Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet is afgewezen. Beroep is ongegrond.

Uitspraak



Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 20/6001 en AWB 20/4011

uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 2 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser/verzoeker

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) van 6 juni 2019 om op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ) uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.

Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningen-rechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 15 juli 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E. Tackey. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Vrijstelling griffierechten

1. Eiser heeft voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen wegens betalingsonmacht. Gelet op de informatie in het dossier over de financiële positie van eiser, ziet de rechtbank aanleiding om hem vrij te stellen van de verplichting tot het betalen van griffierecht.

Aanvraag

2. Eiser is afkomstig uit Nigeria. Hij heeft gevraagd op zijn uitzetting op te schorten, omdat hij medische klachten heeft.

Besluit verweerder

3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser in staat is om te reizen en de voor hem benodigde zorg en medicatie beschikbaar is in Nigeria. Dit blijkt volgens verweerder uit het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 24 maart 2020. Er is dus geen reden om uitstel van vertrek op medische gronden te verlenen aan eiser.

Gronden eiser

4. Eiser voert aan dat het advies van het BMA niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat er aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies. Zo volgt uit het advies niet welke van de genoemde aandoeningen bij het uitblijven van een behandeling leidt tot een medische noodsituatie op korte termijn. Verder blijkt uit een door eiser overgelegde recente medische verklaring van Health Care Ltd aan welke aandoeningen hij leidt. Uit die medische verklaring volgt ook dat de medische behandeling in Nigeria zeer karig en moeilijk beschikbaar is. Daarom is er bij terugkeer naar Nigeria, als zijn behandeling onderbroken wordt en de psychosociale stress toeneemt, een groot risico op een psychische noodtoestand in de zin van een ernstige decompensatie. Ook voert eiser aan dat onderzocht had moeten worden of de alternatieve medicijnen die volgens de stukken in Nigeria te verkrijgen zijn een werkelijk alternatief zijn voor de medicijnen die hij nu krijgt.

Oordeel rechtbank

5. Artikel 64 van de Vw bepaalt dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen.

Het BMA advies

6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is een BMA-advies een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet verweerder zich ervan vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.

7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich er voldoende van heeft vergewist dat het BMA-advies van 24 maart 2020 aan deze vereisten voldoet. Het BMA heeft bij het opstellen van het advies alle medische informatie van de behandelaars van eiser betrokken die door eiser is overgelegd. Dat er nog meer medische stukken zijn waar het BMA rekening mee moet houden, is niet gebleken. Uit het advies blijkt voldoende inzichtelijk waarom de arts van het BMA de conclusie heeft getrokken dat er bij het uitblijven van een behandeling een medische noodsituatie op korte termijn te verwachten valt. Welke klachten daartoe zullen leiden is aangegeven onder 3 van het BMA-advies. Dat het eiser niet duidelijk is welke klachten volgens de BMA arts van doorslaggevende betekenis zijn geweest voor het oordeel dat er een medische noodsituatie zal ontstaan als eiser niet wordt behandeld, kan de rechtbank dan ook niet volgen. De arts van het BMA heeft verder de reisvoorwaarden en de overdracht beoordeeld en in de medische omstandigheden geen aanleiding gezien voor het stellen van voorwaarden of het vragen van garanties voor de overdracht naar Nigeria. Verder is het inzichtelijk waarom het BMA de conclusie heeft getrokken dat behandeling voor alle klachten van eiser in Nigeria mogelijk is en de door hem gebruikte medicatie (of alternatieven daarvoor) aanwezig is. Verweerder mocht daarom in beginsel het advies van het BMA aan zijn bestreden besluit ten grondslag leggen.

8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de juistheid en de volledigheid van het BMA-advies. Eiser heeft namelijk geen contra-expertise overgelegd ter bestrijding van het BMA advies. Eiser heeft in beroep nog wel een ongedateerde brief overgelegd afkomstig van Health Care Ltd, een afsprakenkaart van de polikliniek interne geneeskunde van het AMC voor een bloeddrukmeting op 7 december 2020 en een voortgangsverslag van een spreekuur-bezoek aan zijn cardioloog op 24 november 2020. Deze stukken hebben verweerder echter geen aanleiding hoeven geven om te twijfelen aan het BMA advies. Uit deze stukken blijkt namelijk niet dat eiser klachten heeft die nog niet bij het BMA bekend waren en ook blijkt daaruit niet van een verslechtering van de medische situatie van eiser.

Met deze stukken heeft eiser ook niet onderbouwd dat zijn medicijnen in Nigeria niet beschikbaar zouden zijn, of dat de medische behandeling voor zijn klachten niet mogelijk zou zijn. Dat in de brief van Health Care Ltd is vermeld dat medicatie en zorg in Nigeria slecht toegankelijk is en dat de medische omstandigheden slecht zijn, heeft verweerder geen aanleiding hoeven geven voor twijfel aan het BMA-advies. Verweerder heeft hierover terecht gesteld dat de daarin genoemde omstandigheden niet op eisers specifieke situatie zijn toegespitst en dat ook niet duidelijk is wat de herkomst is van deze informatie. Daarom bieden de door eiser overgelegde stukken geen aanknopingspunten voor twijfel aan het BMA advies.

9. Verweerder heeft verder terecht opgemerkt dat het niet noodzakelijk is dat eiser alternatieve medicatie gaat gebruiken, omdat zijn huidige medicatie in Nigeria beschikbaar is, zij het niet altijd als combinatiepreparaat. Een onderzoek naar alternatieven in Nigeria is daarom niet noodzakelijk. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat verweerder voorwaarden aan de reis en overdracht had moeten stellen. Het BMA heeft echter geen reisvoorwaarden gesteld en eiser heeft niet onderbouwd dat die nodig zijn, zodat deze grond niet slaagt. Het BMA heeft eiser wel aanbevolen om een schriftelijke overdracht van medische gegevens mee te nemen en voldoende medicatie mee te nemen om de reis te overbruggen.

Artikel 3 van het EVRM

10. Eiser voert verder aan dat zijn feitelijke uitzetting kan leiden tot een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM . Gelet op de medische beperkingen van eiser is hij namelijk niet zelfredzaam. Hij beschikt niet over huisvesting en financiën. Eiser zal geen beroep kunnen doen op medische behandeling en zijn medicatie zal onderbroken worden.

11. Verweerder heeft onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de ABRvS terecht gesteld dat het eiser is die aannemelijk moet maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheid een reëel risico loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM , omdat de door het BMA genoemde medicatie of behandeling voor hem feitelijk niet toegankelijk is.1 Het is dus ook aan eiser om aan te tonen dat de kosten van de voor hem noodzakelijke behandeling in Nigeria zodanig hoog zijn dat hij deze niet zal kunnen betalen.2 Eiser heeft zijn stelling hierover tot nu toe niet onderbouwd met stukken of anderszins. Verder volgt uit vaste jurisprudentie dat als eiser stelt dat hij om andere redenen geen toegang heeft tot medische zorg, het ook aan hem is om dat aannemelijk te maken.3 Eiser is ook daar niet in geslaagd. Eiser heeft namelijk zijn stelling dat hij niemand in Nigeria heeft om hem te helpen en niet kan beschikken over huisvesting en financiën, evenmin met stukken onderbouwd.

Overige gronden

12. Eiser heeft verder nog aangevoerd dat er klemmende redenen van humanitaire aard zijn om hem in Nederland zijn medische behandeling te laten ondergaan. In de door verweerder te maken belangenafweging zou eisers persoonlijke belang zwaarder moeten wegen dan het algemeen belang om eiser uit te zetten of uitstel van vertrek te weigeren.

13. De vraag die in deze zaak beantwoord moet worden is de vraag of aan eiser uitstel van vertrek verleend kan worden vanwege zijn medische problemen. Die vraag is door verweerder ontkennend beantwoord en eisers gronden slagen niet. Verweerder heeft dus kunnen beslissen zoals verweerder heeft gedaan. Als eiser meent dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning wegens ‘medische gronden’ of een andere verblijfsvergunning, dan heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser een dergelijke aanvraag kan indienen, maar dat dit buiten de beoordeling van deze aanvraag valt.

Conclusie

14. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw terecht afgewezen.

15. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl..

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Artikel 6 4 van de Vw 2000 luidt: 'Uitzetting blijft achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling […] niet verantwoord is om te reizen'.

Paragraaf A3/7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) luidt: 'De uitzetting blijft op grond van artikel 64 Vw [2000] achterwege als BMA aangeeft dat […] de stopzetting van de medische behandeling […] een medische noodsituatie [doet] ontstaan […].

Onder een medische noodsituatie verstaat de IND: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.

[…]'

Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling […] voor toepassing van artikel 64 Vw [2000].

Paragraaf B8/9.1.7 van de Vc 2000 luidt: 'De IND verstaat onder feitelijke toegankelijkheid de bereikbaarheid van een medische behandeling voor een individu waarbij niet-medische factoren, zoals onder meer politieke, discriminatoire, veiligheids-, geografische, economische, infrastructurele en inkomensaspecten, een rol spelen'.

1Uitspraak van de ABRvS van 28 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2629).

2Uitspraak van de ABRvS van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4226).

3Bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 12 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2392).


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature