Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

visum kort verblijf; imam; doel en omstandigheden verblijf onvoldoende aangetoond; onvoldoende economische binding; ongegrond

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 20/1685

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.K. Jap-A-Joe),

en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een visum kort verblijf voor familiebezoek aan de heer [referent] (referent) afgewezen.

Bij besluit van 31 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2020. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [1975], heeft de Marokkaanse nationaliteit en woont in Marokko. Hij heeft op 15 april 2019 in Rabat verzocht om de afgifte van een visum kort verblijf voor familiebezoek aan referent en zijn echtgenote in Nederland. Referent is de gestelde neef van eiser.

2. Verweerder heeft het verzoek om het visum afgewezen, omdat eiser zijn gestelde relatie met referent onvoldoende heeft aangetoond. De overgelegde ‘Attestation de Lien de Parente’ vindt verweerder onvoldoende, omdat de brondocumenten niet zijn overgelegd. Daarmee is volgens verweerder het reisdoel van eisers voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond. Daarnaast vindt verweerder dat eiser zijn economische binding met Marokko onvoldoende heeft aangetoond, waardoor tijdige terugkeer naar Marokko redelijkerwijs niet gewaarborgd is.

Doel en omstandigheden van het verblijf

3. Eiser betwist dat hij zijn reisdoel en de omstandigheden van zijn verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Eiser is van mening dat hij met de overgelegde ‘Attestation de Lien de Parente’ zijn familierelatie met referent wel heeft aangetoond. De eis van verweerder om ook nog de brondocumenten over te leggen, vindt eiser niet redelijk. In Nederland worden ook uittreksels afgegeven om de familierelatie vast te stellen. Eiser wil op bezoek komen bij zijn neef en zijn gezin in Nederland om te zien hoe zij hier leven en om kennis te maken met het land.

4. Uit het toepasselijke gemeenschapsrecht vloeit voort dat het aan de aanvrager is om zijn verblijfsdoel en zijn tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Bij het onderzoek of er een redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, komt verweerder een ruime beoordelingsruimte toe. Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen. De rechter kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen.

5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser het reisdoel en de omstandigheden van zijn voorgenomen verblijf in Nederland onvoldoende heeft aangetoond. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser met de overgelegde ‘Attestation de Lien de Parente’ onvoldoende heeft aangetoond dat hij familie is van referent. Aan deze ambtelijke verklaring kan niet de waarde worden gehecht die eiser eraan gehecht zou willen zien, omdat deze is opgesteld aan de hand van de verklaring en informatie van de aanvrager zelf. Daarom is de ‘Attestation de Lien de Parente’ geen objectief bewijsstuk. Dat ambtenaren van de burgerlijke stand in Nederland ook uittreksels afgeven, maakt dat niet anders. Verweerder heeft van eiser mogen verlangen om de brondocumenten te overleggen, omdat hij daarmee de inhoud van de verklaring van de betrokken ambtenaar van de burgerlijke stand kan controleren. Ook uit de overige stukken – de huwelijks- en geboorteakte en de paspoorten van eiser en van referent – is de familierelatie tussen eiser en referent niet af te leiden. In deze documenten staan alleen de voornamen van de ouders van eiser vermeld, geen familienamen. Verweerder heeft daarmee niet objectief kunnen vaststellen dat eiser familie is van referent.

Economische binding

6. Eiser betwist dat zijn economische binding met Marokko gering is. Eiser verwijst in dat verband naar de ‘verklaring op eer’ van de heren [A] en [B] en naar de verklaring van 8 februari 2019 van de provinciale afgevaardigde van het Ministerie van Awfaq en Islamitische Zaken. Uit die verklaringen blijkt dat eiser is belast met het imamschap, het verzorgen van preken en oproepen van het gebed in moskee [moskee]. Het Ministerie betaalt hem 1700 dirham per maand. Uit deze verklaringen blijkt volgens eiser niet alleen zijn economische band, maar ook zijn sociale band met Marokko, omdat eiser als imam ook een maatschappelijke rol vervult bij een geboorte, huwelijk, overlijden en scheiding en hij ook raadgever is. Bovendien is eiser 45 jaar, is hij gehuwd en heeft hij twee kinderen waarvoor hij verantwoordelijk is. Met zijn familie in Marokko heeft eiser een hechte band.

7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat de economische binding van eiser met Marokko niet zodanig is, dat tijdige terugkeer naar dat land is gewaarborgd. Eiser heeft niet met objectieve stukken aangetoond dat hij als imam over een substantieel inkomen beschikt waarmee hij in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Voorts blijkt uit de overgelegde bankafschriften dat op eisers rekening recentelijk hoge stortingen zijn gedaan, waarvan geen aanwijzingen zijn dat deze het gevolg zijn van inkomsten gegenereerd uit eisers werk als imam. Verweerder heeft daarom mogen vinden dat de economische binding met Marokko onvoldoende garantie biedt dat eiser voor het einde van de visumtermijn Nederland zal verlaten. Verweerder heeft in de enkele omstandigheid dat hij gehuwd is en kinderen heeft geen reden hoeven zien voor een andere conclusie.

8. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de visumaanvraag terecht heeft afgewezen. De beroepsgronden slagen niet.

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 27 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii, en onder b, van de Visumcode.

Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 in de zaak Koushkaki tegen Duitsland, C-84/12, ECLI:EU:C:2013:862.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature