U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Einduitspraak, aanvraag mvv nareis, Eritrea, verweerder heeft ook met het aanvullende besluit onvoldoende gemotiveerd dat de belangenafweging in het nadeel van eisers moet uitvallen

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 20/2520

[V-Nummers]

einduitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 1 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 1] 2000,

en

[eiser 1] ,

geboren op [geboortedatum 2] 2004,

en

[eiser 2] ,

geboren op [geboortedatum 3] 2006,

allen van Eritrese nationaliteit en samen te noemen: eisers

(gemachtigde: mr. K. Ross),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Laros).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’ afgewezen.

Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 maart 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.

Op 26 maart 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers ontvangen. Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021 met als rechter

mr. V.F.J. Bernt. Eisers en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook waren op de zitting aanwezig [referent] en T. Menelik, als tolk in de taal Tigrinya.

In een tussenuitspraak van 10 juni 2021 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek te herstellen.

Verweerder heeft op 22 juni 2021 aangegeven gebruik te willen maken van de gelegenheid het gebrek te herstellen.

Verweerder heeft op 27 juli 2021 om uitstel van de termijn gevraagd, omdat het houden van een hoorzitting met referent nog niet mogelijk was. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen.

Op 13 september 2021 is referent gehoord. Vervolgens heeft verweerder op

30 september 2021 een aanvullend besluit genomen. Dit besluit heeft verweerder op

4 oktober 2021 aan de rechtbank overgelegd.

Op 19 oktober 2021 hebben eisers een zienswijze op het aanvullende besluit ingediend.

Met toestemming van partijen is de zaak overgenomen door rechter mr. A.K. Mireku.

De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.

2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder bepaalde relevante feiten en omstandigheden niet kenbaar heeft betrokken in de belangenafweging. De rechtbank dient in deze uitspraak dan ook de vraag te beantwoorden of verweerder met het aanvullende besluit heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank en (i) alle relevante belangen heeft betrokken en (ii) daarmee een goed gemotiveerde ‘fair balance’ in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt van niet en overweegt daartoe als volgt.

3.1.1

In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder had moeten betrekken dat referent als minderjarige is gevlucht en wat het betekent voor minderjarige kinderen als zij in Ethiopië, een voor hen vreemd land, moeten blijven wonen en daarmee gedwongen zijn om het gezinsleven met elkaar op afstand uit te oefenen. In dit verband heeft de rechtbank het van belang geacht dat eisers destijds enkel naar Ethiopië zijn gereisd, omdat zij gezinshereniging beoogden met hun oudere zus [zus naam] en daarvoor bij interviews moesten verschijnen bij de Nederlandse ambassade in Addis Abeba. Ook is overwogen dat niet ter discussie staat dat eisers niet terug kunnen keren naar Eritrea, omdat zij dat land illegaal hebben verlaten. Verweerder heeft in dit kader in het aanvullende besluit gesteld dat de keuze van eisers om Eritrea illegaal te verlaten voor de interviews voor hun eigen rekening en risico komt. Verder heeft verweerder in het aanvullende besluit erkend dat de omstandigheden van eisers na het overlijden van hun moeder slecht waren en de huidige situatie niet ideaal is, maar dat van een schrijnende situatie geen sprake is.

3.1.2

De rechtbank volgt dit standpunt niet. De situatie van eisers, namelijk een situatie waarin minderjarige kinderen (eisers waren ten tijde van de aanvraag allen minderjarig) afkomstig zijn uit een zeer instabiel land, waarbij zij vervolgens in een vreemd land terechtkomen en (over)leven zonder de aanwezigheid van hun ouders en om die reden op elkaar zijn aangewezen, is ontzettend precair. Uit verweerders besluitvorming komt onvoldoende inzichtelijk naar voren dat verweerder deze precaire situatie als uitgangspunt heeft genomen. Onder deze omstandigheden dient een gedegen onderzoek en motivering door verweerder plaats te vinden, waaruit voldoende duidelijk blijkt dat van eisers in het kader van de ‘fair balance’, ondanks de geschetste precaire situatie, verwacht mag worden dat zij hun huidige woon- en leefsituatie voort zetten. Uit de door verweerder gemaakte belangenafweging moet voldoende kenbaar naar voren komen dat het belang van de (destijds) minderjarige kinderen om gezamenlijk gezinsleven in Nederland uit te oefenen, minder zwaar weegt dan verweerders belang. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit in het aanvullende besluit onvoldoende gemotiveerd.

3.1.3

Verweerder heeft nader onderzoek verricht middels een hoorzitting met referent. Referent heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat eisers een huis huren dat zij zonder financiële steun van referent en [zus naam] niet kunnen betalen, dat [eiseres] , die daar voor haar kleinere broer en zus zorgt, kampt met gezondheidsproblemen, dat [eiser 2] niet naar school kan gaan wegens te weinig financiële middelen en dat het in Addis Abeba onrustig is. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit het aanvullende besluit onvoldoende duidelijk naar voren dat verweerder aan deze omstandigheden zwaar gewicht heeft toegekend. Ook verweerders standpunt dat niet is gebleken dat de huidige vorm van dagelijks contact, namelijk via de telefoon en Messenger, onvoldoende is en dat niet is gebleken dat referent niet kan functioneren zonder de aanwezigheid van eisers, begrijpt de rechtbank niet. Dit standpunt is niet anders dan verweerders standpunt in het bestreden besluit en het verweerschrift van 2 maart 2021. Verweerder heeft daarmee nog steeds niet inzichtelijk gemaakt wat deze wijze van contact betekent voor minderjarige kinderen zonder ouders en waarom in dit specifieke geval op deze manier kan worden volstaan met het uitoefenen van gezinsleven, terwijl dat wel aan verweerder is opgedragen in de tussenuitspraak.

3.1.4

Gelet op het voornoemde is de rechtbank dan ook van oordeel dat uit het aanvullende besluit wederom onvoldoende inzichtelijk en kenbaar blijkt dat de (eerdere) minderjarigheid van eisers en referent een eerste en centrale overweging heeft gevormd in de belangenafweging, noch dat verweerder hieraan het gewicht heeft toegekend dat, in deze specifieke situatie, daaraan toegekend dient te worden.

3.2

In de tussenuitspraak heeft de rechtbank daarnaast overwogen dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft betrokken dat referent, die ten tijde van de aanvraag en het bestreden besluit minderjarig was, in Nederland bij zijn zus [zus naam] verblijft, dat zij een asielvergunning voor onbepaalde tijd heeft en dat zij ook een financiële bijdrage levert aan eisers in Ethiopië. Hier had verweerder redelijkerwijs van op de hoogte moeten zijn, omdat referent al eerder in deze procedure heeft verklaard dat zowel hij als [zus naam] geld overmaken, maar ook omdat het in de eerdere nareisprocedure voor gezinshereniging met [zus naam] al aan de orde is gekomen. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder referent hierover op zijn minst had kunnen bevragen tijdens de hoorzitting op 17 februari 2020. Verweerder heeft zich in het aanvullende besluit wederom op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat referent, eventueel samen met [zus naam] , in de kosten van het levensonderhoud van zichzelf en eisers zou kunnen voorzien, omdat referent studiefinanciering krijgt en [zus naam] een bijstandsuitkering ontvangt. De rechtbank is van oordeel dat verweerders onderzoek en motivering hieromtrent nog steeds onvoldoende is. Het is immers al op de zitting van

15 maart 2021 ter sprake gekomen dat [zus naam] een bijstandsuitkering ontvangt en dat zij en referent lage woonlasten hebben. Uit het verslag van de hoorzitting van 13 september 2021 is niet gebleken dat verweerder hierover nadere informatie heeft gevraagd. Verweerder heeft enkel gevraagd hoe referent en [zus naam] eisers financieel ondersteunen en wat voor inkomsten referent en [zus naam] hebben, terwijl deze informatie al bekend was. Niet is gebleken dat verweerder op een gedegen manier heeft onderzocht wat de precieze financiële situatie is, door bijvoorbeeld te vragen wat de vaste lasten zijn en in hoeverre eisers bij referent en [zus naam] thuis zouden kunnen intrekken. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom referent en [zus naam] niet zouden kunnen voorzien in het levensonderhoud van eisers als zij naar Nederland zouden komen, terwijl zij eisers al jaren financieel ondersteunen in Ethiopië.

3.3

De rechtbank heeft in de tussenuitspraak ook overwogen dat in het bestreden besluit weliswaar is aangegeven dat een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen en dat hieraan in beginsel veel gewicht moet worden toegekend, maar dat in de belangenafweging niet met zoveel woorden te zien is dat verweerder hieraan daadwerkelijk veel gewicht heeft toegekend conform zijn eigen beleid. In het aanvullende besluit heeft verweerder overwogen dat het bestaan van een objectieve belemmering niet doorslaggevend in het voordeel van eisers meeweegt, vanwege de belangen die in hun nadeel meewegen en omdat geen objectieve belemmering bestaat ten opzichte van het uitoefenen van het gezinsleven zoals nu ook gebeurt in Ethiopië. Hieruit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende op te maken dat zwaar gewicht is toegekend aan de objectieve belemmering. De rechtbank is bovendien met eisers van oordeel dat verweerder ten onrechte in hun nadeel heeft meegewogen dat het gezinsleven in Ethiopië kan worden uitgeoefend. Eisers zijn naar dat land vertrokken omdat verweerder hen wilde interviewen op de ambassade aldaar en met het oog op een aansluitend vertrek naar Nederland. Dat zij daar nu al enige tijd verblijven en zich staande hebben kunnen houden, komt door het tijdsverloop in de procedures en is als zodanig onvoldoende om aan te nemen dat zij zodanige banden hebben met Ethiopië dat van hen verwacht kan worden dat zij hun gezinsleven, op de huidige wijze, daar verder uitoefenen.

3.4

Verweerder heeft tot slot in het aanvullend besluit overwogen dat het vanwege de benodigde toestemmingsverklaring aan eisers is om aannemelijk te maken dat hun vader is vermist en aan te tonen dat zij hun best hebben gedaan om te achterhalen waar hij is. Referent heeft in de hoorzitting op 13 september 2021, maar ook al eerder in de procedure, aangegeven dat er geen contact is met zijn vader, hij hem eigenlijk helemaal niet heeft gekend, hij niet eens weet of hij nog in leven is en dat het daarom niet mogelijk is een toestemmingsverklaring van hem te overleggen. Door zich pas in het aanvullend besluit op dit standpunt te stellen, terwijl de aanvragen al dateren van eind 2017, en in het licht van de verklaringen van referent tijdens de hoorzitting, is de rechtbank met eisers van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet meer aan eisers kan tegenwerpen dat een toestemmingsverklaring van hun vader ontbreekt.

4. De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie, enigszins terughoudend oordelend, dat verweerder ook met het aanvullende besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat de belangenafweging in het nadeel van eisers moet uitvallen. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht . Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.

5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.870,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van

mr. V.E.A. Naaijkens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

1 december 2021.

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6: 6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature