U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen – voorwaarde c en contra-indicatie e – artikel 4:84 van de Awb – belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM – ongegrond

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 21/45

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], V-nummer: [Nummer 1] , eiser 1

[Naam 2] , V-nummer: [Nummer 2], eiser 2

[Naam 3] , V-nummer: [Nummer 3], eiseres

[Naam 4] , V-nummer: [Nummer 4], eiser 3

hierna tezamen: eisers

(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de Afsluitingsregeling afgewezen.

Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Op 17 september 2020 hebben eiser 2 en eiseres het bezwaar toegelicht tijdens een hoorzitting.

Bij besluit van 8 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 10 november 2021. Eiser 2 en eiseres zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. D. Brouwer als waarnemer van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig T. Koc, tolk, en twee toehoorders aan de zijde van eisers.

Overwegingen

1. Eisers stellen de Azerbeidzjaanse nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op respectievelijk [Geb. datum 1] 2012, [Geb. datum 2] 1987, [Geb. datum 3] 1986 en [Geb. datum 4] 2017. Eiser 1 is de hoofdpersoon. Eiser 2 en eiseres zijn de ouders van eisers 1 en 3.

2. Eisers hebben vijfmaal een asielaanvraag ingediend, waarvan de eerste op 12 september 2011. Drie asielaanvragen zijn door eisers ingetrokken. De overige twee asielaanvragen zijn door verweerder afgewezen. De afwijzingen van deze asielaanvragen staan in rechte vast.

3. Op 31 januari 2019 hebben eisers de onderhavige aanvraag ingediend op grond van de Afsluitingsregeling. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.

4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde verblijfsvergunning, omdat zij niet beschikken over een geldige mvv. Eisers worden niet op grond van de Afsluitingsregeling vrijgesteld van het mvv-vereiste, omdat zij niet voldoen aan voorwaarde c van de Afsluitingsregeling en er ook sprake is van contra-indicatie e, het beschikbaarheidscriterium. Eisers hebben zich gedurende hun verblijf in Nederland tweemaal langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden aan het toezicht onttrokken van IND, DT&V, COa en AVIM, namelijk van 7 oktober 2014 tot 23 november 2015 en van 13 april 2017 tot 4 september 2017. Daarnaast waren eisers tijdens de twee periodes dat zij buiten beeld waren niet beschikbaar voor vertrek, omdat hun daadwerkelijke verblijfsplaats niet bekend was. Verweerder ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van zijn beleid. Tot slot heeft verweerder overwogen dat de uitzetting van eisers niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM .

5. Eisers voeren daartegen het volgende aan. Verweerder heeft voorwaarde c en contra-indicatie e van de Afsluitingsregeling te strikt toegepast. De eerste periode waarin eisers zich aan het toezicht hebben onttrokken eindigt volgens eisers op 12 oktober 2015 in plaats van 23 november 2015, omdat zij toen weer in beeld waren bij het COa. Verweerder dient niet verder terug te kijken dan vijf jaren voorafgaand aan het bestreden besluit, gelet op het doel van de Afsluitingsregeling. Eisers doen in dit kader daarnaast een beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van twee andere zaken waarin verweerder heeft beoordeeld of de desbetreffende vreemdelingen in de vijf jaren voorafgaand aan het peildatum van 29 januari 2019 aan voorwaarde c voldeden. Ten aanzien van de tweede periode waarin eisers volgens verweerder buiten beeld zijn geweest, voeren zij aan dat deze periode aan dient te vangen vanaf 18 april 2017 in plaats van 13 april 2017 omdat de Afdeling op die datum uitspraak heeft gedaan op het door eisers ingestelde hoger beroep in hun asielprocedure. Verder voeren zij aan dat zij tijdens deze tweede periode wel beschikbaar waren voor vertrek. Zij hebben aan DT&V de reden van hun vertrek en hun bestemming medegedeeld. Eisers waren ook bekend bij de gemeente [plaatsnaam] en [stichting]. Daarnaast had verweerder wegens bijzondere omstandigheden op grond van artikel 4:84 van de Awb moeten afwijken van zijn beleidsregels dan wel zijn standpunt hierover voldoende dienen te motiveren. Verweerder heeft voorts de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM onvoldoende gemotiveerd en er is geen fair balance gevonden. Eisers doen een beroep op het arrest van het EHRM in de zaak Pormes. De keuzes van eiser 2 en eiseres kunnen niet in redelijkheid aan eisers 1 en 3 worden tegengeworpen. Eisers beroepen zich tot slot op het rapport ‘Schaderisico bij uitzetting langdurig verblijvende kinderen’ van december 2018, een gedragswetenschappelijke rapport (Best Interests of the Child-assessment) met betrekking tot eiser 1 van 14 april 2021 en een rapport van Defence for Children met betrekking tot eiser 1 van 29 oktober 2021.

De rechtbank oordeelt als volgt.

Beoordelingskader

6. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw , gelezen in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, van het Vb , wordt de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning afgewezen als de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Van dit vereiste kan vrijstelling worden verleend op grond van artikel 8 van het EVRM of op grond van de Afsluitingsregeling.

7. De Afsluitingsregeling is neergelegd in paragraaf B9/6 van de Vc en betreft buitenwettelijk begunstigend beleid van verweerder. Dit beleid gaat over het verlenen van de verblijfsvergunning regulier verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden. Volgens dit beleid kan een dergelijke verblijfsvergunning onder voorwaarden worden verleend wanneer sprake is van langdurig in Nederland verblijvende kinderen.

8. In B9/6.5, onder c, van de Vc is neergelegd, voor zover van belang, dat als voorwaarde voor de Afsluitingsregeling onder meer geldt dat de vreemdeling zich gedurende de periode van verblijf in Nederland niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COa of AVIM.

9. In B9/6.6, onder e, van de Vc is neergelegd dat de vergunning niet wordt verleend als de vreemdeling niet beschikbaar is geweest in het kader van vertrek. Daarbij worden onder andere de uitgangspunten gehanteerd dat de toetsperiode overeenkomt met de relevante toetsperiode van B9/6.5, onder c, van de Vc en dat de vreemdeling in ieder geval beschikbaar is geweest voor vertrek indien de daadwerkelijke verblijfsplaats van de vreemdeling bekend was bij IND, DT&V, COa of AVIM, tenzij de vreemdeling op enig moment met onbekende bestemming is vertrokken.

Voorwaarde c en contra-indicatie e van de Afsluitingsregeling

10. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eisers niet voldoen aan voorwaarde c en dat sprake is van contra-indicatie e van de Afsluitingsregeling. Daarvoor is het volgende redengevend.

11. Ten aanzien van de eerste periode waarin eisers buiten beeld zijn geweest, voeren eisers terecht aan dat deze periode dient te eindigen op 12 oktober 2015 omdat zij zich op die datum hebben gemeld bij het COa. Dit laat echter onverlet dat zij zich vanaf 7 oktober 2014, de datum waarop eisers met onbekende bestemming zijn vertrokken, ruim een jaar aan het toezicht hebben onttrokken van de in de Afsluitingsregeling genoemde instanties. Uit het beleid van verweerder volgt voorts niet dat verweerder bij de beoordeling van voorwaarde c zich slechts mag baseren op de vijf jaren voorafgaand aan het bestreden besluit of de peildatum van 29 januari 2019. Uit het beleid blijkt namelijk dat verweerder beoordeelt of de vreemdeling in de periode vanaf zijn eerste aanvraag (in het geval van eisers dus vanaf 12 september 2011) tot aan de peildatum aan de voorwaarden voldoet. Zelfs indien het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel zou worden gevolgd ten aanzien van de zaken waarin verweerder slechts de vijf jaren voorafgaand aan de peildatum zou hebben beoordeeld, dient te worden vastgesteld dat de buiten beeld-periode van 7 oktober 2014 tot 12 oktober 2015 geheel binnen de periode van vijf jaren voorafgaand aan de peildatum valt. Om die reden zou dit niet tot een andere uitkomst leiden. Eisers hebben verder niet betwist dat zij in deze periode niet beschikbaar waren voor vertrek.

12. Ten aanzien van de tweede periode waarin eisers buiten beeld zijn geweest wordt overwogen dat eisers op 13 april 2017 met onbekende bestemming zijn vertrokken en zich op 7 september 2017 weer hebben gemeld bij verweerder. Op grond van de door eisers overgelegde e-mail -correspondentie tussen verweerder en DT&V blijkt dat zij geen adresgegevens hebben achtergelaten en dat het onbekend was waar eisers heen zijn gegaan. Dat eisers achteraf wel hebben verklaard over hun verblijfplaats, is onvoldoende. Het gaat er immers om dat hun werkelijke verblijfplaats destijds bekend was en niet achteraf. Verder leidt ook de omstandigheid dat eisers bekend waren bij de gemeente [plaatsnaam] en [stichting] niet tot de conclusie dat zij zich niet aan het toezicht hebben onttrokken of dat zij beschikbaar waren voor vertrek. Dit zijn immers niet een van de in de Afsluitingsregeling genoemde met vreemdelingentoezicht belaste instanties. Ook de stelling dat het voldoende is dat eisers het kantooradres van de gemachtigde van eisers hebben doorgegeven bij hun aanvragen, slaagt niet. Het is niet verweerders taak om in dit kader de verblijfsplaats van vreemdelingen op te sporen.

Artikel 4:84 van de Awb

13. Vooropgesteld wordt dat verweerder bij de invulling van de Afsluitingsregeling een grote mate van vrijheid toekomt en dat hij bij het stellen van voorwaarden kan bepalen welke groepen van personen onder dat beleid vallen en welke toelatingseisen van toepassing zijn. De Afsluitingsregeling is immers begunstigend beleid en tot het instellen hiervan was verweerder niet gehouden op grond van enige internationale of wettelijke verplichting. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2017. Deze uitspraak ziet op de Regeling langdurig verblijvende kinderen, eerder begunstigend beleid van verweerder dat in grote mate overeenkomt met de Afsluitingsregeling. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze lijn worden doorgetrokken naar het begunstigende beleid van de Afsluitingsregeling. Dat neemt niet weg dat (zeer) bijzondere omstandigheden verweerder aanleiding kunnen geven tot het afwijken van zijn beleid op grond van artikel 4:84 van de Awb .

14. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld waarom geen aanleiding bestaat om af te wijken van het beleid op grond van artikel 4:84 van de Awb . Verweerder heeft kunnen overwegen dat de door eisers aangevoerde omstandigheden niet een zodanig bijzondere situatie opleveren dat het handelen overeenkomstig de Afsluitingsregeling gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. In het verweerschrift heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de schoolgang van eiser 1 inherent is aan minderjarigheid en de leerplicht. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de verwijsbrief van de huisarts van eiser 1 uit 2014 en de psychische klachten van eiseres niet nopen tot afwijking van het beleid. Daarbij heeft verweerder kunnen overwegen dat niet is gebleken van een specialistisch medisch vervolgtraject ten aanzien van eiser 1 en dat niet is gebleken dat eiseres zich in het dagelijks bestaan niet zonder ondersteuning staande kan houden. Nu verweerder kenbaar heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om af te wijken van het beleid, faalt ook het beroep van eisers op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 15 september 2020.

Artikel 8 van het EVRM

15. Naar vaste jurisprudentie van het EHRM en de Afdeling moet bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven of priv éleven een fair balance worden gevonden tussen de belangen van vreemdelingen enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Alle voor de belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden moeten kenbaar bij de afweging worden betrokken. De rechtbank moet zonder terughoudendheid beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken, maar enigszins terughoudend toetsen of verweerder de juiste belangenafweging heeft gemaakt nu verweerder bij de belangenafweging beleidsruimte heeft.

16. Verder volgt uit het arrest Butt tegen Noorwegen van het EHRM van 4 december 2012 dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding zijn het gedrag van de ouders van een vreemdeling aan de desbetreffende vreemdeling toe te rekenen, in verband met het risico dat ouders gebruikmaken van de positie van hun kinderen om een verblijfsrecht te verkrijgen. Indien de vreemdeling dan wel diens ouders konden (althans hadden moeten) weten dat het verblijfsrecht van die vreemdeling onzeker was, bestaat slechts onder exceptionele omstandigheden reden voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven of het familie- en gezinsleven.

17. Voor zover het beroep ziet op het uitoefenen van gezinsleven, is geen schending van artikel 8 van het EVRM aannemelijk gemaakt nu het gehele gezin terug dient te keren naar Azerbeidzjan en de weigering van verblijf dus niet leidt tot een scheiding van de gezinsleden.

18. Voor zover het beroep ziet op het uitoefenen van privéleven heeft verweerder bij de belangenafweging alle relevante omstandigheden betrokken en niet ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van eisers laten uitvallen. In het primaire besluit heeft verweerder bij deze belangenafweging mogen betrekken dat eisers nimmer in het bezit zijn geweest van een verblijfsvergunning. Het privéleven van eisers in Nederland is ontstaan terwijl eiser 2 en eiseres wisten dat hun verblijfspositie onzeker was. Na de afwijzing van hun eerste asielaanvraag wisten zij dat zij Nederland dienden te verlaten en hieraan dienden te werken. Zij zijn desalniettemin in Nederland gebleven en hebben na de afwijzing van de eerste asielaanvraag meerdere verblijfsrechtelijke procedures gevolgd die niet tot rechtmatig verblijf hebben geleid. Hiermee hebben eiser 2 en eiseres bijgedragen aan de worteling van eisers 1 en 3 in Nederland. De rechtbank ziet in het arrest Pormes, in tegenstelling tot eisers, geen aanknopingspunten voor het standpunt dat het onrechtmatige verblijf eisers 1 en 3 niet kan worden toegerekend. Het feitencomplex in de zaak Pormes, waarin de klager nooit op de hoogte is geweest van zijn onzekere verblijfsstatus, verschilt zodanig van de omstandigheden in de zaak van eisers dat een beroep op dat arrest niet kan slagen.

19. Uit het eerdergenoemde arrest Butt volgt dat aan de omstandigheid dat het privéleven zich heeft ontwikkeld tijdens illegaal verblijf in beginsel geen doorslaggevend gewicht toekomt, behoudens exceptionele omstandigheden. Ten aanzien van de banden die eisers 1 en 3 met Nederland hebben, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze gebruikelijk zijn en (inherent) het gevolg zijn van het verblijf in Nederland. Verweerder heeft verder van belang mogen achten dat eiser 2 en eiseres het grootste deel van hun leven buiten Nederland hebben gewoond en niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij eisers 1 en 3 niet kunnen begeleiden in een verblijf buiten Nederland. De

omstandigheid dat eisers 1 en 3 in Nederland zijn geboren, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden voor de conclusie dat zij zich bij terugkeer naar Azerbeidzjan niet kunnen aanpassen of dat dit niet van hen kan worden verlangd. Verder heeft verweerder mogen meewegen dat niet is aangetoond dat sprake is van een objectieve belemmering, waarbij geldt dat eisers nimmer in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Eisers hebben in bezwaar niets aangevoerd tegen de door verweerder gemaakte belangenafweging in het primaire besluit. Verweerder heeft daarom in het bestreden besluit kunnen volstaan met een herhaling van het in het primaire besluit opgenomen standpunt.

20. Over de door eisers in beroep overgelegde gedragswetenschappelijke onderzoeksrapport, het rapport van Defence for Children en de verwijzing naar een algemene rapportage heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat deze niet ertoe leiden dat de belangenafweging in het voordeel van eisers dient uit te vallen. Verweerder heeft kunnen overwegen deze rapporten onvoldoende zijn voor de conclusie dat niet van eiser 1 kan worden verlangd dat hij zich bij terugkeer naar Azerbeidzjan aanpast. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser 2 en eiseres zorg kunnen blijven dragen voor de voor eisers 1 en 3 noodzakelijke stabiliteit en geborgenheid binnen het gezin. Uit het gedragswetenschappelijke onderzoeksrapport volgt dat de eiser 1 last heeft van de onzekerheid over het verblijfsrecht. Dit pleit voor het afsluiten van de verblijfsprocedure van eisers, maar betekent niet dat dit ook in het voordeel van eisers moet zijn.

Conclusie

21. De rechtbank komt tot de conclusie dat de aanvraag van eisers om verlening van een reguliere verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling terecht is afgewezen. Het beroep is ongegrond.

22. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, op 22 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen.

Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 oktober 2012, 201111105/1/V2, en 18 april 2017, 201702631/1/V1 en 201702631/2/V1.

Machtiging voor voorlopig verblijf.

Immigratie- en naturalisatiedienst.

Dienst Terugkeer en Vertrek.

Centraal Orgaan opvang asielzoekers.

Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.

Algemene wet bestuursrecht.

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

Arrest van 28 juli 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0728JUD002540214.

Vreemdelingenwet 2000.

Vreemdelingenbesluit 2000.

Vreemdelingencirculaire

ECLI:NL:RVS:2017:512

ECLI:NL:RBLIM:6935.

ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature