Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

AKT, opvolgende aanvraag, geloofsgroei, politieke activiteiten in Iran, standpunt vw over verklaringen gestelde homoseksualiteit onvoldoende gemotiveerd, vernietiging bestreden besluit voor zover betrekking op homoseksualiteit, beroep gegrond, pkv.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.11131

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H.A. Jeuring),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de herhaalde aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De zitting is geopend op 27 juli 2021. De rechtbank heeft de behandeling toen geschorst, omdat er geen tolk was verschenen. De behandeling ter zitting zou voortgang vinden op 31 augustus 2021. Die zitting heeft evenwel niet plaatsgevonden, omdat de gemachtigde van eiser door ziekte verhinderd was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep, tezamen met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (zaaknummer NL21.11132), op 7 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door [A] . Als tolk is verschenen mevrouw Z. Asadi. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding

Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [1996] . Hij heeft al eerder een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij was bekeerd tot het christendom. Dit besluit van verweerder staat inmiddels vast.1 Op 25 maart 2019 heeft eiser de onderhavige, herhaalde,

1. Dit op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2018, 201806155/1/ V2 en 2018061552/2/ V2.

asielaanvraag ingediend. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij een geloofsgroei heeft doorgemaakt en dat hij homoseksueel is. Verder stelt eiser dat hij in Nederland heeft gedemonstreerd tegen het Iraanse regiem en dat hij kritische berichten over dat regiem op Instagram heeft geplaatst.

Standpunt verweerder

1. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:

1. identiteit, nationaliteit en herkomst;

2. geloofsgroei;

3. homoseksualiteit;

4. politieke activiteiten in Nederland.

2. Verweerder vindt het eerste element geloofwaardig. Van het vierde element gelooft verweerder dat eiser politieke activiteiten heeft verricht. Verweerder vindt de vermoedens van eiser over wat hem in verband hiermee staat te wachten bij terugkeer naar Iran evenwel niet aannemelijk. Het tweede en derde element vindt verweerder ongeloofwaardig.

Eiser betwist het standpunt van verweerder over het tweede, derde en vierde element. De rechtbank gaat hierna in op de verschillende geschilpunten.

Over element 2: geloofsgroei

3. Eiser voert aan dat zijn leven is veranderd door zijn contact met God door meer te bidden. Hij is afgekickt van zijn drugsverslaving en hij durft nu uit te komen voor zijn homoseksualiteit. Eiser rekent dit toe aan God. Ook is zijn Bijbelkennis toegenomen door herhaling en oefening. Eiser ervaart meer rust en positieve energie en minder angst. Hij heeft een spirituele groei doorgemaakt die zich met name uit in vergeving.

4. In de vorige procedure is de bekering van eiser ongeloofwaardig bevonden. Dat maakt dat hij in deze procedure met inzichtelijke weloverwogen verklaringen moet komen over de gestelde intensivering van zijn nieuwe geloof. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat eiser hierin niet is geslaagd. Hiertoe heeft verweerder mogen aanvoeren dat het onduidelijk is gebleven wat er ten opzichte van de vorige procedure veranderd is in zijn persoonlijke contact met God en hoe dit heeft geleid tot een geloofsgroei. Zijn verklaringen dat hij meer rust en positieve energie en minder angst ervaart, blijven vaag en algemeen. Evenmin heeft eiser inzichtelijk gemaakt dat en hoe de veranderingen met betrekking tot zijn drugsverslaving en zijn openheid over zijn homoseksualiteit zich verhouden tot zijn geloofsgroei. Verder heeft verweerder mogen aanvoeren dat eiser niet duidelijk heeft kunnen wat “vergeving” persoonlijk voor hem betekent en hoe dit in verband staat met zijn bekering tot en groei in het christelijke geloof.

Over element 4: politieke activiteiten

5. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn politieke activiteiten bij terugkeer naar Iran een gegronde vrees voor vervolging of voor een reëel risico als bedoeld in artikel 3 van het EVRM2. Hiertoe heeft verweerder mogen aanvoeren dat eiser niet aannemelijk heeft

2 Het Verdrag tot bescherming van rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

gemaakt dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van de activiteiten van eiser in Nederland. Er zijn er geen aanknopingspunten voor de veronderstelling van eiser dat de Iraanse autoriteiten alle Iraniërs die zich in het buitenland bevinden en van wie informatie op internet is te vinden, in de gaten houden.3

Over element 3: homoseksualiteit

Ten aanzien van de lhbti-coördinator

6. Verweerder heeft bij de besluitvorming een zogenoemde lhbti-coördinator geconsulteerd. Eiser voert aan dat het besluit er geen blijk van geeft wie deze coördinator was, wanneer de consultatie heeft plaatsgevonden en wat de overwegingen van deze coördinator waren.

7. De rechtbank stelt vast dat Werkinstructie 2019/17 (WI 2019/17) alleen vermeldt dat verweerder bij zijn besluitvorming een lhbti-coördinator raadpleegt indien een lhbti- motief aan de orde is. De WI 2019/17 schrijft niet voor dat verweerder inzage geeft in wie deze coördinator is, wanneer de raadpleging van deze coördinator heeft plaatsgevonden en wat de bevindingen van de coördinator zijn geweest. De rechtbank acht het afdoende dat het bestreden besluit er ten minste blijk van geeft dat verweerder de coördinator heeft geconsulteerd. Dat nadere gegevens omtrent deze coördinator en diens inbreng ontbreken, leidt er niet toe dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen is.

Ten aanzien van het gehoor

8. Eiser voert aan er een aanvullend gehoor moet plaatsvinden, omdat de ondervraging van verweerder over zijn homoseksualiteit heel summier was.

9. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder is op grond van de WI 2019/17 gehouden om tijdens het gehoor open vragen stellen aan de hand van volgende thema’s:

 Privéleven;

 Huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en met of kennis van lhbti-groepen;

 Contact met lhtbi’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie;

 Discriminatie, repressie, vervolging in het land van herkomst.

Bij het stellen van deze vragen ligt het zwaartepunt bij de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele geaardheid en wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend. Op basis van het verslag van het gehoor van

21 april 2021 stelt de rechtbank vast dat verweerder aan de hand van de genoemde thema’s

voldoende vragen heeft gesteld aan eiser. Zo is aan eiser gevraagd of hij zich het moment kon herinneren toen hij zijn homoseksualiteit accepteerde en of hij daar iets of kan vertellen.4 Ook zijn aan eiser vragen gesteld over zijn huidige relatie en over zijn relaties in Iran.5 Verder is aan eiser gevraagd hoe het voor hem was om in een land als Iran homoseksueel te zijn.6 Daarnaast blijkt uit het verslag dat verweerder ook regelmatig heeft doorgevraagd, zoals over de eerste gevoelens van eiser voor mannen.7 De rechtbank

3 vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 24 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1336.

4 Pagina 15 van het gehoor opvolgende aanvraag (OG).

5 Pagina 15 en 16 van het OG

6 Pagina 15 van het OG.

7 Pagina 14 van het OG.

overweegt voorts dat eiser desgevraagd ter zitting niet duidelijk heeft gemaakt waarover hij niet of te weinig is bevraagd en wat hij anders of meer had kunnen of willen vertellen.

Ten aanzien van de geloofwaardigheid

10. De rechtbank stelt vast verweerder de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig vindt. Volgens verweerder heeft eiser tegenstrijdige, ongerijmde dan wel summiere verklaringen afgelegd over:

zijn relatie met een meisje in Iran,

dat hij in Iran door de politie betrapt is bij een zoenincident met zijn vriend, en

zijn relatie in Nederland met zijn vriend [B] .

Over 10 onder a.: de relatie met een meisje in Iran

11. Verweerder werpt eiser tegen dat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn eerdere relaties met meisjes. Zo heeft eiser tijdens de vorige procedure verklaard dat hij een relatie heeft gehad met een meisje in Iran. In deze procedure heeft hij echter verklaard dat hij nooit gevoelens heeft gehad voor vrouwen en dat hij nooit een relatie met een vrouw heeft gehad. Geconfronteerd met deze tegenstrijdigheid, heeft eiser aanvankelijk ontkend dat hij in de vorige procedure had verklaard over een relatie met een meisje. Later heeft hij toegegeven dat hij in de vorige procedure wél had verklaard dat hij in Iran een relatie met een meisje had. Zijn ontkenning was ingegeven door zijn angst dat hij door verweerder niet als homoseksueel zou worden aangemerkt. Volgens verweerder valt de angst van eiser en daarmee de reden om zijn verklaring te wijzigen niet in te zien, omdat hij in de onderhavige procedure wél durft te spreken over zijn seksuele geaardheid. Eén en ander doet volgens verweerder afbreuk aan de geloofwaardig van de verklaring van eiser over zijn homoseksualiteit.

12. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Eiser heeft namelijk een toelichting gegeven op de wijzigingen in zijn verklaring over zijn relatie met een meisje in Iran. Hij heeft verklaard dat hij in zijn vorige procedure angstig was om over zijn homoseksualiteit te vertellen. Om die reden heeft hij toen verklaard dat hij in Iran een vriendin had gehad. Toen eiser in de huidige procedure met deze eerdere verklaring werd geconfronteerd, wist hij in eerste instantie niet hoe hij hierop het beste kon reageren. Eiser wilde namelijk voorkomen dat verweerder zou denken dat hij niet homoseksueel is als gevolg van zijn eerdere verklaring over een relatie met een meisje. Door de stress heeft eiser ontkend dat hij in de vorige procedure had verklaard over die relatie. Naar het oordeel van de rechtbank kan het standpunt van verweerder, dat de angst van eiser en de wijzigingen in zijn verklaringen in de huidige procedure “niet vallen in te zien” omdat hij in de huidige procedure wel durft te verklaren over zijn seksuele geaardheid, niet overeind blijven. Dit standpunt geeft er namelijk onvoldoende blijk van dat verweerder acht heeft geslagen op de toelichting van eiser. Op dit punt is dan ook sprake van een motiveringsgebrek.

Over 10 onder b.: het zoenincident met zijn vriend in Iran

13. Verweerder vindt het ongerijmd dat eiser het risico heeft genomen om op klaarlichte dag te zoenen met zijn vriend in het park. Dit terwijl hij ook heeft verklaard over het gevaar dat zij zouden lopen als zij openlijk zouden uitkomen voor hun relatie. De verklaringen van eiser dat hij zijn vriend maar één keer heeft gezoend en dat ze verder alleen thuis met elkaar zoenden, vindt verweerder summier.

14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Eiser heeft namelijk uitgelegd dat hij zijn vriend in een opwelling heeft gezoend en dat dit betrekkelijk kort heeft geduurd. Eiser schrok er zelf van dat dit gebeurde. Hij was op dat moment pas 15 jaar oud en zijn emoties en behoeftes namen in een opwelling de overhand. Weliswaar heeft verweerder aangevoerd dat eiser zich bewust was van de gevaren van zijn handelen, maar dat maakt het naar het oordeel van de rechtbank op zich niet onwaarschijnlijk dat hij irrationeel en impulsief toch een zoen heeft gegeven aan zijn vriend. Daarom is ook op dit punt sprake van een motiveringsgebrek.

Over 10 onder c.: de relatie in Nederland met [B]

15. Verweerder werpt eiser tegen dat summiere verklaringen heeft afgelegd over zijn relatie met [B] . Zo weet eiser de achternaam van [B] niet en blijven zijn verklaringen over de persoonlijkheid van [B] algemeen. Ook kan eiser weinig vertellen over wat de relatie met [B] met hem deed.

16. Eiser heeft verklaard dat zijn relatie met [B] kort had geduurd en dat zij niet dagelijks bij elkaar waren. Er was volgens eisers geen sprake van een zodanige diepgang, dat hij veel van [B] wist. Dit verklaart volgens eiser waarom hij de achternaam van [B] niet wist en waarom hij weinig over de persoonlijkheid van [B] kon vertellen.

17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze toelichting onvoldoende betrokken bij de beoordeling van de verklaringen van eiser over [B] . In het licht van de toelichting van eiser, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom van eiser verwacht kon worden dat hij de achternaam van [B] kende en dat hij meer uitgebreid en specifiek over [B] kon vertellen. Ook in zoverre kent het besluit een motiveringsgebrek.

18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder wel afdoende gemotiveerd dat eiser slechts in algemene bewoordingen heeft verklaard over zijn persoonlijke ervaring met en beleving bij zijn relatie met [B] . Eiser heeft hierover alleen verklaard dat hij zich afhankelijk voelt van [B] , dat [B] hem een veilig gevoel geeft en dat van al zijn relaties de relatie met [B] voor hem het meest betekende. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij méér kon vertellen over wat de relatie met [B] voor hem persoonlijk betekende.

19. Afgezet tegen de geconstateerde motiveringsgebreken onder 12., 14. en 17., is de tegenwerping onder 18. onvoldoende om het standpunt van verweerder te kunnen dragen dat de verklaringen van eiser over zijn homoseksualiteit niet aannemelijk zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit ten aanzien van element 3 aan een motiveringsgebrek lijdt. In het licht hiervan heeft verweerder zich niet op het standpunt mogen stellen dat aan de stukken en verklaringen die eiser ter ondersteuning van zijn verklaringen over zijn homoseksualiteit heeft ingebracht, geen doorslaggevend betekenis kan toekomen.

Conclusie

20. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op de gestelde homoseksualiteit van eiser. Voor het overige laat de rechtbank het bestreden besluit in stand.

21. In de aard van de algemene asielprocedure ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder de gelegenheid te bieden de geconstateerde motiveringsgebreken te herstellen. Dit zou geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze meer zou inhouden. De rechtbank ziet voorts geen mogelijkheid om dit geschil op een andere wijze te finaliseren. Verweerder zal element 3 opnieuw moeten beoordelen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder krijgt hiervoor vier weken in het geval hij geen aanleiding ziet om eiseres aanvullend te horen. Indien verweerder eiseres wél aanvullend gaat horen, dan bedraagt de termijn voor het nemen van een nieuw besluit acht weken.

22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van

€ 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op element 3 (homoseksualiteit);

laat het bestreden besluit voor het overige in stand;

draagt verweerder op binnen vier dan wel acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.

De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:

14 september 2021

en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Mr. R.J.A. Schaaf A. Vranken

Rechter Griffier

Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling

bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature