Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Artikel 6 WVW 1994 . Dodelijk verkeersongeval. De verdachte reed met zijn motor, met een snelheid van ongeveer 101 kilometer per uur, op een onoverzichtelijke drukke kruising binnen de bebouwde kom en heeft daar een overstekende voetganger aangereden. Voorafgaand aan het oversteken van de kruising heeft de verdachte rechts ingehaald. Door het snelle accelereren, de hoge snelheid en de niet toegestane inhaalmanoeuvre kon de verdachte op geen enkele manier anticiperen op de aanwezigheid en gedragingen van andere verkeersdeelnemers, zoals die van het slachtoffer. Veroordeling wegens het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. De rechtbank legt hiervoor zes maanden gevangenisstraf op, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en twee jaar rijontzegging.

Uitspraak



Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09/160257-19

Datum uitspraak: 15 november 2021

Tegenspraak

(Promisvonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te Den Haag,

BRP-adres: [adres] te Den Haag.

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 13 december 2019 (regie) en 1 november 2021 (inhoudelijke behandeling).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ariese en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.P. Friperson naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 23 juni 2019 te Rijswijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motor), daarmede rijdende over de weg(en), de kruising van de Haagweg met de Geestbrugweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:

- hij rijdende op de Haagweg en naderende de kruising met de Geestbrugweg geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken op het wegdek dat een gebod of verbod inhoudt, immers heeft hij geen gebruik gemaakt van de voorsorteerstrook waarin de richting die hij op de genoemde kruising wilde volgen werd aangegeven en/of (vervolgens)

- hij heeft aldaar met een snelheid van boven de 100 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 50 kilometer per uur gereden en/of vervolgens is hij met die snelheid de kruising genaderd en opgereden waarbj hij niet in staat is geweest om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een op die kruising, althans op de Haagweg overstekende

voetganger is gebotst, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd gedood;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 23 juni 2019 te Rijswijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), daarmee rijdende op de weg(en) de kruising van de Haagweg met de Geestbrugweg, althans op de Haagweg als volgt heeft gehandeld:

- hij rijdende op de Haagweg en naderende de kruising met de Geestbrugweg geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken op het wegdek dat een gebod of verbod inhoudt, immers heeft hij geen gebruik gemaakt van de voorsorteerstrook waarin de richting die hij op de genoemde kruising wilde volgen werd aangegeven en/of (vervolgens)

- hij heeft aldaar met een snelheid van boven de 100 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 50 kilometer per uur gereden en/of vervolgens is hij met die snelheid de kruising genaderd en opgereden waarbj hij niet in staat is geweest om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een op die kruising, althans op de Haagweg overstekende

voetganger is gebotst, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd gedood;

door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3 De bewijsbeslissing

3.1

Inleiding

Op 23 juni 2019 heeft op de kruising van de Haagweg met de Geestbrugweg te Rijswijk een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij de door de verdachte bestuurde motor in botsing is gekomen met een voetganger, [slachtoffer] , die als gevolg van de aanrijding is overleden.

De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of dit verkeersongeval aan de schuld van verdachte valt te wijten en zo ja, in welke mate (primair ten laste gelegde), ofwel – indien het voorgaande niet kan worden bewezen – of de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt (subsidiair ten laste gelegde).

3.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Volgens de officier van justitie dient het handelen van de verdachte te worden gekwalificeerd als ‘zeer onvoorzichtig en onoplettend’.

3.3

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit bepleit. Volgens de raadsvrouw kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte met een snelheid van meer dan 100 kilometer per uur heeft gereden, maar enkel dat de verdachte met een hogere snelheid heeft gereden dan was toegestaan. Nu de verdachte slechts met een hogere snelheid heeft gereden dan was toegestaan en niet de juiste voorsorteerstrook heeft gebruikt, kan geen sprake zijn van zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend gedrag is gelet op het gedrag van de verdachte evenmin sprake. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

3.4

De beoordeling van de tenlastelegging

Partiële vrijspraak

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het rijgedrag van de verdachte als roekeloos kan worden aangemerkt. De verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen

Verkeersongeval

Op 23 juni 2019 omstreeks 19.00 uur werden twee politieambtenaren aangesproken door een man. De man riep dat er een ongeluk was gebeurd en wees daarbij in de richting van de kruising van de Geestbrugweg met de Haagweg, te Rijswijk. De politieambtenaar zag dat achter de voetgangersparkeerplaats een persoon werd gereanimeerd. Een meter of vijftig achter de plek waar de reanimatie bezig was, lag een persoon op de grond. Enkele meters daarachter lag een motor half op de weg en half in de balustrade van de tramhalte. De persoon op de grond bleek de bestuurder van de motor te zijn. Dit was de verdachte. Het betrof een motor van het merk Suzuki (hierna: Suzuki). De persoon die werd gereanimeerd, later blijkende te zijn [slachtoffer] , is naar het Haaglanden Medisch Centrum overgebracht en is daar diezelfde avond aan zijn verwondingen overleden.

Verkeersongevallenanalyse

Het ongeval is op twee beveiligingscamera’s vastgelegd, waarvan de beelden door een politieambtenaar zijn geanalyseerd. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt het volgende.

Het ongeval heeft plaatsgevonden op de voetgangersoversteekplaats van de Haagweg, ter hoogte van het kruispunt met de Geestbrugweg. Voor het kruispunt met de Geestbrugweg bestond de rijbaan van de Haagweg uit twee rijstroken; een rijstrook voor het rechtdoor gaande verkeer richting Den Haag en een rijstrook voor het rechts afslaande verkeer richting de Geestbrugweg. De rijbaan van de Haagweg bestond ter hoogte van de plaats van het ongeval uit één rijstrook. Aan de linkerzijde van de rijstrook was een trambaan en aan de rechterzijde was een fietspad. Ter plaatse gold een toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur voor motorvoertuigen.

Uit de camerabeelden en de faselogbestanden van de verkeersregelinstallatie is gebleken dat op de rijstrook voor het rechtdoor gaande verkeer van de Haagweg, ter hoogte van de Geestbrugweg, meerdere voertuigen voor het rode verkeerslicht stonden te wachten. Op het moment dat het verkeerslicht groen licht uitstraalde, reden deze voertuigen het kruisingsvlak op. Op dat moment passeerde de bestuurder van de Suzuki met zijn motor deze rij voertuigen aan de rechterzijde om vervolgens vlak voor het voorste voertuig in te voegen om alsnog rechtdoor te rijden richting Den Haag. De voetganger stapte bij een

rood uitstralend voetgangersverkeerlicht, via de voetgangersoversteekplaats, de rijbaan op en werd op de voetgangersoversteekplaats door de Suzuki geschept.

Onderzoek Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI)

Het NFI heeft nader onderzoek verricht naar de snelheid van de motor en naar mogelijke zichtbelemmering van de verdachte. Uit het onderzoek blijkt dat de indicatieve gemiddelde snelheid van de motor over de ongeveer 25 meter voorafgaand aan de aanrijding met de voetganger ongeveer 101 kilometer per uur bedroeg. Voorafgaand aan het oprijden van het kruispunt door de motor reed een onbekend gebleven driewielige motor over het kruispunt. Het is uitgesloten dat het zicht op de overstekende voetganger werd belemmerd door de driewielige motor. In de infrastructuur waren geen objecten aanwezig die het zicht op de overstekende voetganger belemmerden. Voorts is het niet waarschijnlijk dat het zicht op de overstekende voetganger werd belemmerd door de personenauto die rechts werd ingehaald.

Getuige

Op 29 juni 2019 omstreeks 18.55 uur liep [getuige] op de Haagweg te Rijswijk. [getuige] zag een motorrijder die over de Haagweg reed. De motorrijder passeerde rechts een rij wachtende auto’s die voor het rode stoplicht stonden. [getuige] zag en hoorde dat de motorrijder met zeer hoge snelheid reed, zeker zo’n 80 à 90 kilometer per uur. De motorrijder reed rechtdoor over het voorsorteervak voor rechtsaf. Het wachtende verkeer was inmiddels gaan rijden. [getuige] zag en hoorde dat de motorrijder nog meer gas gaf en nog sneller ging rijden om voor de rij auto’s te komen. Vervolgens zag [getuige] een voetganger de Haagweg oversteken. De motorrijder reed de voetganger met hoge snelheid aan. De voetganger vloog vervolgens door de lucht en de motorrijder kwam ten val. De motorrijder reed “echt heel hard”.

Verklaring verdachte

De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ten tijde van het verkeersongeval te hard op zijn motor heeft gereden.

De beoordeling door de rechtbank

Snelheid Suzuki

Uit het onderzoek van het NFI is gebleken dat de gemiddelde indicatieve snelheid van de Suzuki over de ongeveer 25 meter voorafgaand aan de aanrijding met de voetganger ongeveer 101 kilometer per uur bedroeg. Op basis hiervan kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte exact 101 of in ieder geval boven de 100 kilometer per uur heeft gereden. De rechtbank ziet evenwel geen reden om te twijfelen aan de goed onderbouwde, op objectieve gegevens gebaseerde berekening van het NFI. Zij merkt daarbij op dat het NFI in zijn berekening ook rekening heeft gehouden met een zekere foutmarge en missende filmframes. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, blijkt niet uit het dossier dat de verdachte zich al manoeuvrerend tussen de auto’s heeft begeven en daarom zijn snelheid aanzienlijk moest minderen. Daarom gaat de rechtbank, mede in aanmerking genomen wat [getuige] heeft verklaard en wat er in de verkeersongevallenanalyse staat beschreven over de camerabeelden, ervan uit dat de verdachte ongeveer 101 kilometer per uur heeft gereden. Zijn snelheid was dus aanzienlijk hoger dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur.

Mate van schuld

De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het ongeval te wijten is aan de schuld van verdachte en zo ja, wat de mate van schuld is. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De rechtbank overweegt als volgt.

De verdachte heeft via een rijbaan voor rechts afslaand verkeer een rij auto’s, die stonden te wachten voor het rood uitstralende verkeerslicht op de rijstrook voor het rechtdoor gaande verkeer, rechts ingehaald. Vervolgens is hij bij het oprijden van de kruising vlak voor de eerst oprijdende auto weer ingevoegd op de rechtdoor gaande rijstrook. Hij is de kruising met zeer hoge snelheid opgereden, waarbij de laatste 25 meter voor de plek van de aanrijding is gereden met een gemiddelde snelheid van ongeveer 101 kilometer per uur, waar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur gold. Vervolgens is hij in botsing gekomen met een overstekende voetganger.

De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze omstandigheden de verdachte schuld heeft aan het ongeval, omdat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend is geweest. Hierbij neemt de rechtbank in de eerste plaats in aanmerking dat de verdachte de toegestane maximumsnelheid in zeer aanzienlijke mate heeft overschreden en voorafgaand aan het oversteken van het kruispunt rechts heeft ingehaald. Dit zijn op zichzelf al ernstige verkeersovertredingen. Daarnaast hebben deze verkeersovertredingen plaatsgevonden in een verkeersituatie die gelet op de specifieke plaats en tijd juist om extra voorzichtigheid en oplettendheid van de verdachte vroegen. Hij reed immers op een onoverzichtelijke kruising binnen de bebouwde kom, waar op verschillende momenten motorvoertuigen, fietsers en voetgangers kunnen oversteken. Verder was er op dat tijdstip, rond 19:00 uur ’s avonds, veel ander verkeer, waaronder veel ongelijkwaardige verkeersdeelnemers zoals fietsers en voetgangers. Door het snelle accelereren, de hoge snelheid en de niet toegestane inhaalmanoeuvre kon de verdachte op geen enkele manier anticiperen op de aanwezigheid en gedragingen van andere verkeersdeelnemers, zoals die van het slachtoffer. Dat het slachtoffer door rood liep, doet niet af aan het verwijt dat de verdachte gemaakt kan worden. Juist op een druk kruispunt had de verdachte voorzichtigheid moeten betrachten en oog moeten hebben voor overig aanwezig verkeer, dan had het ongeval – zoals in de verkeersongevallenanalyse is opgeschreven – voorkomen kunnen worden.

Conclusie

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

3.5

De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

hij op 23 juni 2019 te Rijswijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motor), daarmede rijdende over de weg, de kruising van de Haagweg met de

Geestbrugweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend als volgt te handelen:

- hij rijdende op de Haagweg en naderende de kruising met de Geestbrugweg geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken op het wegdek dat een gebod of verbod inhoudt, immers heeft hij geen gebruik gemaakt van de voorsorteerstrook waarin de richting die hij op de genoemde kruising wilde volgen werd aangegeven en vervolgens

- hij heeft aldaar met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 50 kilometer per uur gereden en vervolgens is hij met die snelheid de kruising genaderd en opgereden waarbij hij niet in staat is geweest om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een op die kruising, althans op de Haagweg overstekende

voetganger is gebotst, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd gedood.

4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6 De strafoplegging

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de officier van justitie een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen gevorderd voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingevorderd is geweest.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht om bij een bewezenverklaring rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte zelf zwaargewond is geraakt, dat er enkel oude feiten op zijn strafblad staan en dat het feit dateert van meer dan twee jaar geleden. De raadsvrouw heeft verzocht in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat de verdachte hierdoor zijn baan en woning zou verliezen.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

De verdachte is op zijn motor met een veel te hoge snelheid, nadat hij een rij auto’s rechts had ingehaald, een drukke kruising op gereden en heeft daar vervolgens een overstekende voetganger aangereden. De voetganger is als gevolg hiervan overleden. Daardoor is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Ook voor de andere weggebruikers, omwonenden en de maatschappij als geheel brengt het veroorzaken van zo’n gevaarlijke verkeerssituatie met als gevolg een dodelijk slachtoffer, veel onrust en gevoelens van angst met zich.

De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 11 oktober 2021 waaruit blijkt dat hij recentelijk niet is veroordeeld voor overtreding van de Wegenverkeerswet.

Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen de straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd, zoals opgenomen in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van een ernstige mate van schuld, met als gevolg de dood van een slachtoffer, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren.

De rechtbank acht in deze zaak een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden in, gelet op het aan de verdachte te maken verwijt en de gevolgen van zijn handelen, in beginsel passend en geboden. De door de raadsvrouw naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van de verdachte leggen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal om van oplegging van een gevangenisstraf af te zien. Wel houdt de rechtbank in de strafoplegging rekening met de overschrijding van de als redelijk te achten termijn voor berechting. Als uitgangspunt geldt in gevallen als het onderhavige dat de berechting in eerste aanleg binnen twee jaar dient te zijn afgerond met een eindvonnis. Het eerste politieverhoor van de verdachte op 24 juni 2019 kan in deze zaak worden aangemerkt als het moment waarop de redelijke termijn is aangevangen, omdat de verdachte daaraan in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Gelet hierop is de redelijke termijn op het moment van het wijzen van dit vonnis met bijna vijf maanden overschreden. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten en kan ook niet worden gerechtvaardigd door de ingewikkeldheid van de zaak. De rechtbank zal daarom een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, te weten twee maanden.

Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren opleggen, met aftrek van de tijd waarin het rijbewijs ingevorderd is geweest.

7 De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:

- 14 a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht;

- 6, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8 De beslissing

De rechtbank:

verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;

bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 2 (twee) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

veroordeelt de verdachte voorts tot:

een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 (twee) jaren;

bepaalt dat de tijd dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de uitvoering van de hem opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht.

Dit vonnis is gewezen door

mr. N.F.R. de Rooij, voorzitter,

mr. L.C. Bannink, rechter,

mr. B.J. de Groot, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. E.A. van Beelen, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 november 2021.

Mr. B.J. de Groot is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019171037, van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale operationele samenwerking (DH), afdeling infrastructuur (DH), team verkeer (DH), met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 142).

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juni 2019, p. 28.

Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 26 oktober 2019, p. 5-6; geschrift, te weten een akte van overlijden d.d. 11 juli 2019, p. 126.

Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. p. 31 juli 2019, p. 70-73.

Geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 mei 2020, p. 12-13 (losbladig).

Proces-verbaal van verhoor [getuige] d.d. 23 juni 2019, p. 48-49.

Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 1 november 2021.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature