Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank stelt aan het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende vragen over de uitlegging van het Unierecht:

1. Staat het Unierecht eraan in de weg dat, bij het bepalen van de voor de behandeling van een asielverzoek verantwoordelijke lidstaat, ingevolge een bepaling van nationaal recht zelfstandige betekenis toekomt aan het belang van een kind waarvan de verzoekster ten tijde van het doen van de aanvraag zwanger was?

2. a. Staat artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening eraan in de weg dat deze bepaling toepassing vindt als het gaat om de in de lidstaat tot welke het verzoek is gericht wettig verblijvende echtgenoot van de verzoekster?

b. Als dat niet het geval is, bracht de zwangerschap van verzoekster de afhankelijkheid in de zin van genoemde bepaling met zich ten opzichte van de echtgenoot van wie zij zwanger was?

3. Als het Unierecht er niet aan in de weg staat dat, bij het bepalen van de voor de behandeling van een asielverzoek verantwoordelijke lidstaat, ingevolge een bepaling van nationaal recht zelfstandige betekenis toekomt aan het belang van een ongeboren kind, kan artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening dan toepassing vinden op de relatie tussen het ongeboren kind en de in de lidstaat tot welke het verzoek is gericht wettig verblijvende vader van dat ongeboren kind?

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle

Bestuursrecht

zaaknummer: NL18.4980

tussenuitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. F. van Dijk,

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. A. Wildeboer. [jw.sys.1.proc_jaar]/[jw.sys.1.proc_vnr]

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Litouwen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 3 april 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar vorige gemachtigde, mr. M. Haanstra. Als tolk is verschenen de heer Mechitarian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M. Luigjes.

Bij tussenuitspraak van 4 april 2018 heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van het feit dat het kind waarvan zij zwanger was een kind is van haar echtgenoot. Bij brief van 18 april 2018 heeft eiseres laten weten van die gelegenheid gebruik te willen maken en te zullen proberen om de daarmee gemoeide kosten gedekt te krijgen. Bij brief van 11 juni 2018 heeft eiseres de weigering van het Centraal Opvangorgaan Asielzoekers (COA) om een bijzondere vergoeding te verstrekken ter dekking van genoemde kosten overgelegd. Hieruit blijkt dat het verzoek primair is geweigerd op de grond dat, ondanks de door de rechtbank verstrekte bewijsopdracht, volgens het COA het aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is het bedoelde onderzoek uit te voeren.

Nadat de rechtbank kennis heeft genomen van de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 23 januari 2019, M.A. en anderen tegen International Protection Appeals Tribunal en anderen (C-661/17, ECLI:EU:C:2019:53), en van 2 april 2019, H. en R. tegen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (C-582/17 en C-583/17, ECLI:EU:C:2019:280) heeft zij de behandeling verwezen naar een meervoudige kamer.

Nadien heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op haar voornemen in deze zaak enige vragen over de uitlegging van het Unierecht voor te leggen aan het HvJ. Eiseres heeft daarvan bij brief van 12 juni 2020 gebruik gemaakt en verweerder bij brief van 26 mei 2020.

Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 23 juni 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer

A. Jafar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Daarna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De feiten

1. Eiseres is van Syrische nationaliteit en geboren op [geboortedatum]. Door de vertegenwoordiging van Litouwen in Wit-Rusland is aan haar een visum verstrekt met een geldigheid van 10 augustus 2016 tot 9 november 2017. In juli 2017 is zij uit Syrië vertrokken en via onder meer Turkije, Griekenland, Litouwen en Polen naar Nederland gereisd. Daar is zij op 27 september 2017 aangekomen. Zij heeft op 28 september 2017 te kennen gegeven in Nederland asiel te willen vragen; op 29 september hebben de Nederlandse autoriteiten haar een aanmeldgehoor afgenomen. Zij werd toen nog niet bijgestaan door een raadsman.

Op 10 oktober 2017 is eiseres in het huwelijk getreden met de heer [S], aan wie door Nederland asiel is verleend en die sinds 2011 in Nederland verblijft. Eiseres en haar echtgenoot kenden elkaar vóór het huwelijk wel, maar woonden toen niet samen.

Op 12 oktober 2017 hebben de Nederlandse autoriteiten aan de Litouwse autoriteiten verzocht eiseres over te nemen, omdat Litouwen verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van het asielverzoek van eiseres op grond van artikel 12, tweede of derde lid, van de Dublinverordening. Op 12 december 2017 zijn de Litouwse autoriteiten daarmee akkoord gegaan. Op 2 februari 2018 heeft verweerder een voornemen uitgebracht.

De toenmalige gemachtigde van eiseres heeft op 16 februari 2018 correcties en aanvullingen en een zienswijze ingediend. Daarbij is gesteld en onderbouwd dat eiseres zwanger was en is gesteld dat het kind waarvan zij zwanger was, het kind is van haar echtgenoot. Op 7 maart 2018 is een aanvullende zienswijze ingediend. Vervolgens heeft verweerder op 12 maart 2018 het bestreden besluit genomen.

Op 20 juni 2018 is eiseres te Ede bevallen van dochter [A]. Blijkens een door eiseres overgelegde rapportage van 3 augustus 2018 van dr. C.F.M. Prinsen, moleculair bioloog, en dr. J.W.J. van der Stappen, klinisch chemicus, beiden verbonden aan het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen, is op basis van een vergelijking van het erfelijke celmateriaal de dochter van eiseres met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een dochter van haar echtgenoot.

Gelet op de datum van bevalling gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres sinds ongeveer medio september 2017 zwanger was van haar dochter, van wie - omdat zij gedurende het huwelijk is geboren - sinds de geboorte op 20 juni 2018 van rechtswege vaststaat dat zij ook de dochter is van de echtgenoot van eiseres.

Verweerder heeft aan de dochter van eiseres inmiddels een

verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend, onder de beperking

“verblijf bij ouder [S]”, de vader.

Het juridische kader

2. Het bestreden besluit geldt ook als overdrachtsbesluit.

Eiseres heeft in Litouwen geen asielverzoek ingediend; de autoriteiten van die lidstaat hebben dus geen beslissing genomen ter vaststelling van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van zo’n verzoek. Er is dus geen sprake van terugname en het arrest van het HvJ van 2 april 2019, C-582/17 en C-583/17, staat er niet aan in de weg dat eiseres zich kan beroepen op de bepalingen van hoofdstuk 3 van de Dublinverordening.

Ingevolge het Nederlandse personenrecht wordt het kind waarvan een vrouw zwanger is als al geboren aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert (artikel 2, eerste volzin, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).

In de Dublinverordening is onder meer opgenomen:

(13) Overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dient voor de lidstaten bij de toepassing van deze verordening het belang van het kind voorop te staan. Bij het beoordelen van het belang van het kind dienen de lidstaten met name het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, overwegingen van veiligheid en de opvattingen van de minderjarige, in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit alsmede diens achtergrond, terdege in aanmerking te nemen. (…)

(14) Overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dient voor de lidstaten bij de toepassing van deze verordening de eerbiediging van het familie- en gezinsleven voorop te staan.

(16) Om ervoor te zorgen dat het beginsel van de eenheid van het gezin en het belang van het kind volledig worden nageleefd, dient het bestaan van een afhankelijkheidsrelatie tussen een verzoeker en zijn kind, broer of zus of ouder vanwege zwangerschap of moederschap, de gezondheidssituatie of de hoge leeftijd van de verzoeker, een bindend verantwoordelijkheidscriterium te worden. (…)

(17) Een lidstaat moet echter om humanitaire redenen of uit mededogen kunnen afwijken van de verantwoordelijkheidscriteria om gezinsleden, familieleden of andere familierelaties bijeen te kunnen brengen en een verzoek om internationale bescherming dat bij deze lidstaat of bij een andere lidstaat is ingediend kunnen behandelen, ook al is hij volgens de bindende criteria van deze verordening niet verantwoordelijk voor de behandeling. (…)

(19) Teneinde de rechten van de betrokkenen daadwerkelijk te beschermen, dienen, overeenkomstig met name de rechten die zijn erkend in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, juridische waarborgen te worden ingebouwd en dient een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen besluiten tot overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat te worden gewaarborgd. (…)

Artikel 2

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(…)

g) „gezinsleden”: voor zover het gezin reeds in het land van herkomst bestond, de volgende leden van het gezin van de verzoeker die op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn: — de echtgenoot van de verzoeker of de niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde paren en gehuwde paren op een vergelijkbare manier worden behandeld in het kader van diens recht met betrekking tot onderdanen van een derde land;

— de minderjarige kinderen van paren als bedoeld onder het eerste streepje, of van de verzoeker, mits zij niet gehuwd zijn, ongeacht of zij volgens het nationale recht wettige, buitenechtelijke of geadopteerde kinderen zijn;

— indien de verzoeker een minderjarige en ongehuwd is, de vader, moeder of andere volwassene die krachtens de wet of volgens de praktijk van de lidstaat waar de volwassene aanwezig is, voor de verzoeker verantwoordelijk is;

— indien de persoon die internationale bescherming geniet een minderjarige en ongehuwd is, de vader, moeder of andere volwassene die krachtens de wet of volgens de praktijk van de lidstaat waar de persoon die internationale bescherming geniet aanwezig is, voor hem verantwoordelijk is;

h) „familielid”: de volwassen tante of oom of grootouder van de verzoeker die op het grondgebied van een lidstaat aanwezig is, ongeacht of de verzoeker volgens het nationale recht een wettig, buitenechtelijk of geadopteerd kind is;

(…).

Artikel 6

1. Bij alle procedures waarin deze verordening voorziet, stellen de lidstaten het belang van het kind voorop.

(…)

3. Om vast te stellen wat het belang van het kind is, werken de lidstaten nauw samen en houden zij in het bijzonder rekening met de volgende factoren:

a. a) de mogelijkheden van gezinshereniging;

(…).

Artikel 7

(…)

2. Welke lidstaat met toepassing van de in dit hoofdstuk beschreven criteria de verantwoordelijke lidstaat is, wordt bepaald op grond van de situatie op het tijdstip waarop de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming voor de eerste maal bij een lidstaat indient.

(…)

Artikel 9

Wanneer een gezinslid van de verzoeker, ongeacht of het gezin reeds in het land van oorsprong was gevormd, als persoon die internationale bescherming geniet is toegelaten voor verblijf in een lidstaat, is deze lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.

Artikel 16

1. Wanneer, wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, een verzoeker afhankelijk is van de hulp van zijn kind, broer of zus of ouder dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten, of het kind, de broer of zus, of de ouder van de verzoeker dat of die wettig verblijft in een van de lidstaten afhankelijk is van de hulp van de verzoeker, zorgen de lidstaten er normaliter voor dat de verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met dat kind, die broer of zus, of die ouder, op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden, het kind, de broer of zus, of de ouder of de verzoeker in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.

(…)

Artikel 20

(…)

3. Voor de toepassing van deze verordening is de situatie van de minderjarige die de verzoeker vergezelt en onder de definitie van gezinslid valt, onlosmakelijk verbonden met de situatie van diens gezinslid; die situatie valt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van dat gezinslid, ook al is de minderjarige zelf geen individuele verzoeker, mits dit in het belang van de minderjarige is. Kinderen die na de aankomst van de verzoeker op het grondgebied van de lidstaten zijn geboren, krijgen dezelfde behandeling, zonder dat een nieuwe procedure voor hun overname behoeft te worden ingeleid.

(…)

Artikel 27

1. De verzoeker of een andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), heeft het recht tegen het overdrachtsbesluit bij een rechterlijke instantie een daadwerkelijk rechtsmiddel in te stellen, in de vorm van een beroep of een bezwaar ten aanzien van de feiten en het recht.

(...)

In het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) is onder meer bepaald:

Artikel 24

1. Kinderen hebben recht op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn. Zij mogen vrijelijk hun mening uiten. Aan hun mening in hen betreffende aangelegenheden wordt in overeenstemming met hun leeftijd en rijpheid passend belang gehecht.

2. Bij alle handelingen in verband met kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, vormen de belangen van het kind een essentiële overweging.

3. Ieder kind heeft het recht, regelmatig persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met zijn beide ouders te onderhouden, tenzij dit tegen zijn belangen indruist.

De stellingen van partijen

3. Eiseres heeft, voor zichzelf en voor haar dochter [A], een beroep gedaan op artikel 9 van de Dublinverordening.

Bij haar tussenuitspraak van 4 april 2018 heeft deze rechtbank en zittingsplaats dat betoog van eiseres verworpen. Aan dit oordeel is de rechtbank nu gebonden; er zijn geen dringende redenen hierop terug te komen.

3.1

Eiseres heeft, voor zichzelf en haar dochter [A], een beroep gedaan op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.

In de tussenuitspraak van 4 april 2018 heeft de rechtbank overwogen dat verweerder in dat kader een te beperkte afweging heeft verricht. Dat oordeel kan op dit moment niet meer standhouden. Bij eerdergenoemd arrest van het HvJ van 23 januari 2019, C-661/17, heeft het HvJ immers beslist (overweging 71) dat overwegingen in verband met het belang van het kind voor een lidstaat niet de verplichting kunnen scheppen om van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening gebruik te maken en een verzoek te behandelen waarvoor hij niet verantwoordelijk is. De bindende uitleg van het Unierecht vormt voor de rechtbank een dringende reden om af te wijken van het eerder gegeven rechtsoordeel.

3.2

Eiseres heeft zich, voor zover op dit moment nog van belang, op het standpunt gesteld dat in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening de relevante kring van personen niet is beperkt ten opzichte van artikel 15, tweede lid, van Verordening 343/2003/EG (Dublin II). De ruime uitlegging die het HvJ inzake K. tegen Bundesasylamt Österreich (arrest van 6 november 2012, C-245/11) heeft gegeven is ook van toepassing op artikel 16 van de Dublinverordening. Gelet op het belang van het kind is niet van belang dat de familieband tussen de vader en het (ongeboren) kind niet bestond in het land van herkomst van de moeder.

3.3

Verweerder heeft zich, voor zover op dit moment van belang, op het standpunt gesteld dat een zwangerschap van een verzoekster op het maatgevende moment voor beoordeling van de verantwoordelijke lidstaat niet maakt dat van het bestaan van het (dan nog ongeboren) kind moet worden uitgegaan, omdat dat onredelijk zou zijn. Als achteraf blijkt dat het kind de dochter is van de gestelde vader, wordt dat niet anders. Het op voorhand uitgaan van de rechten van het (ongeboren) kind staat niet in een redelijke verhouding tot de rechten die daaruit voortvloeien. Artikel 1:2 van het BW ziet volgens verweerder slechts op burgerlijke rechten, niet op verblijfsrechten of de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een verzoek tot internationale bescherming. Verder ziet artikel 24 van het Handvest volgens verweerder niet op de bescherming van een ongeboren kind en artikel 16 van de Dublinverordening niet op een afhankelijkheidsrelatie tussen echtgenoten of levenspartners; de uitlegging die het HvJ in K. tegen Bundesasylamt Österreich heeft gegeven is achterhaald, behoudens voor zover daarin de nadruk is gelegd op de aanwezigheid van een familieband in het land van herkomst.

De Dublinverordening is niet meer van toepassing op de dochter van eiseres, nu aan haar inmiddels een verblijfsvergunning (regulier) voor bepaalde tijd is verleend voor verblijf bij haar vader.

Voor zover het belang van het kind daarmee gediend zou zijn, kan het gezinsleven met de beide ouders volgens verweerder in Litouwen worden uitgeoefend.

De overwegingen van de rechtbank

4. De omstandigheden van het geding en de aangehaalde bepalingen stellen de rechtbank voor verschillende vragen betreffende de uitleg van het Unierecht.

4.1

Anders dan verweerder meent ziet artikel 1:2 van het BW niet alleen op de vaststelling van burgerlijke of vermogensrechten; de bepaling vindt blijkens de jurisprudentie (onder meer) ook toepassing in het jeugdbeschermingsrecht en het gezondheidsrecht. Naar nationaal recht bestaat dus de verplichting om het ongeboren kind waarvan eiseres zwanger was, als dat in zijn belang wordt geacht, als al geboren aan te merken. Gelet op die nationaalrechtelijke verplichting rijst de vraag of het Unierecht eraan in de weg staat bij het bepalen van de voor behandeling van het asielverzoek verantwoordelijke lidstaat en het nemen van een overdrachtsbesluit, de belangen van het ongeboren kind zelfstandig te betrekken. Daarbij wijst de rechtbank erop dat volgens het HvJ (het al eerder aangehaalde arrest van het HvJ van 23 januari 2019, M.A. e.a., C-661/17) artikel 20, derde lid, van de Dublinverordening met zich brengt dat behoud van de eenheid van het gezin, waarbij uitdrukkelijk sprake is van ouders (niet slechts één ouder, zoals hier de moeder), verondersteld wordt in het belang van het kind te zijn.

De rechtbank wijst erop dat in deze bepaling aan het kind dat pas later, na aankomst van de verzoeker op het grondgebied van een lidstaat, wordt geboren uitdrukkelijk dezelfde positie wordt toegekend. In reactie op verweerders stelling dat die eenheid van het gezin tijdens de behandeling van het asielverzoek in Litouwen kan worden gerealiseerd, wijst de rechtbank erop dat de vader internationale bescherming is verleend in Nederland, zodat hij een verblijfsrecht geniet in Nederland, maar géén verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat.

4.2.1

Voorts ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of toepassing van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening uitgesloten is. De echtgenoot, ook al geniet hij wettig verblijf in Nederland, is immers geen kind, broer, zus of ouder; daarom lijkt die tekst toepassing in een situatie als die van eiseres en haar echtgenoot uit te sluiten. Maar het HvJ heeft in het eerder genoemde arrest inzake K. tegen Bundesasylamt Österreich een verruimende uitleg gegeven aan de voorloper van deze bepaling (artikel 15, tweede lid, van Verordening 343/2003/EG).

4.2.2

Als artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening in de omstandigheden van het door de rechtbank te beslissen geding wel van toepassing kan zijn, staat de rechtbank verder voor de vraag of de zwangerschap van eiseres destijds een afhankelijkheid van haar echtgenoot in de zin van genoemde bepaling opleverde. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat eiseres in Litouwen geen familie of andere relaties heeft, zij de taal niet kent en niet over middelen van bestaan beschikt.

4.3

Tot de familieleden die in artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening worden opgesomd behoort wel de ouder, dus ook de vader. Naar het oordeel van de rechtbank mag worden aangenomen dat in beginsel tussen een zeer jong kind en ieder van de ouders een afhankelijkheidsrelatie bestaat. Als het Unierecht niet in de weg staat aan het meewegen van de belangen van het nog ongeboren kind, rijst dus ook de vraag of het belang van het ongeboren kind met zich brengt dat de Nederlandse autoriteiten ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening gehouden waren om, behoudens bijzondere omstandigheden, ervoor te zorgen dat het (ongeboren) kind tijdens de behandeling van het verzoek om internationale bescherming bij de vader kon blijven.

4.4

Tenslotte ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of, bij het daadwerkelijke rechtsmiddel dat is voorzien in artikel 27 van de Dublinverordening, de rechtbank ten aanzien van de feiten haar oordeel moet stoelen op wat ten tijde van het overdrachtsbesluit als vaststaand moest worden aangenomen of dat zij bij haar beoordeling ook acht moet slaan op feitelijke omstandigheden die zich op het maatgevende tijdstip volgens artikel 7, tweede lid, van de Dublinverordening al voordeden, maar die pas later (tijdens de bestuurlijke fase dan wel hangende het beroep bij de rechter) bekend zijn geworden.

Verweerder heeft, naar aanleiding van het voornemen van de rechtbank om het HvJ om uitlegging van het Unierecht te vragen, aangevoerd: “Niet eerder dan (ruim) na het

claimakkoord wordt er melding gemaakt van het gesloten huwelijk met de heer

[S] en het feit dat zij zwanger was.” Verweerder lijkt ervan uit te gaan dat uitsluitend gegevens die bekend waren op of kort na het maatgevende tijdstip (hier: de datum van de eerste asielaanvraag) bij de toetsing van zijn besluit kunnen worden betrokken.

Deze vraag is naar het oordeel van de rechtbank inmiddels afdoende beantwoord in het arrest van het HvJ van 15 april 2021 (H.A. tegen de Belgische staat, C-194/19).

Ingevolge de overwegingen 35 en 36 moet bij de toetsing van een overdrachtsbesluit, mede gezien overweging 19 van de Dublinverordening en artikel 47 van het Handvest, de rechter bij het onderzoek van een overdrachtsbesluit rekening houden met omstandigheden die dateren van na de vaststelling van dat besluit en die beslissend zijn voor de juiste toepassing van de Dublinverordening. De toetsing “ex nunc” houdt dus rekening met wat over de situatie op het maatgevende tijdstip ná het nemen van het besluit is gebleken. De begrenzing van de rechterlijke toets ligt dan enerzijds in het daarbij in acht te nemen maatgevende tijdstip en anderzijds in de relevantie van de omstandigheden voor het te toetsen besluit.

Dat aan de dochter van eiseres later een verblijfsvergunning bij haar vader is verleend, kan er dus niet toe leiden dat de rechter het belang van het kind bij toetsing van het overdrachtsbesluit buiten beschouwing zou moeten laten.

5. Het voorgaande brengt de rechtbank ertoe de hierna vermelde vragen over de uitlegging van het Unierecht voor te leggen aan het HvJ. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank

- stelt aan het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende vragen over de uitlegging van het Unierecht:

Staat het Unierecht eraan in de weg dat, bij het bepalen van de voor de behandeling van een asielverzoek verantwoordelijke lidstaat, ingevolge een bepaling van nationaal recht zelfstandige betekenis toekomt aan het belang van een kind waarvan de verzoekster ten tijde van het doen van de aanvraag zwanger was?

a. Staat artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening eraan in de weg dat deze bepaling toepassing vindt als het gaat om de in de lidstaat tot welke het verzoek is gericht wettig verblijvende echtgenoot van de verzoekster?

b. Als dat niet het geval is, bracht de zwangerschap van verzoekster de afhankelijkheid in de zin van genoemde bepaling met zich ten opzichte van de echtgenoot van wie zij zwanger was?

3. Als het Unierecht er niet aan in de weg staat dat, bij het bepalen van de voor de behandeling van een asielverzoek verantwoordelijke lidstaat, ingevolge een bepaling van nationaal recht zelfstandige betekenis toekomt aan het belang van een ongeboren kind, kan artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening dan toepassing vinden op de relatie tussen het ongeboren kind en de in de lidstaat tot welke het verzoek is gericht wettig verblijvende vader van dat ongeboren kind?

- en houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, voorzitter, en mr. E. Hoekstra en

mr. V. Wolting, rechters, in aanwezigheid van mr. A. Korporaal-Wisman, griffier, op

De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.

griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature