U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Einduitspraak na tussenuitspraak, gebrek in belangenafweging 8 EVRM hersteld, beroep gegrond, bestreden besluit vernietigd, rechtsgevolgen in stand gelaten. pkv + grr.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 20/8517

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres 1] , geboren op [2013] , van Ghanese nationaliteit, eiseres 1,

[eiser 2] , geboren op [2015] , van Ghanese nationaliteit, eiser 2,

[eiser 3] , geboren op [1979] , van Ghanese nationaliteit, eiser 3,

[eiseres 4] , geboren op [1981] , van Ghanese nationaliteit, eiseres 4,

(gemachtigde: mr. A. Berends),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 10 juni 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank vastgesteld dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor inwilliging van hun aanvraag. Evenmin voldoen zij aan de voorwaarden in het uitzonderingsbeleid in de Afsluitregeling. Naar het oordeel van de rechtbank doorstaat het bestreden besluit de rechterlijke toets ten aanzien van de afweging op grond van artikel 4:84 van de Awb.

Ten aanzien van de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak dit gebrek te herstellen.

Voor de tussentijd heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit en het primaire besluit geschorst tot de einduitspraak op het beroep.

Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend, vervat in een besluit van 19 juli 2021. Met deze aanvullend motivering blijft verweerder bij het standpunt als verwoord in het bestreden besluit.

Eisers hebben hierop op 16 augustus 2021 een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.

De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Het onderzoek is op

25 augustus 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.

2. In de zienswijze voeren eisers aan dat verweerder het geconstateerde gebrek met de aanvullende motivering van 19 juli 2021 niet toereikend heeft hersteld. Volgens eisers is sprake van inmenging in hun familie- en gezinsleven, omdat het familie- en gezinsleven van eiser 3 en eiseres 4 tijdens rechtmatig verblijf in Nederland is ontstaan. Het primaire standpunt van verweerder, dat weigering van de verblijf geen strijd met artikel 8 van het EVRM oplevert omdat geen van eisers rechtmatig verblijf hebben, houdt volgens eisers geen stand.

3. De rechtbank verwerpt dit betoog van eisers. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank mogen concluderen dat van inmenging in het familie- of gezinsleven van eisers onderling geen sprake is, omdat eisers nu geen van allen een verblijfsvergunning in Nederland hebben. Zij dienen Nederland allemaal te verlaten. De weigering van de aangevraagde verblijfsvergunningen leidt er dan niet toe dat de gezinsleden van elkaar gescheiden worden.

4. Eisers stellen vervolgens dat het gezins- en privéleven van eiser 3 en eiseres 4 tijdens rechtmatig verblijf is aangegaan en het privéleven van eiser 3 is geïntensiveerd gedurende rechtmatig verblijf. Het criterium van verweerder, dat sprake moet zijn van uitzonderlijke of bijzondere omstandigheden, past volgens eisers dan niet.

5. De rechtbank verwerpt dit betoog van eisers. Verweerder heeft mogen meewegen dat eiser 3 en eiseres 4 op en na 1 januari 2009 geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad en dat zij meermaals zijn aangezegd om te vertrekken. Verweerder heeft vervolgens niet ten onrechte geconcludeerd dat de nu ontstane situatie, dat eiser 3 ruim achttien jaar, eiseres 4 ruim twaalf jaar en eisers 1 en 2 al vanaf hun geboorte in Nederland verblijven, het gevolg is van de keuze die de ouders hebben gemaakt om geen gehoor te geven aan de aanzeggingen. Weliswaar zijn eiser 3 en eiseres 4 hun privéleven aangegaan tijdens rechtmatig verblijf tot 1 januari 2009, maar zij hebben hun privéleven geïntensiveerd ná afloop van de periode van rechtmatig verblijf. Vanaf 1 januari 2009, dus ook bij geboorte van eiseres 1 in 2013 en van eiser 3 in 2015, was hun verblijfsrecht op zijn minst onzeker. Verweerder heeft dan niet ten onrechte het criterium gehanteerd dat sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven onderscheidenlijk familie- en gezinsleven.

6. Eisers stellen ook dat sprake is van zeer sterke sociale en economische banden met Nederland. Eiser 3 woont sinds 2003 in Nederland en heeft hier gestudeerd en gewerkt. Nu werkt hij al lange tijd als zelfstandig ondernemer in de zorg. Eisers spreken de Nederlandse taal. Eiseres 1 en eiser 2 zijn hier geboren en opgegroeid. Zij gaan naar school en hebben goede schoolresultaten. Eisers zijn sociaal en cultureel actief, ze gaan naar de bibliotheek en de kerk. De kinderen gaan naar een Nederlandse bijbelclub en de ouders hebben vrijwilligerswerk gedaan. Het standpunt van verweerder, dat deze banden met Nederland niet sterk zijn en inherent en gebruikelijk aan verblijf in Nederland, geeft volgens eisers geen blijk van een juiste weging van deze banden. Voorts geeft verweerder hierbij ten onrechte niet aan in hoeverre de belangen van de kinderen, die een ‘primary consideration’ moeten zijn, tot worteling in Nederland hebben geleid en in het voordeel van eisers worden meegewogen.

7. De rechtbank verwerpt het betoog van eisers. Verweerder heeft in de aanvullende motivering meegewogen dat eisers sociale en economische banden met Nederland hebben. Daarbij heeft verweerder meegewogen dat de periode van het verblijf van de kinderen van nu bijna acht jaar (eiseres 1) en zes jaar (eiser 2) niet als onderscheidend lang wordt beschouwd. De door hen opgebouwde banden zijn inherent aan hun verblijf als minderjarige in Nederland en worden door verweerder als gebruikelijk aangemerkt. De rechtbank ziet hierin geen onjuiste weging van deze banden. Dat de banden die door de kinderen zijn opgebouwd als ‘sterk’ moeten worden beschouwd, hebben eisers niet verder onderbouwd. Het gegeven dat de kinderen het goed doen op school en naast school naar een Nederlandse bijbelclub gaan, is daarvoor onvoldoende. Voorts heeft verweerder meegewogen dat de kinderen nooit in het bezit zijn geweest van een verblijfsvergunning en dat hun ouders sinds 1 januari 2009 geen verblijfsrecht meer hebben. Daarbij heeft verweerder ook het algemeen belang van de Nederlands staat betrokken tot het voeren van een restrictief toelatingsbeleid en het economisch belang van de bescherming van de woning- en arbeidsmarkt en de bescherming van het onderwijs- en gezondheidszorgsysteem en de infrastructuur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de sociale en economische banden van eisers toereikend meegewogen in de belangafweging en, afgezet tegen het algemeen belang van de Nederlandse staat, in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat de belangen van eisers niet zodanig bijzonder zijn dat deze zwaarder wegen dan het algemeen belang van de Nederlandse staat.

8. Eisers stellen ook dat eiser 3 een positieve bijdrage heeft geleverd en nog steeds levert aan de Nederlandse maatschappij. Hij heeft in het verleden als kennismigrant gewerkt en beschikt over dusdanige vaardigheden dat hij in staat is om over een langdurige periode zelfstandig voldoende middelen te genereren om in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien. Dit is ten onrechte niet in het voordeel van eisers meegewogen.

9. De rechtbank verwerpt het betoog van eisers. Verweerder heeft in de aanvullende motivering meegewogen dat eiser 3 als kennismigrant heeft gewerkt en dat hij nadien als zelfstandige voldoende middelen heeft gegenereerd om in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien. De arbeidsvaardigheden heeft verweerder in het voordeel van eisers meegewogen. Verweerder heeft daaruit ook geconcludeerd dat eiser 3, gezien zijn arbeidsvaardigheden, in staat wordt geacht in Ghana werk te vinden. Voorts is er geen objectieve belemmering voor uitoefening van het arbeids- en gezinsleven in Ghana. Daartegenover heeft verweerder het algemeen belang van de Nederlandse staat gezet, die een restrictief toelatingsbeleid voert. De rechtbank ziet hierin geen onjuiste of onredelijke weging van de belangen van eisers enerzijds en de Nederlandse staat anderzijds.

10. Eisers stellen voorts dat verweerder de langdurige gedoogsituatie ten onrechte niet als ‘important feature’ in het voordeel van eisers heeft meegewogen. Verweerder was bekend met het onrechtmatig verblijf van eiser 3 en heeft hierop niet geacteerd, waardoor een gedoogsituatie is ontstaan die eisers in staat heeft gesteld sterke banden met Nederland op te bouwen.

11. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorop mogen stellen dat eisers 3 en 4 nimmer gehoor hebben gegeven aan de aanzeggingen om Nederland te verlaten, nadat hun rechtmatig verblijf per 1 januari 2009 is geëindigd. De gevolgen daarvan heeft verweerder niet ten onrechte voor rekening en risico van eisers mogen stellen. Dat verweerder niet is overgegaan tot gedwongen uitzetting, doet niet af aan de plicht van eisers om uit Nederland te vertrekken. De rechtbank ziet dan niet dat sprake is van een gedoogsituatie, die verweerder in het voordeel van eisers moet meewegen.

Conclusie

12. Verweerder heeft het gebrek in het bestreden besluit met de aanvullende motivering van 19 juli 2021 toereikend hersteld. Met deze aanvullende motivering is de afwijzing van de aangevraagde verblijfsvergunningen in het bestreden besluit draagkrachtig gemotiveerd.

13. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb . Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Hiermee vervalt ook de in de tussenuitspraak opgenomen voorlopige voorziening.

14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

15. De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.870,--.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van

mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 5 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

griffier de rechter is verhinderd om deze uitspraak

te ondertekenen

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Algemene wet bestuursrecht.

Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Zie Werkinstructie 2020/16 en het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 28 juli 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0728JUD0002540214.

Eisers verwijzen naar Werkinstructie 2020/16 en naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1285.

Vgl. het arrest van het EHRM van 4 december 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709 en de uitspraak van de ABRvS van 15 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1289.

Zie het arrest van het EHRM van 28 september 2011, nr. 55597/09.

Eisers verwijzen naar het rapport van dr. M.E. Kalverboer en drs. A.E. Zijlstra van april 2006, getiteld ‘De schade die kinderen oplopen als zij na langdurig verblijf in Nederland gedwongen worden uitgezet’.

Vgl. het arrest van het EHRM van 3 oktober 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810 en de uitspraak van de ABRvS van 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1044.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature