Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Kort geding. Belastingdienst heeft (op grond van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting) informatie over bankgegevens van twee van de vier eisers in conventie opgevraagd bij de Zwitserse autoriteiten om hun belastingplicht in Nederland vast te kunnen stellen. Omdat het informatieverzoek slechts betrekking heeft op twee van de vier eisers in conventie, zijn de andere twee eisers niet-ontvankelijk. Indienen informatieverzoek bij de Zwitserse autoriteiten is niet onrechtmatig. Vordering tot intrekking van het informatieverzoek afgewezen. Vordering in reconventie van de Belastingdienst tot verstrekking van gegevens op straffe van een dwangsom (op grond van artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen) eveneens afgewezen, omdat de vordering van de Belastingdienst ten aanzien van de gegevens die moeten worden verstrekt niet concreet genoeg is.

Uitspraak



Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/617964 / KG ZA 21-883

Vonnis in kort geding van 8 december 2021

in de zaak van

1 [eiser sub 1] te [land] ,

2. [het Trustkantoor] te Curaçao ,

3. [de Stichting 1] te [plaats] ,

4. [de Stichting 2] te [land] ,

eisers in conventie,

eisers sub 1 en 2 tevens zijnde verweerders in reconventie,

advocaten mrs. I. El Ajjouri en D.I.J. Snijders te ‘s-Hertogenbosch,

tegen:

de Staat der Nederlanden, Ministerie van Financiën, meer in het bijzonder de Staatssecretaris van Financiën te Den Haag,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

advocaat mr. C.M. Bergman te Den Haag.

Eisers worden hierna ieder afzonderlijk aangeduid als ‘ [eiser sub 1] ’, ‘ [het Trustkantoor] ’, ‘ [de Stichting 1] ’ en ‘ [de Stichting 2] ’. Gezamenlijk worden eisers aangeduid als ‘ [eiser sub 1 c.s.] ’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Belastingdienst’.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met daarbij en nadien overgelegde producties;

- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met producties;

- de op 17 november 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.

1.2.

Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2 De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

Algemeen

2.1.

[het Trustkantoor] is een trustkantoor gevestigd te Curaçao . [de Stichting 1] beheert de cliëntengelden van [het Trustkantoor] .

2.2.

[eiser sub 1] is sinds de oprichting directeur-grootaandeelhouder van [het Trustkantoor] . [eiser sub 1] is tevens indirect bestuurder van [de Stichting 2] .

2.3.

Tussen [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] en de Belastingdienst bestaat al jarenlang discussie over de vraag of [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] in Nederland (binnenlands of buitenlands) belastingplichtig zijn.

Met betrekking tot [eiser sub 1]

2.4.

In 2014 heeft de Belastingdienst boekenonderzoek aangekondigd bij [eiser sub 1] met betrekking tot het beoordelen van de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting 2009 tot en met 2013. Hierbij is aangegeven dat het onderzoek is beperkt tot het vaststellen van de woonplaats van [eiser sub 1] en dat en waarom de Belastingdienst het vermoeden heeft dat [eiser sub 1] (binnenlands of buitenlands) belastingplichtig is in Nederland vanaf 2009. De Belastingdienst heeft hierbij een opsomming gegeven van inlichtingen en gegevens die hij van [eiser sub 1] wil ontvangen.

2.5.

Op 2 december 2014 heeft de Belastingdienst informatiebeschikkingen op grond van artikel 52a, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vastgesteld voor de jaren 2009 tot en met 2013. In deze informatiebeschikkingen stelt de Belastingdienst dat [eiser sub 1] niet geheel aan de informatieverplichting van artikel 47 AWR heeft voldaan, omdat een aantal gestelde vragen niet zijn beantwoord. In de informatiebeschikkingen staat tevens dat de inspecteur vooralsnog van mening is dat [eiser sub 1] in de jaren 2009 tot en met 2013 moet worden aangemerkt als inwoner van Nederland en dus als binnenlands belastingplichtige is onderworpen aan de inkomstenbelasting.

2.6.

[eiser sub 1] heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikkingen en (hoger) beroep ingesteld. Dit heeft er toe geleid dat de informatiebeschikking voor het jaar 2013 is vernietigd (de Belastingdienst had in de beroepsprocedure ten aanzien van de informatiebeschikking voor het jaar 2013 ook geconcludeerd dat het beroep gegrond verklaard moest worden en dat die informatiebeschikking moest vervallen). De informatiebeschikkingen voor de jaren 2009 tot en met 2012 zijn uiteindelijk bij uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 april 2019 vernietigd, maar alleen voor zover daarin wordt verzocht de vragen 4, 5, 13 onderdelen a en b en 18 te beantwoorden. Voor het overige zijn de informatiebeschikkingen gehandhaafd en heeft [eiser sub 1] een termijn van vier weken na onherroepelijkheid van de uitspraak gekregen om de informatie alsnog aan de Belastingdienst te verstrekken. [eiser sub 1] heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld. Dit beroep is op 17 april 2020 door de Hoge Raad ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft daarbij [eiser sub 1] een termijn gegeven van vier weken na de datum van het arrest om alsnog aan de informatiebeschikking te voldoen.

2.7.

De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat [eiser sub 1] ook na het arrest van de Hoge Raad niet volledig aan de hiervoor bedoelde informatiebeschikkingen heeft voldaan.

2.8.

In mei 2020 heeft de Belastingdienst navorderingsaanslagen over jaren 2009 en 2010 bij schatting/benadering vastgesteld. In mei 2021 heeft de Belastingdienst definitieve aanslagen over de jaren 2011 en 2012 ook bij schatting/benadering vastgesteld. Daarbij heeft de Belastingdienst eerst vastgesteld dat [eiser sub 1] duurzame banden van persoonlijke aard heeft met Nederland en daarom binnenlands belastingplichtig is voor de inkomstenbelasting en vervolgens heeft de Belastingdienst het bedrag waarop de aanslagen zijn vastgesteld onderbouwd met de bij hem op het moment van de vaststelling van de aanslagen beschikbare gegevens (voor de aanslagen over de jaren 2011 en 2012 ook de onder 2.9 genoemde, door [eiser sub 1] verstrekte informatie, alsmede informatie die was ontvangen van de Curaçaose inlichtingenautoriteiten). [eiser sub 1] heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen.

2.9.

In augustus 2020 en oktober 2020 heeft [eiser sub 1] diverse stukken aan de Belastingdienst verstrekt in het kader van bezwaren tegen:

­ voormelde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over 2009 en 2011 (stukken overgelegd bij brief van 19 oktober 2020);

­ de op 6 januari 2018 opgelegde definitieve aanslag inkomstenbelasting 2015 (stukken overgelegd bij brief van 21 augustus 2020);

­ de door de Belastingdienst genomen informatiebeschikkingen over de jaren 2016 en 2017 (stukken overgelegd bij brief van 20 oktober 2020).

Met betrekking tot [het Trustkantoor]

2.10.

Bij brief van 27 augustus 2015 heeft de Belastingdienst een onderzoek bij [het Trustkantoor] aangekondigd. De Belastingdienst heeft in die brief toegelicht dat en waarom de Belastingdienst van oordeel is dat [het Trustkantoor] vermoedelijk belastingplichtig is in Nederland en heeft op grond van artikel 47 ARW inzage gevraagd in de gehele administratie over de jaren 2010 tot het moment van de brief, waarbij is toegelicht welke informatie onder het begrip administratie valt.

2.11.

[het Trustkantoor] heeft, ook na een herhaald verzoek met een laatste termijn, geen informatie verstrekt aan de Belastingdienst. Op 15 december 2015 is een informatiebeschikking met betrekking tot de heffing van vennootschapsbelasting voor de jaren 2010 tot en met 2015 afgegeven. Het tegen deze informatiebeschikking ingestelde bezwaar is ongegrond verklaard. [het Trustkantoor] heeft vervolgens beroep ingesteld bij de belastingrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Dit beroep is bij uitspraak van 8 maart 2017 gegrond verklaard en de informatiebeschikking is vernietigd. Bij uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 april 2019 is deze uitspraak van de rechtbank vernietigd en is het beroep tegen de uitspraak op bezwaar alsnog ongegrond verklaard. [het Trustkantoor] heeft beroep in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof ingesteld. Bij arrest van 17 april 2020 heeft de Hoge Raad dit beroep ongegrond verklaard en [het Trustkantoor] een termijn gegeven van vier weken vanaf 17 april 2020 om alsnog aan de informatiebeschikking te voldoen. [het Trustkantoor] heeft vervolgens geen informatie aan de Belastingdienst verstrekt.

2.12.

In mei en december 2020 heeft de Belastingdienst voor de jaren 2010 tot en met 2015 (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting aan [het Trustkantoor] opgelegd. Daarbij is de Belastingdienst uitgegaan van een binnenlandse belastingplicht voor de vennootschapsbelasting en is – omdat de gevraagde administratie niet was verstrekt – het wereldinkomen en -vermogen gebaseerd op een schatting.

2.13.

[het Trustkantoor] heeft bezwaar gemaakt tegen voormelde aanslagen en heeft in het kader van die bezwaarprocedure de jaarrekeningen van de jaren 2010, 2012 en 2015 en de aangiften winstbelasting op Curaçao van 2010 en 2012 aan de Belastingdienst verstrekt.

2.14.

Bij brief van 28 oktober 2019 is [het Trustkantoor] gevraagd alsnog een gecompleteerde aangifte vennootschapsbelasting en de jaarrekeningen over de jaren 2016 en 2017 te verstrekken. Omdat [het Trustkantoor] geen informatie verstrekte is op 21 november 2019 met betrekking tot deze opgevraagde gegevens een informatiebeschikking afgegeven. [het Trustkantoor] heeft bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. In de bezwaarprocedure heeft [het Trustkantoor] alsnog de jaarrekening en aangiften winstbelasting van de jaren 2016 en 2017 verstrekt.

2.15.

Bij brieven van 29 juni 2020 en 3 augustus 2020 is [het Trustkantoor] gevraagd alsnog Nederlandse aangifte vennootschapsbelasting over de jaren 2018 en 2019 te doen. Vervolgens heeft [het Trustkantoor] de jaarrekeningen 2018 en 2019 en een bewijs van aangifte op Curaçao voor het jaar 2019 verstrekt. Bij brief van 28 september 2021 heeft de Belastingdienst gevraagd de gegevens en inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van [het Trustkantoor] in Nederland over de jaren 2018 en 2019 voor 26 oktober 2021 te verstrekken. Deze termijn is nadien voor het jaar 2018 verlengd tot 12 november 2021 en voor het jaar 2019 tot 26 november 2021.

Informatieverzoek Zwitserland

2.16.

Op 15 juli 2021 is door (het Central Liaison Office van) de Belastingdienst op grond van artikel 26 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting (hierna: ‘het Verdrag’) een informatieverzoek ingediend bij de Zwitserse fiscale autoriteiten (hierna: ‘het informatieverzoek’). De Belastingdienst heeft in het informatieverzoek bankgegevens (waaronder de openings- en eventuele sluitingsbescheiden en de mutaties) van VP Bank AG te Zürich betreffende [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] over de periode van 1 maart 2010 tot en met december 2020 opgevraagd, teneinde te kunnen vaststellen of [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] in Nederland belastingplichtig zijn.

2.17.

[eiser sub 1 c.s.] hebben de Belastingdienst bij brief van 19 augustus 2021 aansprakelijk gesteld voor de schade die zij lijden en nog zullen lijden als gevolg van het informatieverzoek. [eiser sub 1 c.s.] stellen zich in deze brief op het standpunt dat het informatieverzoek betrekking heeft op [eiser sub 1 c.s.] gezamenlijk (en niet alleen op [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] ) en dat op de diverse rekeningen onder meer cliëntengegevens staan. In de brief staat verder het volgende, voor zover nu relevant:

“Over het verstrekken van cliëntengegevens aan de belastingdienst heeft de Nederlandse rechter in de afgelopen jaren uitgesproken dat wij deze niet hoeven te verschaffen onder meer omdat onze belangen ter zake zwaarder wegen dan de uwe.

In het verleden zijn cliënten, nadat zij door de Nederlandse belastingdienst op een rekening bij de ING Bank in Nederland gesignaleerd waren, door enkele van uw collegae (vermanend) bezocht, ten gevolge waarvan wij verliezen geleden hebben en onze eer en goede naam werd aangetast. Wij werden als Curaçaose trustmaatschappij door deze functionarissen geschetst als zijnde een soort criminele organisatie. Volkomen hypocriet voor fiscale functionarissen van belastingparadijs Nederland.

Derhalve menen wij te moeten stellen dat wij u persoonlijk (en/of ieder ander die tot dit initiatief heeft bijgedragen) c.q. de Staat der Nederlanden aansprakelijk houden voor alle schade, zowel materiële­ als ideële, welke ik/wij leiden of zullen leiden, ten gevolge van het verlies van cliënten, direct of indirect, ten gevolge van deze actie. Wij wijzen u op mogelijk reputatieverlies en spreken de vrees uit, dat de bank door deze actie een verkeerd beeld van ons krijgt, waardoor mogelijk onze rekeningen worden opgezegd. Ook hiervoor houden wij u aansprakelijk. Bij verlies van cliënten wordt onze trustmaatschappij onverkoopbaar wat tot onschatbare schade kan leiden.”

2.18.

Bij brief van 14 september 2021 van de Concerndirectie Fiscale en Juridische Zaken van het Ministerie van Financiën is aansprakelijkheid namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst van de hand gewezen.

2.19.

Op 23 september 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de Belastingdienst en een door [eiser sub 1 c.s.] ingeschakelde (in Zwitserland gevestigde) belastingadviseur. In een e-mailbericht van de Belastingdienst aan deze adviseur staat, voor zover nu relevant, het volgende:

“(…)

Ik kan u inmiddels bevestigen dat de bevoegde autoriteit de Zwitserse bevoegde autoriteit heeft verzocht het door u genoemde informatieverzoek tot nader bericht te pauzeren. Dat geeft ons de gelegenheid om het overleg te voeren dat nodig is om de oorzaak weg te nemen voor het informatieverzoek. Die oorzaak ligt in niet verstrekken van informatie door uw cliënten.

Met betrekking tot dit punt hebben wij verwezen naar de door de Belastingdienst gevraagde informatie over de jaren 2009 t/m 2012 van de heer [eiser sub 1] en de informatie met betrekking tot [het Trustkantoor] over de jaren 2010 t/m 2015. Ik verwijs in dit verband ook naar de inmiddels onherroepelijk vaststaande informatiebeschikkingen. Wij spraken af dat cliënten de gevraagde informatie zullen aanleveren voor de bespreking op, naar ik heb begrepen, 7 oktober aanstaande. Omdat de gevraagde gegevens ook nog bekeken moeten worden, verzoek ik u aan cliënten over te brengen dat de gegevens vóór dinsdag 5 oktober aanstaande bij de Belastingdienst moeten zijn.

U heeft een voorbehoud gemaakt ten aanzien van informatie die clienten van [het Trustkantoor] zou kunnen identificeren. Voor het moment is het accoord dat deze gegevens niet worden verstrekt of onleesbaar worden gemaakt, mits daarmee het doel van de informatieverstrekking niet wordt gefrustreerd. Ook hiervoor verwijs ik naar de gevraagde informatie door de Belastingdienst.

(…)”

2.20.

Op 7 oktober 2021, 10 november 2021 en 16 november 2021 heeft [eiser sub 1] bescheiden met betrekking tot Zwitserse bankrekeningen aan de Belastingdienst verstrekt.

3 Het geschil

in conventie

3.1.

[eiser sub 1 c.s.] vorderen – zakelijk weergegeven – bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. de Belastingdienst op straffe van een dwangsom te gebieden het Inlichtingenverzoek in te trekken;

II. de Belastingdienst te veroordelen tot betaling van een voorschot van 5.000,= Zwitserse Frank;

met veroordeling van de Belastingdienst in de kosten van de procedure.

3.2.

Daartoe voeren [eiser sub 1 c.s.] – samengevat – het volgende aan. Het informatieverzoek is onrechtmatig. De Belastingdienst voldoet niet aan het uitputtingsvereiste en heeft in strijd met artikel 26 lid 3 sub c van het Verdrag geen gegevens opgevraagd bij [eiser sub 1 c.s.] voordat is overgegaan tot het informatieverzoek. Bovendien is er overduidelijk sprake van een fishing expedition. De informatie die de Belastingdienst uit Zwitserland wil ontvangen, kan op geen enkele manier relevant zijn voor de belastingheffing van [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] . Verder zullen door inwilliging van het informatieverzoek bankgegevens worden overgelegd aan de Staatssecretaris waarmee ook de identiteit van cliënten van [het Trustkantoor] wordt vrijgegeven. Het vrijgeven van cliëntgegevens valt op Curaçao onder de wettelijke geheimhoudingsplicht. De inwilliging van het informatieverzoek kunnen [eiser sub 1 c.s.] hun geheimhoudingsplicht niet nakomen, hetgeen leidt tot boetes en straffen. De Belastingdienst is op al het voorgaande al gewezen, maar is desondanks niet tot intrekking van het informatieverzoek overgegaan. Hierdoor hebben [eiser sub 1 c.s.] schade geleden, omdat hun belangen bij het informatieverzoek niet voldoende in acht zijn genomen en ook niet voldoende zijn gewaarborgd. [eiser sub 1 c.s.] hebben al een voorschotnota van 5.000,= Zwitserse Frank aan hun Zwitserse advocaat voldaan ten behoeve van opschorting van de informatieprocedure van de Zwitserse fiscale autoriteiten. Er is een oorzakelijk verband tussen de daad van de Belastingdienst en de geleden schade door [eiser sub 1 c.s.]

3.3.

De Belastingdienst voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

in reconventie

3.4.

De Belastingdienst vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

[eiser sub 1] bij vonnis te bevelen volledig en onvoorwaardelijk mee te werken aan het verstrekken van de door de Belastingdienst gevraagde gegevens en inlichtingen, waaronder in ieder geval, maar niet uitsluitend, alle gegevens en inlichtingen zoals omschreven in paragraaf 2.18 van de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie en hem te bevelen die gegevens, inlichtingen en/of verklaringen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud mondeling en/of schriftelijk op een door de Belastingdienst nader te bepalen wijze te verstrekken, alles binnen twee weken na de datum van dit vonnis en op straffe van een dwangsom van € 5.000,= per (gedeelte van een) dag dat [eiser sub 1] daarmee in gebreke blijft;;

[het Trustkantoor] bij vonnis te bevelen volledig en onvoorwaardelijk mee te werken aan het verstrekken van de door de Belastingdienst gevraagde gegevens en inlichtingen, waaronder in ieder geval, maar niet uitsluitend, alle gegevens en inlichtingen zoals omschreven in paragraaf 2.19 van de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie en hem te bevelen die gegevens, inlichtingen en/of verklaringen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud mondeling en/of schriftelijk op een door de Belastingdienst nader te bepalen wijze te verstrekken, alles binnen twee weken na de datum van dit vonnis en op straffe van een dwangsom van € 5.000,= per (gedeelte van een) dag dat [eiser sub 1] daarmee in gebreke blijft;

met hoofdelijke veroordeling van [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] in de kosten van de procedure.

3.5.

Daartoe voert de Belastingdienst – samengevat – het volgende aan. De Belastingdienst heeft sinds 2014 geprobeerd om de relevante informatie over de aanvaardbaarheid van de door [eiser sub 1] ingediende aangiften inkomstenbelasting te verkrijgen en probeert sinds 2015 de relevante informatie te krijgen om de (subjectieve) belastingplicht van [het Trustkantoor] te beoordelen. [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] hebben steeds geprobeerd het verstrekken van de gevraagde informatie te vertragen. Inmiddels is een klein deel van de gevraagde informatie verstrekt, maar het grootste deel nog steeds niet. De Belastingdienst heeft recht op en belang bij de informatie, omdat de informatie van belang kan zijn voor de belastingheffing. De gevorderde informatie dient grotendeels ter beoordeling van de belastingplicht van [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] in Nederland en daarnaast is de informatie ook van belang voor het kunnen vaststellen van de hoogte van de belastingheffing. De Belastingdienst heeft ook een spoedeisend belang bij zijn vorderingen. Een bodemprocedure kan jaren in beslag nemen en ertoe leiden dat de termijnen voor het opleggen van (navorderings)aanslagen verstrijken.

3.6.

[eiser sub 1] en [het Trustkantoor] voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4 De beoordeling van het geschil

in conventie

4.1.

[eiser sub 1 c.s.] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de Belastingdienst jegens hen onrechtmatig handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.

4.2.

De Belastingdienst stelt terecht dat [de Stichting 1] en [de Stichting 2] geen belang hebben bij hun vorderingen. Het informatieverzoek heeft immers slechts betrekking op [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] . Anders dan [eiser sub 1 c.s.] stellen wordt niet gevraagd om rekeninginformatie van [de Stichting 1] of [de Stichting 2] . Weliswaar wordt ook gevraagd om “Übrige Beziehungen mit der VP Bank (Schweiz) AG”, maar ook dat betreft alleen andere relaties (dan de al bij de Belastingdienst bekende bankrekeningen) met VP Bank van [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] . Gelet hierop zijn [de Stichting 1] en [de Stichting 2] niet ontvankelijk in hun vorderingen.

4.3.

De Belastingdienst heeft het spoedeisend belang van [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] bij hun vordering betwist, daartoe stellende dat het informatieverzoek op 27 september 2021 is opgeschort. Die opschorting neemt echter niet weg dat [eiser sub 1 c.s.] ook nu nog spoedeisend belang hebben bij hun vordering. Zoals de Belastingdienst immers ter zitting zelf heeft bevestigd, kan het opschortingsverzoek worden ingetrokken – waarna het informatieverzoek herleeft – zodra de Belastingdienst zich op het standpunt stelt dat [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] hun toezegging om alsnog voldoende informatie te verstrekken niet nakomen. Bij die stand van zaken hebben [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] ook nu nog spoedeisend belang bij hun vordering.

4.4.

Met de Belastingdienst is de voorzieningenrechter van oordeel dat het informatieverzoek niet onrechtmatig is en dat de vordering tot intrekking van het informatieverzoek niet toewijsbaar is. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.

4.5.

Op grond van artikel 26 van het Verdrag wisselen de bevoegde autoriteiten van Nederland en Zwitserland inlichtingen uit die naar verwachting van belang zijn voor – voor zover nu relevant – de administratie of de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving met betrekking tot belastingen van elke soort die worden geheven ten behoeve van Nederland of Zwitserland. In dit artikel is in lid 3 sub a tevens bepaald dat een Verdragsluitende Staat niet verplicht is inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale administratieve gang van zaken van die of van de andere Verdragsluitende Staat (het uitputtingsbeginsel).

4.6.

[eiser sub 1 c.s.] stellen dat het informatieverzoek onrechtmatig is, omdat niet is voldaan aan het uitputtingsbeginsel. Het uitputtingsbeginsel komt er op neer dat een verzoek tot het verstrekken van informatie alleen aan de autoriteiten van een ander land mag worden gedaan indien de bevoegde autoriteiten van een land die informatie niet op andere wijze kunnen verkrijgen in eigen land, tenzij het aanwenden van die mogelijkheid tot onoverkoombare moeilijkheden zou leiden. Met de Belastingdienst is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat van schending van het uitputtingsbeginsel geen sprake is. De Belastingdienst heeft zowel [eiser sub 1] als [het Trustkantoor] gevraagd informatie te verstrekken over hun bankrekeningen (bij brieven van respectievelijk 17 maart 2014 en 27 augustus 2015). Bij [eiser sub 1] is daarbij expliciet gevraagd om binnenlandse en buitenlandse bankgegevens. Dit omvatte derhalve ook de bankrekeningen waar het informatieverzoek thans betrekking op heeft. Bij [het Trustkantoor] is niet specifiek gevraagd om buitenlandse bankgegevens, maar is alleen gevraagd om bank- en girobescheiden als onderdeel van de administratie. Gezien de uitvoerige informatie die is gevraagd, is hierin echter geenszins een beperking te lezen in die zin dat de Belastingdienst slechts informatie over binnenlandse bankrekeningen zou willen ontvangen. Nadat de informatieverzoeken niet (volledig) werden gehonoreerd zijn informatiebeschikkingen afgegeven, die ook betrekking hadden op de eerder al verzochte bankgegevens. Deze informatiebeschikkingen zijn in bezwaar, respectievelijk beroep en cassatie grotendeels in stand gebleven – in elk geval ten aanzien van de opgevraagde bankgegevens. Laatstelijk op 17 april 2020 hebben [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] in de arresten van de Hoge Raad een termijn van vier weken gekregen om alsnog aan de informatiebeschikkingen te voldoen. Ook daarna hebben [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] geen gegevens van de Zwitserse bankrekeningen overgelegd. Gelet hierop heeft de Belastingdienst zich voldoende ingespannen om de informatie over de buitenlandse bankrekeningen via de hem in Nederland ter beschikking staande middelen te verkrijgen en is voordat het informatieverzoek bij de Zwitserse autoriteiten werd ingediend aan het uitputtingsbeginsel voldaan.

4.7.

Vorenstaande wordt niet anders door de stelling van [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] dat de Belastingdienst bankgegevens opvraagt vanaf 2010, terwijl de betreffende bankrekeningen pas in 2019 zijn geopend. De Belastingdienst is achter het bestaan van de bankrekeningen in Zwitserland gekomen doordat hij overboekingen aan/van twee Zwitserse bankrekeningen had aangetroffen in van een Nederlandse bank ontvangen bankmutaties. Bij gebreke van verdere informatie over die bankrekeningen kan het de Belastingdienst niet worden tegengeworpen dat hij informatie heeft opgevraagd vanaf het begin van de periode die de Belastingdienst nog in onderzoek heeft. Evenmin kan worden tegengeworpen dat de Belastingdienst ook (al) informatie heeft opgevraagd over jaren die bij de Belastingdienst nog niet aan de orde waren. Evident is dat die jaren alsnog aan de orde zullen komen en dat [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] dan niet vrijwillig aan hun informatieverplichting zullen voldoen ligt – gezien hun houding tot nu toe – in de lijn der verwachting. Daar komt bij dat niet uitgesloten kan worden dat ook gegevens uit andere jaren aanknopingspunten kunnen bieden voor de subjectieve belastingplicht in jaren die bij de Belastingdienst al wel aan de orde zijn.

4.8.

Ook de stelling van [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] dat sprake is van een fishing expedition baat hen niet. [eiser sub 1 c.s.] stellen in dit verband dat de informatie die de Belastingdienst uit Zwitserland wil ontvangen op geen enkele wijze relevant kan zijn voor de belastingheffing van [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] . Nog daargelaten dat [eiser sub 1 c.s.] deze stelling niet hebben onderbouwd, geldt dat over de vraag of de bankgegevens wel of niet relevant zijn voor de beoordeling van de Nederlandse belastingheffing van [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] in de procedure naar aanleiding van de informatiebeschikkingen al is geoordeeld. Naar aanleiding van de aan [eiser sub 1] opgelegde informatiebeschikkingen heeft het gerechtshof in de uitspraak van 12 april 2019 uitdrukkelijk overwogen dat dat het geval is. Dit oordeel is door de Hoge Raad in stand gelaten. In de procedure naar aanleiding van de aan [het Trustkantoor] opgelegde informatiebeschikkingen is geen afzonderlijk oordeel gegeven over de relevantie van de bankgegevens. Deze bankgegevens vormden echter uitdrukkelijk onderdeel van de opgevraagde gehele administratie en ook de aan [het Trustkantoor] opgelegde informatiebeschikkingen zijn door het gerechtshof in stand gelaten, hetgeen door de Hoge Raad is bevestigd. De in die procedures gevoerde discussies – ook die over de, door [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] ter zitting nog aan de orde gestelde vraag of het voor de Belastingdienst nodig is om over gevraagde informatie in het kader van de vaststelling van de belastingplicht van [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] te kunnen beschikken – kunnen in dit kort geding niet worden overgedaan.

4.9.

Ten aanzien van het betoog van [eiser sub 1 c.s.] dat door verstrekking van de gegevens van de Zwitserse bankrekeningen cliëntgegevens van [het Trustkantoor] bekend worden gemaakt aan de Belastingdienst en dat zij daarmee hun wettelijke geheimhoudingsplicht schenden, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter stelt allereerst voorop dat – zoals al is overwogen – het informatieverzoek slechts betrekking heeft op [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] en dat – anders dan [eiser sub 1 c.s.] stellen – niet gevraagd wordt om de rekeningen van [de Stichting 1] of [de Stichting 2] . Dat neemt niet weg dat niet uit te sluiten is dat op de bankmutaties van [het Trustkantoor] informatie betreffende haar cliënten zichtbaar zal zijn. Echter, de Belastingdienst heeft de Zwitserse bevoegde autoriteit inmiddels gevraagd het informatieverzoek op te schorten en [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] alsnog een termijn gegeven om de gegevens van de Zwitserse bankrekeningen zelf te verstrekken. De Belastingdienst stemt ermee in dat informatie die cliënten van [het Trustkantoor] zou kunnen identificeren niet wordt verstrekt of onleesbaar wordt gemaakt, mits daarmee het doel van de informatieverstrekking niet wordt gefrustreerd. Gelet hierop hebben [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] thans zelf in de hand dat de Belastingdienst niet de beschikking krijgt over de cliëntgegevens van [het Trustkantoor] . Daar komt bij dat indien alsnog op grond van het informatieverzoek door de Zwitserse autoriteiten informatie verstrekt zal worden, op deze informatie op grond van artikel 26 van het Verdrag de Nederlandse geheimhoudingsverplichtingen van toepassing zijn, zodat op de informatie die de Belastingdienst mogelijk van de Zwitserse autoriteiten verkrijgt de geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR van toepassing is. In het licht hiervan hebben [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat aan inwilliging van het informatieverzoek voor hen nadelige gevolgen verbonden zijn wegens schending van de geheimhoudingsplicht die zij op grond van Curaçaose wetgeving hebben.

4.10.

Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de Belastingdienst naar voorlopig oordeel niet onrechtmatig heeft gehandeld door het informatieverzoek bij de Zwitserse autoriteiten in te dienen en er in die zin geen aanleiding is de vordering van [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] tot intrekking van het informatieverzoek toe te wijzen. Partijen zijn thans alsnog in overleg over het vrijwillig door [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] verstrekken van informatie over de Zwitserse bankrekeningen en [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] hebben ook daadwerkelijk al informatie verstrekt. Ook dit vormt geen aanleiding om de vordering toe te wijzen. De Belastingdienst heeft gemotiveerd betwist dat [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] met de tot nu toe verstrekte informatie al volledig aan het informatieverzoek hebben voldaan en in het licht van die betwisting hebben [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] hun blote stelling dat feitelijk aan het informatieverzoek is voldaan niet aannemelijk gemaakt. Gelet hierop heeft de Belastingdienst ook nu nog belang bij het informatieverzoek. Dit neemt niet weg dat de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat de Belastingdienst vooralsnog het informatieverzoek opgeschort zal houden en [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] alsnog in de gelegenheid zal stellen de noodzakelijke informatie zelf volledig te verstrekken en dat de Belastingdienst daartoe op constructieve wijze in overleg zal treden met [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] . De voorzieningenrechter merkt in dit verband op dat [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] zich pas sinds recent laten vertegenwoordigen door gespecialiseerde advocaten en adviseurs en dat deze wijzigingen van omstandigheden benut moet worden om alsnog in onderling overleg tot afspraken over de te verstrekken informatie te komen, er daarbij vanuit gaande dat ook (de vertegenwoordigers van) [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] zich constructief zullen opstellen.

4.11.

Slotsom is dat de vordering tot intrekking van het informatieverzoek zal worden afgewezen. Nu van onrechtmatig handelen van de Belastingdienst niet is gebleken, bestaat er ook geen aanleiding voor toewijzing van het gevorderde voorschot op schadevergoeding. Ook die vordering wordt afgewezen.

4.12.

[eiser sub 1 c.s.] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

in reconventie

4.13.

Ingevolge artikel 47 AWR is een ieder gehouden desgevraagd aan de Belastingdienst de gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing en (de inhoud van) boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten die invloed kunnen uitoefen op de belastingheffing beschikbaar te stellen. Op grond van artikel 52a lid 4 AWR is de Belastingdienst bevoegd bij de burgerlijke rechter een procedure aanhangig te maken strekkende tot een veroordeling tot nakoming van de uit artikel 47 AWR voortvloeiende verplichtingen op straffe van een dwangsom.

4.14.

Teneinde een vordering (op straffe van een dwangsom) toe te kunnen wijzen, moet deze vordering voldoende bepaald zijn. Het moet voor degene die ergens toe wordt veroordeeld immers volstrekt duidelijk zijn, waar hij aan moet voldoen. Aan dit vereiste is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldaan, hetgeen er toe leidt dat de vorderingen van de Belastingdienst worden afgewezen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.

4.15.

De Belastingdienst heeft gevorderd [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] te veroordelen mee te werken aan het verstrekken van de door de Belastingdienst gevraagde informatie waaronder in ieder geval, maar niet uitsluitend, alle gegevens en inlichtingen zoals omschreven in paragraaf 2.18 ( [eiser sub 1] ) respectievelijk 2.19 ( [het Trustkantoor] ) van de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie. Ten aanzien van de “de door de Belastingdienst gevraagde informatie” geldt zonder meer dat de vordering te algemeen geformuleerd is. Dat zou betekenen dat [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] zonder enige beperking alle informatie die de Belastingdienst opvraagt moeten verstrekken. Dat is een te vergaande veroordeling. Ook de gegevens en inlichtingen als omschreven in paragraaf 2.18 en. 2.19 zijn niet concreet genoeg.

4.16.

Paragraaf 2.18 (betreffende de van [eiser sub 1] gevorderde gegevens) luidt als volgt:

“De informatie waarover de Belastingdienst thans zeker nog niet (volledig) over beschikt betreft ten aanzien van [eiser sub 1] :

1. Een overzicht van alle bezittingen en schulden van [eiser sub 1] per kalenderjaar.

2. Een overzicht van alle inkomsten van [eiser sub 1] per kalenderjaar inclusief de onderliggende bescheiden/contracten die aan de inkomsten ten grondslag liggen.

3. Alle (binnenlandse en buitenlandse) privé bankafschriften en de afschriften van de creditcard(s) van [eiser sub 1] .

4. Afschrift van de (hypothecaire en onderhandse) schulden en eventuele overige onderliggende stukken van alle vorderingen en/of schulden van [eiser sub 1] .

5. Een overzicht van de reizen van en naar Nederland van [eiser sub 1] (inclusief onderliggende stukken: vliegtickets of overige bescheiden die deze reizen onderbouwen).

6. Een overzicht van lidmaatschappen en/of abonnementen van [eiser sub 1] .

7. Een afschrift van de door [eiser sub 1] of namens en/of voor [eiser sub 1] afgesloten verzekeringsovereenkomsten.

8. Een overzicht van de stichtingen en vennootschappen (waaronder ook een Limited e.d.) waar [eiser sub 1] als directeur en/of aandeelhouder of anderszins een functie vervuld, waarbij per stichting of vennootschap de betrokkenheid en de periode van de betrokkenheid wordt vermeld en indien [eiser sub 1] aandeelhouder is (geweest) ook de omvang van het aandelenbezit wordt vermeld.

9. De manier waarop [eiser sub 1] kan aantonen dat hij op [land] uitgaven voor levensonderhoud, wonen e.d. hebt gemaakt, indien [eiser sub 1] stelt dat hij duurzaam gevestigd is op [land] .

10. Overzichten van al rekening-courantboekingen van [eiser sub 1] met zijn vennootschappen c.q. stichtingen in de periode 2009 tot en met 2013.”

Deze tekst sluit aan bij de opgelegde informatiebeschikkingen. Hoewel [eiser sub 1] niet zonder meer heeft meegewerkt aan het verstrekken van informatie, heeft hij terecht gesteld dat hij wel degelijk al informatie heeft overgelegd. Dit blijkt ook uit de door de Belastingdienst zelf overgelegde stukken. Nu de Belastingdienst thans een veroordeling tot verstrekking van informatie op straffe van een dwangsom vraagt, had het op zijn weg gelegen te concretiseren welke informatie nog ontbreekt. Dat heeft de Belastingdienst nagelaten, hij heeft slechts gesteld “nog niet (volledig)” over deze informatie te beschikken. Dat is onvoldoende om te komen tot toewijzing van een verstrekkende en voor [eiser sub 1] ingrijpende veroordeling. Daar komt bij dat de vordering zich op dit punt (behalve onder punt 10) ook niet beperkt tot concrete jaren, zodat ook in zoverre sprake is van een te verstrekkende vordering. De stelling van de Belastingdienst dat uit de gehele conclusie is af te leiden op welke jaren de vordering betrekking heeft, is onvoldoende om tot toewijzing daarvan te komen. Dit zou betekenen dat op basis van een zoekplaatje in de conclusie van antwoord moet worden vastgesteld hoe ver de vordering van de Belastingdienst precies strekt. Daarvan kan geen sprake zijn.

4.17.

Paragraaf 2.19 (betreffende de van [het Trustkantoor] gevorderde informatie) luidt als volgt:

“De informatie waarover de Belastingdienst thans zeker nog niet over beschikt betreft ten aanzien [het Trustkantoor] de administratie van [het Trustkantoor] van 2015 tot en met 2019. Er zijn tot nu alleen de jaarrekeningen 2010, 2012 en 2015 t/m 2019 en de (voorbladen van de) aangiften winstbelasting 2010, 2012, 2016, 2017 en 2019 door [het Trustkantoor] verstrekt.”

Deze vordering is innerlijk tegenstrijdig, nu er enerzijds staat dat de Belastingdienst nog niet de beschikking heeft over de administratie van [het Trustkantoor] van 2015 tot en met 2019, terwijl er anderzijds in staat dat ook over die periode wel degelijk stukken die onderdeel zijn van de administratie zijn verstrekt. Bovendien staat in de vordering niet omschreven tot verstrekking van welke informatie [het Trustkantoor] veroordeeld moet worden. Het is niet aan de voorzieningenrechter om dat in een toewijzende veroordeling zelf te concretiseren of aan te vullen. Ook deze vordering is gelet hierop onvoldoende geconcretiseerd om tot toewijzing ervan te komen.

4.18.

Gelet op het vorenstaande kunnen alle overige stellingen van partijen over de vorderingen in reconventie onbesproken blijven.

4.19.

De Belastingdienst zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter:

in conventie

5.1.

verklaart [de Stichting 1] en [de Stichting 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen;

5.2.

wijst de vorderingen van [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] af;

5.3.

veroordeelt [eiser sub 1 c.s.] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Belastingdienst begroot op € 3.092,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 2.076,-- aan griffierecht;

in reconventie

5.4.

wijst de vorderingen van de Belastingdienst af;

5.5.

veroordeelt de Belastingdienst in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [eiser sub 1] en [het Trustkantoor] begroot op € 508,-- aan salaris advocaat.

Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021.

idt


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature