U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bewaring, terugkeerbesluit en inreisverbod van twee jaar, die termijn hoefde niet verkort te worden, zicht op uitzetting, coronapandemie, uitzettingsbelemmeringen zijn van tijdelijke aard, lichter middel, beroep ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht

zaaknummers: NL21.7176 en NL21.7169

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer), en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ) opgelegd.

Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod is geregistreerd onder nummer NL21.7176. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is geregistreerd onder nummer NL21.7169. Dit laatste beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer N. Rexhepi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Over bestreden besluit 1 (het terugkeerbesluit en inreisverbod)

1. Eiser voert aan dat het inreisverbod van twee jaar verkort dient te worden, omdat hij zou willen werken in een EU-lidstaat en in een van die landen een arbeidscontract zou kunnen krijgen.

2. De rechtbank is van oordeel dat datgene wat eiser heeft aangevoerd geen reden is voor verweerder om af te zien van het opleggen van een inreisverbod van twee jaar.1 De

1. Zie artikel 6.5a, eerste lid van het Vreemdelingenbesluit (Vb).

omstandigheden die eiser aanvoert zijn namelijk niet dermate bijzonder, dat verweerder om die reden de termijn had moeten verkorten. De beroepsgrond slaagt niet.

Over bestreden besluit 2 (de maatregel van bewaring)

3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:

3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;

3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;

3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:

4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;

4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

4. Eiser betwist de zware grond onder 3i en de lichte gronden onder 4a en 4d.

5. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a en 3b niet heeft betwist. Deze gronden zijn feitelijke juist en voldoende gemotiveerd in de maatregel. Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen. Al om die reden slaagt de beroepsgrond niet. De rechtbank laat daarom de overige geschilpunten over de gronden van de bewaring onbesproken.

Zicht op uitzetting

6. Eiser voert aan dat de Corona-pandemie het zicht op (gedwongen) uitzetting belemmert.

7. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Hoewel op dit moment nog onduidelijk is hoe lang de huidige maatregelen ter bestrijding van (de verspreiding van) het Coronavirus zullen duren, zijn de uitzettingsbelemmeringen naar hun aard tijdelijk. Daarom ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding om te oordelen dat het zicht op uitzetting naar Albanië op een zodanige manier ontbreekt dat tot opheffing van de maatregel dient te worden overgegaan. Daarnaast blijkt uit de brief van verweerder aan de rechtbank van 14 mei 2021 dat eiser is aangemeld bij het IOM op 12 mei 2021, waarbij de verwachting is dat vertrek volgende week kan plaatsvinden. De beroepsgrond slaagt niet.

2 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb .

Lichter middel

8. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, aangezien hij zich meewerkend opstelt, een paspoort heeft en genoeg middelen bezit om zelf zijn terugkeer te realiseren.

9. In haar uitspraak van 10 april 20154 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat verweerder in de maatregel van bewaring moet motiveren waarom hij niet met toepassing van een lichter middel kan volstaan. Daarbij moet hij, in aanvulling op de bewaringsgronden en de toelichting daarop, beoordelen of de vreemdeling bijzondere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die de maatregel onevenredig maken. Indien verweerder van oordeel is dat de vreemdeling dergelijke feiten en omstandigheden niet heeft aangevoerd, dan moet hij dat in de maatregel van bewaring kenbaar maken.

10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het geval van eiser niet hoefde te volstaan met een lichter middel. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat eiser in het gehoor voor inbewaringstelling meerdere keren heeft aangegeven dat hij niet naar Albanië wil terugkeren en naar Duitsland zal gaan als hij vrijgelaten wordt. Ook heeft hij verder niet onderbouwd dat hij voldoende middelen heeft om zelf zijn terugkeer te bewerkstelligen. De enkele stelling ter zitting dat hij geld en een paspoort bezit is daartoe onvoldoende. Daarnaast zijn er voldoende bewaringsgronden waaruit het risico op onttrekking blijkt. Verweerder heeft afdoende gemotiveerd waarom ten aanzien van eiser niet behoeft te worden volstaan met een lichter middel. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

11. De beroepen zijn ongegrond.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

Met betrekking tot NL.7176:

- verklaart het beroep ongegrond.

met betrekking tot NL21.7169:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.

4 ECLI:NL:RVS:2015:1309.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

21 mei 2021

en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature