geschikt om een juridische strijd over vermeende fiscale onjuistheden te voeren of zelfs te beslechten.

Nu de onjuistheid niet vaststaat van de persoonsgegevens, is er geen recht op of verplichting tot rectificatie. Van toepasselijkheid van artikel 17 van de AVG is in dit geval niet gebleken.

3. Eiser is het niet eens met verweerder. Op hetgeen eiser heeft aangevoerd, voor zover relevant, gaat de rechtbank hierna in.

4. Het wettelijk kader is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.

5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat het in artikel 36, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp, thans neergelegd in artikel 16 van de AVG ) geregelde correctierecht niet is bedoeld om indrukken, meningen, onderzoeksresultaten en conclusies waarmee betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Uit de uitspraak van het Gerechtshof (het Hof) ’s-Hertogenbosch van 27 mei 2009 volgt dat volgens de letterlijke tekst van artikel 36 van de Wbp weliswaar de mogelijkheid bestaat om onjuiste persoonsgegevens te doen verwijderen, maar daarbij gaat het volgens het Hof alleen om gegevens waarvan op eenvoudige en objectieve wijze de onjuistheid valt vast te stellen (bijvoorbeeld niet betwiste feiten).

5.1.

De rechtbank stelt vast dat de onjuistheid van de paspoortsignalering ten tijde van het bestreden besluit niet vaststond. Naar aanleiding van het beroep van eiser tegen de weigering van de minister van Buitenlandse Zaken hem een nieuw paspoort te verstrekken, heeft deze rechtbank op 19 december 2019 immers geoordeeld dat de signalering van eiser door de Belastingdienst niet evident onjuist is. Deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).

5.2.

Niet (langer) in geschil is dat de AVG zich niet leent voor het beslechten van fiscaal-juridische kwesties, die spelen tussen eiser en de Belastingdienst. Dat eiser het niet eens is met de paspoortsignalering kan in deze procedure daarom niet aan de orde worden gesteld.

5.3.

Wat eiser voor het eerst in beroep heeft aangevoerd over de opgelegde navorderingsaanslagen, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juli 2020, waarvan overigens niet vaststaat dat die onherroepelijk is geworden, kan hem, mede gelet op de ex-tunc toetsing in beroep, niet baten.

5.4.

Nu de onjuistheid van de paspoortsignalering ten tijde van het bestreden besluit niet vaststond, was verweerder op grond van de AVG, anders dan eiser betoogt, niet gehouden tot rectificatie of verwijdering van de paspoortsignalering.

6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2021.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)

Artikel 1 6

De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.

Artikel 1 7

1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:

a. a) de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;

b) de betrokkene trekt de toestemming waarop de verwerking overeenkomstig artikel 6, lid 1, punt a), of artikel 9, lid 2, punt a ), berust, in, en er is geen andere rechtsgrond voor de verwerking;

c) de betrokkene maakt overeenkomstig artikel 21, lid 1, bezwaar tegen de verwerking, en er zijn geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking, of de betrokkene maakt bezwaar tegen de verwerking overeenkomstig artikel 21, lid 2;

d) de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;

e) de persoonsgegevens moeten worden gewist om te voldoen aan een in het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;

f) de persoonsgegevens zijn verzameld in verband met een aanbod van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 8, lid 2. Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke de persoonsgegevens openbaar heeft gemaakt en overeenkomstig lid 1 verplicht is de persoonsgegevens te wissen, neemt hij, rekening houdend met de beschikbare technologie en de uitvoeringskosten, redelijke maatregelen, waaronder technische maatregelen, om verwerkingsverantwoordelijken die de persoonsgegevens verwerken, ervan op de hoogte te stellen dat de betrokkene de verwerkingsverantwoordelijken heeft verzocht om iedere koppeling naar, of kopie of reproductie van die persoonsgegevens te wissen.

[…]

3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is:

a. a) […];

b) voor het nakomen van een in een het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend;

[…].

Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2503.

Zie de uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch van 27 mei 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BI6357.

Zie de uitspraak van deze rechtbank van 19 december 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13777.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2275.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature