Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Dagloon, referteperiode, starterskorting

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 21/2203

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2021 in de zaak tussen [eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),

en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder

(gemachtigde: B.M. de Wolff).

Procesverloop

In het besluit van 13 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met ingang van 30 juni 2020 afgewezen.

In het besluit van 1 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Eiseres was werkzaam als chefkok voor 31,95 uur per week. Op 27 oktober 2017 is aan eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend per 1 november 2017. Op 3 juli 2018 heeft zij zich vanuit de WW ziekgemeld waarna verweerder aan eiseres per 2 oktober 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet heeft toegekend.

1.2.

Op 13 april 2020 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de aanvankelijke afwijzing van de WIA-uitkering gegrond verklaard. Eiseres is per 30 juni 2020 80-100% arbeidsongeschikt. Vanaf deze datum heeft zij recht op een loongerelateerde WGA-uitkering gebaseerd op een geïndexeerd dagloon van € 94,73.

3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij voert aan dat de uitkering te laag is vastgesteld. Als WIA-dagloon is een bedrag van € 94,73 vastgesteld, dit terwijl voor de uitkering op grond van de WW een dagloon van € 108,71 gold. Eiseres heeft uiteengezet dat in het kader van de dagloonberekening WIA, een WW-uitkering wordt herleid naar het oorspronkelijke salaris door de breuk 100 x uitkering/70 toe te passen. Het oorspronkelijke salaris was het loon bij Bordelaise (voormalig werkgever). De WW-uitkering was 70% van dit loon, wat volgens eiseres dus bij de dagloonberekening voor de WIA weer 100% wordt. Volgens eiseres volgt hieruit dat de WW-uitkering en de WIA-uitkering gebaseerd moeten zijn op hetzelfde dagloon, namelijk het salaris dat eiseres bij haar voormalig werkgever ontving. Nu dat salaris iedere maand hetzelfde was, dienen de uitkeringen gelijk te zijn. Eiseres stelt voorts dat de starterskorting niet bij de berekening betrokken mag worden omdat dit in strijd is met het loondervingsbeginsel.

4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 13, eerste lid, van de WIA wordt voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak waarin de ziekte die tot volledige en duurzame of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden.

4.2.

Op grond van artikel 13, derde lid, van de WIA worden bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld. Dit is het Dagloonbesluit.

4.3.

Op grond van artikel 14 van het Dagloonbesluit wordt onder loon voor de WIA verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen . Dit omvat mede een WW-uitkering.

4.4.

Op grond van artikel 16, vierde lid, van het Dagloonbesluit wordt indien het loon in het refertejaar geheel of gedeeltelijk heeft bestaan uit een uitkering, voor de toepassing van het eerste lid het bedrag van de uitkering gesteld op de uitkomst van de volgende berekening: ((100 x E) /F), waarbij E staat voor de uitkering en F staat voor 70.

4.5.

Op grond van artikel 1b, eerste lid, van de WW wordt voor de berekening van de hoogte van de uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wfsv , met betrekking tot een loontijdvak van een dag.

4.6.

In artikel 47b, eerste lid, van de WW is bepaald dat indien de werknemer toestemming van het UWV heeft verkregen om werkzaamheden als bedoeld in artikel 77a, eerste lid, te verrichten, de uitkering voor de duur van die toestemming wordt verminderd met 29% van de uitkering, dan wel met een lager, bij algemene maatregel van bestuur te bepalen, percentage van de uitkering.

5. Niet in geschil is dat in onderhavige zaak de referteperiode voor de WIA-uitkering van 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2018 loopt en dat de referteperiode voor de WW-uitkering van 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017 was. Ook is niet in geschil dat eiseres van 1 november 2017 tot en met 30 juni 2018 een WW-uitkering ontving.

6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het WIA-dagloon juist heeft vastgesteld. Dat eiseres een WW-uitkering heeft ontvangen met een hoger dagloon, komt omdat verweerder voor de bepaling van het WW-dagloon uit is gegaan van een andere referteperiode met een ander loon, namelijk een sv-loon van € 26.862,69. Voor het bepalen van het WIA-dagloon is verweerder uitgegaan van een latere referteperiode met een sv-loon van € 23.593,34. De 100/70 berekening waar eiseres zich op beroept, heeft blijkens het dagloonrapport al plaatsgevonden. In zoverre treft haar beroep dus geen doel. Dat er nog steeds een verschil bestaat in het dagloon tussen beide uitkeringen, vloeit voort uit het feit dat eiseres gedurende een deel van de referteperiode voor de WIA – van 15 januari 2018 tot en met 30 juni 2018 – gebruik maakte van de startersregeling van artikel 47b, eerste lid, van de WW . Gedurende deze periode ontving eiseres 29 % minder WW-uitkering. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de startersregeling ten onrechte in de berekening van het dagloon is betrokken, overweegt de rechtbank als volgt. In tegenstelling tot de maatregel als bedoeld in de door eiseres aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 juni 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2146), is de startersregeling geen punitieve sanctie. Het betreft een eigen keuze van eiseres om met behoud van WW-uitkering te proberen als zelfstandige aan het werk te gaan. Dat verweerder bij de berekening voor ‘E’ de feitelijk uitbetaalde uitkering heeft genomen, acht de rechtbank niet in strijd met de tekst van het Dagloonbesluit noch met het loondervingsbeginsel. Door uit te gaan van de daadwerkelijk ontvangen WW-uitkering in de referteperiode, wordt geen inbreuk gemaakt op de verzekeringsgedachte, noch op het principe dat besloten ligt in de bepaling van artikel 13 van de WIA , dat het dagloon een redelijke weerspiegeling moet geven van het welvaartsniveau van de betrokken werknemer. De rechtbank sluit zich hiermee aan bij de door eiseres aangehaalde uitspraak van rechtbank Noord-Holland van 20 augustus 2019 (ECLI:NL:RBNHO:2019:7132). Dat eiseres het niet eens is met die uitspraak biedt geen grond voor een ander oordeel.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2021.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature