E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBDHA:2021:1381
Rechtbank Den Haag, NL20.17767

Inhoudsindicatie:

Jamaica geen VLH voor LHBTI – ten onrechte geen FMMU en FMO – rechtbank verklaart artikel 3.109 ca Vb 2000 voor zover FMMU-advies vragen niet hoeft voor vreemdelingen afkomstig uit VLH onverbindend wegens strijd met de Procedurerichtlijn- beroep gegrond.

Het afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst is naar het oordeel van de rechtbank geen rechtvaardiging om vreemdelingen de procedurele waarborgen, die - onder meer- zijn neergelegd in artikel 24 van de Procedurerichtlijn, te onthouden. De Procedurerichtlijn stelt dat verweerder moet onderzoeken of eiser bijzondere procedurele waarborgen behoeft. De Procedurerichtlijn vermeldt ten aanzien van deze verplichting geen bevoegdheid voor lidstaten om uitzonderingen of voorbehouden ten aanzien van bepaalde categorieën van vreemdelingen te maken, zodat de hiervoor genoemde nationale bepaling in artikel 3.109ca, eerste lid, Vreemdelingenbesluit niet in overeenstemming is met het Unierecht. De rechtbank betrekt hierbij dat artikel 24 van de Procedurerichtlijn is opgenomen in “Hoofdstuk II – Uitgangspunten en waarborgen”. De verplichting voor de lidstaten om te beoordelen of een verzoeker bijzondere procedurele waarborgen behoeft om vervolgens passende steun te kunnen bieden is de algemene regel. Daarom moet artikel 24, eerste lid, van de Procedurerichtlijn strikt worden uitgelegd en mogen de lidstaten hun handelingsruimte niet zo gebruiken dat afbreuk wordt gedaan aan het doel van de Procedurerichtlijn en aan het nuttig effect daarvan (vgl. het arrest van het Hof van 4 maart 2010, ECLI:EU:C:2010:117, Chakroun tegen de minister van Buitenlandse Zaken, punt 43). Op grond van de tekst en plaats van artikel 24 van de Procedurerichtlijn stelt de rechtbank dan ook vast dat alle procedurele waarborgen die voortvloeien uit de Procedurerichtlijn ook toekomen aan vreemdelingen die afkomstig zijn uit landen die zijn aangemerkt als veilige landen van herkomst.

De vooronderstelling dat een aanvraag van een vreemdeling die afkomstig is uit een veilig land van herkomst vermoedelijk kennelijk ongegrond zal worden verklaard heeft niet dezelfde strekking en hetzelfde juridische karakter als een weerlegbaar rechtsvermoeden en getuigt dan ook van een fundamenteel verkeerde handelwijze omdat dit duidt op vooringenomenheid ten aanzien van de uiteindelijke beoordeling van de asielaanvraag. In de onderhavige procedure heeft bovendien te gelden dat eiser stelt dat hij bescherming behoeft omdat hij homoseksueel is. Verweerder heeft Jamaica aangemerkt als veilig land van herkomst met uitzondering van LHBTI. Verweerder heeft dit voorafgaand aan het gehoor niet onderkend. Daarnaast lijkt uit het rapport van het gehoor te volgen dat de gehoormedewerker geen weet had van de algemene landeninformatie en de positie van LHBTI in Jamaica. In ieder geval is hier in de vraagstelling geen rekening mee gehouden.

Verweerder is op grond van artikel 18 van de Procedurerichtlijn gehouden een forensisch medisch onderzoek op te starten als hij dat relevant acht. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de – in rechte vaststaande- uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6543, dat verweerder het steeds relevant moet achten om te onderzoeken of door medisch onderzoek steun kan worden gevonden voor het relaas van eiser als eiser medische klachten of littekens heeft en eiser verklaart dat de klachten en/of littekens een gevolg zijn van de gebeurtenissen op grond waarvan hij bescherming vraagt en dit bovendien verband houdt met de kern van het relaas. Verweerder is hiertoe gehouden om invulling te geven aan zijn samenwerkingsplicht zoals bepaald in artikel 4 van Richtlijn 2011 /95/EU (de Kwalificatierichtlijn), en om een goede beoordeling te kunnen maken inzake de behoefte aan internationale bescherming en/of er een risico bestaat op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij terugkeer. Deze invulling van de samenwerkingsplicht vereist een actieve en welwillende houding van verweerder bij het bezien of medisch onderzoek relevant en dus verplicht is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op de verklaringen van eiser over de littekens die hij stelt te hebben ondervonden vanwege problemen naar aanleiding van zijn homoseksuele geaardheid, alvorens een voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag te kunnen uitbrengen, een FMO had moeten starten.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie