Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bewaring, lichter middel niet onvoldoende gemotiveerd, eiser geeft aan een EU onderdaan als partner te hebben, wordt niet genoemd in de maatregel, beroep gegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.2617

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. S.L. Sarin), en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ) opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J.E. Groenenberg, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Dhr. A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1990] .

De bewaringsgronden

2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:

3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;

1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;

3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;

3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;

3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;

3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:

4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;

4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Ter zitting heeft verweerder de zware gronden onder 3h en 3i prijsgegeven.

3. Eiser voert aan dat hij wel op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen, omdat hij als Dublinclaimant is overgedragen door de Franse autoriteiten. Grond 3a is daarom niet aan de orde. Het feit dat hij in 2016 niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd, kan hem niet worden tegengeworpen bij de huidige maatregel. Verder stelt eiser dat hij van rechtswege rechtmatig verblijf heeft in Frankrijk, omdat hij daar verblijft bij zijn partner die EU-onderdaan is. Ook grond 3c is daarom ten onrechte aan de maatregel ten grondslag gelegd. Eiser heeft ook alle overige gronden betwist.

4. Met betrekking tot de gronden 3a en 3c oordeelt de rechtbank als volgt.

5. Het staat vast dat eiser op enig moment, te weten in 2016, zonder geldig reisdocument Nederland is ingereisd. Er is geen rechtsregel die er voor verweerder aan in de weg staat om dit gegeven (ook) aan de huidige maatregel van bewaring ten grondslag te leggen. Het beroep van eiser op het tijdsverloop sinds 2016 in relatie tot grond 3a treft dus geen doel.

6. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij rechtmatig verblijf heeft in Frankrijk. Sterker nog, hij heeft ter zitting verklaard dat hij in Frankrijk nog bezig was met een aanvraagprocedure, hetgeen hij overigens ook niet onderbouwd heeft. Dat eiser in Frankrijk rechtmatig verblijf zou hebben, is ook niet te rijmen met het feit dat de Franse autoriteiten hem in het kader van de Dublinverordening aan Nederland hebben overgedragen. De rechtbank stelt verder vast dat eiser op 28 december 2018 van verweerder een terugkeerbesluit heeft ontvangen. Naar aanleiding hiervan heeft eiser de EU niet verlaten. Het terugkeerbesluit is daardoor nog steeds geldig.3 Verweerder heeft de zware grond onder 3c dan ook terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd.

2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

3 De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9111.

7. Verweerder heeft de feitelijke juistheid van de zware gronden onder 3a en 3c voldoende toegelicht in de maatregel. Deze twee gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Zij kunnen de maatregel van bewaring al dragen. Al om die reden slaagt de beroepsgrond niet. De rechtbank laat daarom de overige geschilpunten over de gronden van de bewaring onbesproken.

Lichter middel

8. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet inhoudelijk is ingegaan op zijn verklaring dat hij een partner heeft die EU-onderdaan is en met wie hij in Frankrijk verblijft. Verweerder heeft dit ten onrechte niet kenbaar betrokken bij de beoordeling van de vraag of met het opleggen van een lichter middel had kunnen worden volstaat.

9. De rechtbank overweegt als volgt.

10. In haar uitspraak van 10 april 20154 heeft de Afdeling geoordeeld dat de staatssecretaris in de maatregel van bewaring moet motiveren waarom hij niet met toepassing van een lichter middel kan volstaan. Daarbij moet hij, in aanvulling op de bewaringsgronden en de toelichting daarop, beoordelen of de vreemdeling bijzondere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die de maatregel onevenredig maken. Indien de staatssecretaris van oordeel is dat de vreemdeling dergelijke feiten en omstandigheden niet heeft aangevoerd, moet hij dat in de maatregel van bewaring kenbaar maken.

11. Eiser heeft tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling op 18 februari 2021, in antwoord op de vraag of er persoonlijke belangen of andere redenen zijn die ertoe zouden moeten leiden tot het toepassen van een lichter middel, het volgende verklaard:

“ja, ik zou graag naar mijn vriendin willen in Frankrijk om daar mijn leven weer op te

pakken.”

12. In de maatregel van bewaring is verweerder in het geheel niet op deze verklaring ingegaan. Door de gestelde omstandigheid niet uitdrukkelijk bij de beoordeling te betrekken, heeft verweerder onvoldoende kenbaar gemaakt waarom in het geval van eiser niet met toepassing van een lichter middel dan inbewaringstelling kon worden volstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is er dus sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.

13. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden, 2 maart 2021.

14. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 13 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 13 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.040,-.

4 ECLI:NL:RVS:2015:1309.

15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van

€ 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 2 maart 2021;

veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.065,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

02 maart 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature