U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Intrekking van een verblijfsvergunning. Uitspraak op het beroep en voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning regulier van eiser onder de beperking "Verblijf asl familie- of gezinslid" heeft mogen intrekken, omdat eiser onjuist gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zou hebben geleid. Eiser heeft bij zijn aanvraag namelijk gesteld dat hij een duurzame en exclusieve relatie met zijn partner heeft die p één lijn te stellen is met een huwelijk, terwijl - zoals verweerder heeft mogen stellen - daarvan nooit sprake is geweest. Daarnaast heeft eiser verzwegen dat hij vanaf 2014 een relatie met een ander heeft.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

Zaaknummers: ROE 21/3894 en ROE 21/3895

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juli 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken tot 15 mei 2013. Daarnaast heeft verweerder bij dit besluit een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser opgelegd.

Bij besluit van 17 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer ROE 21/3894). Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) (zaaknummer

ROE 21/3895).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [naam 2] ( [naam 2] ) is ook ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met zaaknummers ROE 21/1737 en ROE 21/1738. Die zaak heeft betrekking op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening die eiser heeft ingediend met betrekking tot het besluit van 9 juni 2021 van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Bij dat besluit heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid het bezwaar van eiser tegen het besluit van 10 september 2020, waarbij zijn Nederlanderschap is ingetrokken, ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, doet vandaag afzonderlijk uitspraak op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in die zaak.

De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook onmiddellijk in de hoofdzaak.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1. Het gaat in deze zaak over het intrekken van de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht op grond van de artikelen 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000) in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 . Deze bepalingen maken het - kort gezegd - mogelijk een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te trekken als de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid. Deze uitspraak gaat over de vraag of verweerder de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht tot 15 mei 2013 mocht intrekken en aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod mocht opleggen.

Wat ging aan deze zaak vooraf?

2. Eiser is geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ). Hij is in 2010 naar Nederland gekomen om te studeren. Bij besluit van 30 september 2010 is aan eiser met ingang van 7 september 2010 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘Studie aan hoger onderwijs’. Bij besluit van 21 juni 2011 is de aanvraag van eiser om deze verblijfsvergunning te wijzigen in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij partner [naam 2] ’ afgewezen. Eiser voldeed namelijk niet aan de voorwaarden die daaraan worden gesteld; hij was destijds namelijk jonger dan 21 jaar. Bij besluit van 5 maart 2021 is de aanvraag van eiser om zijn verblijfsvergunning te wijzigen in een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘Studie aan Hogeschool Inholland te Diemen’ ingewilligd.

3. Op 12 mei 2013 heeft eiser een aanvraag ingediend tot wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning naar de beperking ‘Verblijf bij partner’, omdat hij op dat moment - naar eigen zeggen - een relatie had met de heer [naam 2] ( [naam 2] ). Bij besluit van 30 juli 2013 is aan eiser met ingang van 15 mei 2013 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij

[naam 2] ’, geldig tot 15 mei 2018. Dat is de verblijfsvergunning waarover het in deze zaak gaat. De geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning is bij besluit van 15 mei 2018 verlengd tot 15 mei 2023. Op 28 september 2017 heeft eiser verzocht hem het Nederlanderschap te verlenen. Bij Koninklijk Besluit van 12 september 2018 is het Nederlanderschap aan eiser verleend.

4. Op 5 juni 2019 heeft eiser namens zijn gestelde echtgenote, [naam 3] ( [naam 3] ), bij verweerder een machtiging tot voorlopige verblijf onder de beperking ‘Verblijf bij echtgenoot’ aangevraagd. Eiser is naar eigen zeggen op 13 mei 2019 in [geboorteland] met [naam 3] gehuwd. Door een medewerker van de afdeling publiekszaken van de gemeente Roermond is een melding bij verweerder gedaan toen eiser zijn in [geboorteland] gesloten huwelijk met [naam 3] wilde laten registreren. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de relatie tussen eiser en [naam 2] enerzijds en eiser en [naam 3] anderzijds. In het kader van dit onderzoek zijn - onder meer - eiser en [naam 2] op 13 september 2019 door de afdeling vreemdelingenpolitie van de politie gehoord.

5. Op 6 oktober 2020 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiser met terugwerkende kracht tot

15 mei 2013 in te trekken op grond van artikel 19 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 . Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid. Bij de aanvraag van zijn verblijfsvergunning in

2013 heeft eiser namelijk gesteld dat hij een duurzame en exclusieve relatie met [naam 2] heeft die op één lijn te stellen is met een huwelijk, terwijl volgens verweerder is gebleken dat nooit sprake is geweest van een dergelijke relatie. Daarnaast heeft eiser achtergehouden dat hij vanaf 23 juli 2014 een relatie met [naam 3] heeft, aldus verweerder. Indien verweerder bekend was geweest met deze gegevens had hij de verblijfsvergunning niet aan eiser verleend dan wel deze niet verlengd. Tevens heeft verweerder kenbaar gemaakt dat hij voornemens is een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser op te leggen.

6. Bij het primaire besluit heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij partner de heer [naam 2] ’ met terugwerkende kracht ingetrokken tot 15 mei 2013. Tevens heeft verweerder bij dit besluit een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar aan eiser opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en de intrekking van eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht gehandhaafd.

8. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daartegen beroep ingesteld. Op hetgeen hij in dit verband heeft aangevoerd, gaat de voorzieningenrechter hierna inhoudelijk in.

Is voldaan aan de voorwaarden voor het treffen van een voorlopige voorziening en/of te beslissen op het door eiser ingestelde beroep?

9. In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu eiser beroep heeft ingesteld tegen het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd is om van de hoofdzaak kennis te nemen. Verder is het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam aangetoond.

11. Het verzoek om een voorlopige voorziening betreft een verzoek hangende beroep in de hoofdzaak. Artikel 8:86, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter dan onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak, indien zij na de behandeling van het verzoek ter zitting van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.

12. Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt met zich dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. In dit kader moet de voorzieningenrechter beoordelen of verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiser met terugwerkende kracht tot 15 mei 2013 mocht intrekken en aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod van twee jaar mocht opleggen.

13. Het voor deze zaak relevante juridische kader is opgenomen in een bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Wat is de grondslag van het bestreden besluit?

14. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de verblijfsvergunning van eiser heeft ingetrokken, omdat eiser volgens verweerder onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid. Volgens verweerder heeft eiser - zoals al onder 5. is overwogen - namelijk nooit een duurzame en exclusieve relatie met [naam 2] gehad die op één lijn te stellen is met een huwelijk. Immers hebben eiser en [naam 2] een verschillende seksuele geaardheid en hebben zij nooit een seksuele relatie gehad. Er was slechts sprake van een vriendschapsrelatie. [naam 2] wilde de verblijfsrechtelijke positie van eiser in Nederland versterken door het indienen van een aanvraag voor eiser voor verblijf bij partner, zodat eiser na het einde van zijn studie in Nederland kon blijven, aldus verweerder. Daarnaast heeft eiser volgens verweerder achtergehouden dat hij vanaf 23 juli 2014 een relatie met [naam 3] heeft. Verweerder baseert dit standpunt op:

de processen-verbaal van 23 januari 2013, 5 februari 2013 en 12 februari 2013;

de aanvraag die eiser op 5 juni 2019 namens [naam 3] bij verweerder heeft gedaan en die strekt tot het verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf onder de beperking ‘Verblijf bij echtgenoot’ en de daarbij behorende stukken en

de op 13 september 2019 gehouden gehoren van eiser en [naam 2] waarvan op

14 september 2019 proces-verbaal is opgemaakt.

Mocht verweerder de verblijfsvergunning van eiser ondanks een interne memo intrekken?

15. Eiser betoogt dat verweerder zijn verblijfsvergunning en - in het verlengde daarvan - zijn Nederlanderschap niet had mogen intrekken vanwege een interne memo van

24 juli 2019 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (de IND) die zich in het dossier bevindt. In deze memo is namelijk - onder meer - geconcludeerd dat geen voornemen tot het intrekken van het Nederlanderschap moet worden uitgebracht, tenzij (in de toekomst) nieuwe bewijsstukken naar voren komen. Eiser voert aan dat daarvan geen sprake is.

16. De voorzieningenrechter stelt vast dat de memo van 24 juli 2019 van de IND is opgemaakt naar aanleiding van een fraudemelding van een medewerker van de afdeling publiekszaken van de gemeente Roermond. Deze medewerker heeft deze melding gemaakt, omdat eiser het huwelijk dat hij op 13 mei 2019 in [geboorteland] met [naam 3] heeft gesloten, wilde laten inschrijven. In de memo is - onder het kopje “Analyse” - vermeld dat de zaak niet wordt doorgezet, omdat er te weinig bewijs dan wel aanknopingspunten zijn om fraude in de toelating (schijnrelatie) tegen te werpen. Er is namelijk alleen een vermoeden dat eiser een schijnrelatie met zijn eerdere partner, [naam 2] , is aangegaan om verblijf in Nederland te behouden. Onder het kopje “Conclusie” is in de memo vermeld dat geen voornemen tot intrekking van het Nederlanderschap wordt uitgebracht, tenzij in de toekomst nieuwe bewijsstukken naar voren komen. In dat geval kan de intrekkingsprocedure heropend worden, tenzij de verjaringstermijn voorbij is.

16.1.

De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder heeft aangevoerd dat hij op drie momenten na de memo aanvullende stukken heeft ontvangen:

op 13 augustus 2019 en 15 augustus 2019 heeft verweerder aanvullende stukken ontvangen die betrekking hebben op de machtiging tot voorlopige verblijf die eiser namens [naam 3] heeft aangevraagd;

op 20 augustus 2019 heeft verweerder de processen-verbaal van 23 januari 2013,

5 februari 2013 en 12 februari 2013 ontvangen en

- op 30 september 2019 heeft verweerder de processen-verbaal van 14 september 2019 ontvangen die zijn opgemaakt naar aanleiding van het gehoor van eiser en [naam 2] op

13 september 2019.

16.2.

Eiser heeft onder verwijzing naar het proces-verbaal van 23 januari 2013 betoogd dat verweerder al voor 20 augustus 2019 beschikte over de onder het tweede gedachtestreepje opgesomde processen-verbaal uit 2013. Wat betreft dit betoog overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

16.3.

De voorzieningenrechter volgt eiser in zoverre in zijn betoog dat in het proces-verbaal van 23 januari 2013 is vermeld dat de politie op 8 januari 2013 een brief van de IND ontving waarin - kort gezegd - werd gevraagd advies uit te brengen in verband met een voorgenomen huwelijk c.q. geregistreerd partnerschap tussen eiser en [naam 2] . Daar staat tegenover dat uit de brief van de politie van 20 februari 2013 blijkt dat de politie een negatief advies heeft uitgebracht aan de gemeente Roermond en dus niet aan de IND wat betreft het voorgenomen huwelijk c.q. geregistreerd partnerschap tussen eiser en [naam 2] . Aan dat advies heeft de politie ten grondslag gelegd dat vermoedelijk sprake is van een schijnrelatie en dat deze is aangegaan met als enige oogmerk aan eiser een verblijfsrecht te verschaffen. Onder verwijzing naar de brief van 20 februari 2013 die gericht is aan de gemeente Roermond en niet aan de IND, heeft verweerder uitdrukkelijk bestreden dat deze informatie - dat vermoed werd dat eiser en [naam 2] een schijnrelatie hadden - voor

20 augustus 2019 bij hem bekend was. Elk bewijs van het tegendeel ontbreekt. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het betoog van eiser niet slaagt. Dit betekent dat de voorzieningenrechter eiser ook niet volgt in zijn stelling dat verweerder de informatie uit (de processen-verbaal uit) 2013 betrokken heeft bij het verlenen van de verblijfsvergunning aan eiser in 2013. Het ter zitting ingenomen betoog van eiser dat verweerder de processen-verbaal uit 2013 niet aan het intrekken van de verblijfsvergunning van eiser ten grondslag mag leggen, omdat dit in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (het EVRM) en de wettelijke bewaartermijn van vijf jaar, slaagt niet naar het oordeel van de voorzieningenrechter. Eiser heeft namelijk slechts gesteld, maar op generlei wijze onderbouwd dat het gebruik van de processen-verbaal uit 2013 in strijd is met artikel 8 van het EVRM dan wel een wettelijke bewaartermijn van vijf jaar.

16.4.

Nu verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat na de memo van

24 juli 2019 van de IND nieuwe bewijsstukken naar voren zijn gekomen, staat deze memo naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan het intrekken van de verblijfsvergunning en - in het verlengde daarvan - het Nederlanderschap van eiser in de weg.

Heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat nooit sprake is geweest van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiser en [naam 2] ?

17. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat nooit sprake is geweest van een duurzame en exclusieve relatie tussen hem en [naam 2] . Verweerder heeft zijn verblijfsvergunning daarom ten onrechte ingetrokken, omdat hij nooit onjuiste gegevens heeft verstrekt. In dit verband voert eiser aan dat weliswaar geen sprake is van een seksuele relatie tussen hem en [naam 2] , maar dat wel sprake is van een meer dan hechte vriendschap waarin eiser en [naam 2] liefde voor elkaar voeren. Ook voert eiser aan dat hij en [naam 2] al bijna tien jaar een gezamenlijke huishouding voeren, voor elkaar zorgen, veel tijd met elkaar doorbrengen, samen eten en samen slapen. Dit betekent volgens eiser dat de relatie met [naam 2] op één lijn te stellen is met een huwelijk.

18. De voorzieningenrechter overweegt dat hoofdstuk B7, paragraaf 3.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (de Vc 2000) bepaalt dat de verblijfsvergunning voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven als familie- of gezinslid van een in Nederland verblijvende referent wordt verleend aan de partner die een duurzame en exclusieve relatie heeft die op één lijn te stellen is met een huwelijk. Verweerder neemt aan dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (het Vb 2000) als de relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn te stellen is.

19. Uit de besluitvorming blijkt dat verweerder aan zijn standpunt dat nooit sprake is geweest van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiser en [naam 2] ten grondslag legt dat zij een vriendschapsrelatie en geen partnerrelatie onderhielden. Aan personen die een vriendschapsrelatie onderhouden met een persoon die in Nederland verblijft, wordt volgens verweerder geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking verblijf als familie of gezinslid.

20. Wat betreft de vraag of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat slechts sprake was van een vriendschapsrelatie tussen eiser en [naam 2] , overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

20.1.

De voorzieningenrechter stelt bij de beantwoording van deze vraag voorop dat eiser en [naam 2] in 2013 en 2019 verklaringen hebben afgelegd over hun relatie. Het betreffen de verklaringen die eiser en [naam 2] ten tijde van het aanvragen van de verblijfsvergunning van eiser hebben afgelegd én de verklaringen die zij hebben afgelegd in het kader van het onderzoek dat de politie heeft verricht naar aanleiding van hun voornemen te willen huwen dan wel een geregistreerd partnerschap aan te gaan (2013). Daarnaast betreffen het de verklaringen die eiser en [naam 2] hebben afgelegd nadat verweerder een melding van een medewerker van de gemeente Roermond ontving toen eiser zijn in [geboorteland] gesloten huwelijk met [naam 3] wilde registreren (2019). De voorzieningenrechter zal aan de hand van deze verklaringen beoordelen of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat slechts sprake was van een vriendschapsrelatie. In het kader van deze beoordeling zal de voorzieningenrechter (niet uitputtend) uit deze verklaringen citeren.

20.2.

De voorzieningenrechter stelt vast dat zich als bijlage bij de aanvraag die eiser op

12 mei 2013 heeft gedaan voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking verblijf bij partner, een door eiser en [naam 2] ondertekende verklaring bevindt. In deze verklaring legt [naam 2] uit hoe hij eiser heeft leren kennen en daarin is - onder meer - vermeld:

In februari 2011 liep het halfjaarlijkse huurcontract van [naam 1] af en i.p.v. verlenging heeft hij gekozen om bij mij te komen wonen. […] Er was toentertijd als sprake van een relatie met elkaar en d.d. 14 februari 2011 is hij bij mij ingetrokken en in diezelfde week, d.d.

17 februari 2011, zijn we naar de gemeente Roermond gegaan en is [naam 1] ingeschreven in de GBA. Sindsdien wonen we bij elkaar, voeren we een gemeenschappelijke huishouding en hebben het fijn samen.

[…]

In 2011 hebben we reeds een aanvraag wijziging verblijfsdoel voor verblijf bij partner bij de IND ingediend, maar dit is toentertijd afgewezen […]. Wij willen heel graag samen verder in het leven dat nog voor ons ligt.

In de als bijlage bij deze aanvraag gevoegde relatieverklaring heeft eiser verklaard dat hij met [naam 2] een exclusieve relatie onderhoudt en daartoe een gemeenschappelijke huishouding voert en feitelijk samenwoont op het adres van [naam 2] met ingang van

12 mei 2013. [naam 2] heeft in deze bijlage verklaard dat eiser zijn levenspartner is en dat hij een gemeenschappelijke huishouding met hem voert en feitelijk met eiser samenwoont op zijn adres met ingang van 12 mei 2013.

20.3.

In het op 23 januari 2013 opgemaakte proces-verbaal van de politie is vermeld dat de politie op 23 januari 2013 [naam 2] heeft bezocht in zijn woning naar aanleiding van het advies dat is gevraagd in verband met het voorgenomen huwelijk tussen eiser en [naam 2] . Tijdens dat bezoek werd door [naam 2] medegedeeld dat hij een relatie met eiser heeft die hij omschrijft als een hechte vriendschapsrelatie en dat het geen seksuele relatie betreft.

20.4.

Op 5 februari 2013 werd eiser gehoord. Hij heeft toen - onder meer - verklaard:

Omdat wij een zeer hechte vriendschapsrelatie hebben wil hij [ [naam 2] ] mijn […] verblijfsrechtelijke status sterker maken. Ook als de wetgeving misschien wordt gewijzigd. Ik wil ook later, nadat mijn studie is afgerond in Nederland wonen en werken. […] Ik weet wat geregistreerd partnerschap betekent. Het staat gelijk met een huwelijk, met dezelfde rechten en plichten.

[…]

Ik weet dat [*] [ [naam 2] ] homofiel van aard is. Ik ben dat niet. In onze relatie komen geen seksuele handelingen voor.

20.5.

In het op 12 februari 2013 opgemaakte proces-verbaal is vermeld dat uit de verklaring die [naam 2] op 5 februari 2013 bij de politie heeft afgelegd, blijkt dat [naam 2] heeft verklaard dat hij zelf homoseksueel is, terwijl eiser dat niet is. [naam 2] houdt tevens rekening met de mogelijkheid dat eiser een seksuele relatie zou kunnen krijgen met een ander. Dit wordt door [naam 2] geaccepteerd indien de relatie tussen hem en eiser daardoor niet verstoord zou raken. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze mogelijkheid zich ook heeft verwezenlijkt, omdat eiser een relatie heeft gekregen met [naam 3] en op 13 mei 2019 met haar is gehuwd.

20.6.

Uit de op 14 september 2019 opgemaakte processen-verbaal blijkt dat eiser en [naam 2] op 13 september 2019 zijn gehoord. Eiser heeft in het gehoor - onder meer - verklaard:

V: Heeft u een seksuele relatie gehad of heeft u nog steeds een relatie met [naam 2] ?

A: Nee, ik heb nooit een seksuele relatie gehad met [naam 2] . Die is er ook nooit geweest.

V: U heeft de gemeente in december 2012 benaderd in verband met een voorgenomen huwelijk. Waarom heeft dit huwelijk nooit plaatsgevonden? (Waarom dan verblijf bij partner aangevraagd?)

A: Er is ergens een afwijzing geweest tussen de IND en de politie. Wij hebben een goede relatie echter hebben wij geen seks samen.

V: Wat was dan de reden om te trouwen als u geen seks heeft maar alleen een vriendschap?

A: [naam 2] heeft geen close vrienden. [naam 2] wilde met mij samen blijven. […] Ik wilde ook met hem samen partners blijven.

[…]

Trouwens stelt niet veel voor, althans niet voor mij. We zijn slechts vrienden. Ik wilde graag in Nederland blijven.

[…]

V: Klopt het dat u momenteel getrouwd bent met een vrouw?

A: Ja, klopt haar naam is [naam 3] . Op 13 mei 2019 ben ik in [geboorteland] met haar getrouwd.

[…]

V: U heeft eerst een vriendschap gehad met een man, kunt u verklaren waarom u nu met een vrouw gehuwd bent?

A: Ik wilde gewoon trouwen met haar.

V: Eerst geeft u aan dat trouwen niet zoveel voorstelt. Hoe verklaart u dan dat u wilde trouwen?

A: Ik wil trouwen. Dat is de naam wat men daarvoor geeft. […] Trouwen is slechts een naam.

[…]

V: Wens u zelf nog iets [toe te voegen] aan dit gesprek?

A: […] [naam 2] en ik hebben een vriendschappelijke relatie zonder seks.

[naam 2] heeft in het gehoor - onder meer - verklaard:

V: U heeft mij zojuist verklaard dat u geen seksuele relatie heeft met [naam 1] . U omschrijft de relatie met [naam 1] als een zeer hechte vriendschap. Klopt dit?

A: Ja klopt. […]

V: Heeft u op dit moment nog steeds een relatie met [naam 1] ?

A: Jazeker, er is helemaal niets veranderd.

V: Maar [naam 1] is getrouwd, hoe gaat het nu verder?

[…]

V: Maar blijven jullie een relatie/vriendschap houden?

A: Ik zie geen verschil tussen de vriendschap nu en die we straks hebben als hij met [naam 3] gaat wonen. Dat gevoel zal blijven.

V: Wat voelt u dan voor hem?

A: Hele hechte vriendschap. Ik voel liefde maar dan zonder seks.

20.7.

Voor zover eiser betoogt dat de processen-verbaal van 14 september 2019 niet aan de intrekking van zijn verblijfsvergunning ten grondslag gelegd mogen worden, omdat hij zich geïntimideerd, onzeker en onder druk gezet voelde zijn verklaring te ondertekenen, slaagt dit betoog niet naar het oordeel van de voorzieningenrechter. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat het vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is dat verweerder kan en mag uitgaan van de juistheid van de gedingstukken, tenzij eiser aantoont dan wel aannemelijk maakt dat daarvan niet langer kan worden uitgegaan.Dit geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Er is geen tegenbewijs, waardoor er geen aanleiding voor het oordeel bestaat dat verweerder niet van deze stukken heeft mogen uitgaan. Daarnaast heeft verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat eiser aan de aanvankelijk tegenover de politie en afgelegde verklaring gehouden mag worden. In hetgeen door eiser naar voren is gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder eiser in afwijking daarvan niet had mogen houden aan zijn verklaring. Bij dit oordeel betrekt de voorzieningenrechter dat uit het proces-verbaal niet is gebleken dat op enigerlei wijze druk op eiser is uitgeoefend. Daarbij komt dat uit de zienswijze van eiser van 27 december 2019 en de reactie op de hoorbrief van 15 mei 2020 van eiser blijkt dat de in het proces-verbaal opgenomen informatie klopt. Het betoog van eiser dat de politie in het gehoor dat hij en [naam 2] op 13 september 2019 hebben gehad, had moeten doorvragen wat zij met “vriendschap” of een “vriendschappelijke relatie” bedoelen, slaagt evenmin naar het oordeel van de voorzieningenrechter. Op de eerste plaats is in de uitnodiging voor de gehoren van 13 september 2019 vermeld dat de politie eiser en [naam 2] wilde horen over de relatie tussen eiser en [naam 3] . Dit betekent dat het ervoor gehouden mag worden dat eiser en [naam 2] er rekening mee moesten houden dat hen vanwege de verblijfsrechtelijke positie van eiser niet alleen vragen over de relatie tussen eiser en [naam 3] , maar ook over hun relatie gestelde zouden worden. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat eiser en [naam 2] in 2013 ook al zijn bevraagd over hun relatie, omdat zij toen wilden huwen dan wel een geregistreerd partnerschap wilden aangaan. Daarnaast heeft de politie naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende doorgevraagd naar de relatie tussen eiser en [naam 2] en hen daarbij - onder meer - geconfronteerd met de omstandigheid dat eiser en [naam 3] op 13 mei 2019 zijn gehuwd.

20.8.

De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder zich op basis van de verklaringen die eiser en [naam 2] in 2013 en 2019 hebben afgelegd, op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser nooit een duurzame en exclusieve relatie met [naam 2] heeft gehad die op één lijn is te stellen met een huwelijk. Voor dit oordeel acht de voorzieningenrechter van belang dat uit de processen-verbaal uit zowel 2013 als 2019 blijkt dat eiser en [naam 2] consistent hebben verklaard over hun relatie: er is sprake van een (hechte) vriendschapsrelatie, er is geen sprake van een seksuele relatie. Pas nadat verweerder zich op het standpunt stelt dat deze (hechte) vriendschapsrelatie niet gelijkgesteld kan worden met een duurzame en exclusieve relatie die op één lijn te stellen is met een huwelijk en eiser en [naam 2] met de consequenties daarvan worden geconfronteerd, wijzigen zij hun verklaring. Zo verklaren eiser en [naam 2] in bezwaar - en nadien ook in beroep - dat zij meer dan een hechte vriendschapsrelatie met elkaar hebben en dat de omstandigheid dat zij geen seksuele relatie hebben, daaraan niet afdoet. Zij omschrijven de relatie dan als een “echte, hechte en heel mooie relatie” waarin zij met liefde van elkaar houden. Gelet hierop hecht de voorzieningenrechter niet de waarde aan die verklaringen die eiser daaraan gehecht wil zien.

20.9.

Bij haar oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat nooit sprake is geweest van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiser en [naam 2] die op één lijn te stellen is met een huwelijk, betrekt de voorzieningenrechter dat verweerder eiser niet ten onrechte tegenwerpt dat hij ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een dergelijke relatie tussen hem en [naam 2] . In dit verband overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat eiser en [naam 2] stellen al langer dan tien jaar een relatie te hebben. Gelet op de gestelde lange duur van de relatie had het voor de hand gelegen dat eiser meer gegevens had kunnen overleggen ter onderbouwing van zijn gestelde relatie met [naam 2] dan hij nu heeft gedaan, zoals bijvoorbeeld (meer) foto’s waarop eiser en [naam 2] gezamenlijk staan, verklaringen van vrienden of collega’s, een gezamenlijke agenda of WhatsApp-berichten. Daarbij komt dat uit de gegevens die eiser heeft overgelegd, niet volgt dat tussen hem en [naam 2] sprake is geweest van meer dan een (hechte) vriendschapsrelatie. In dit verband wijst de voorzieningenrechter in het bijzonder op de overgelegde (Facebook)berichten. Deze dateren niet alleen van slechts een zeer beperkte periode gedurende de gestelde tienjarige relatie van eiser en [naam 2] , namelijk van de maanden januari tot en met maart 2011 en augustus 2011, maar hierin spreken eiser en [naam 2] elkaar ook aan met “friend” of “brother”. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding eiser in de gelegenheid te stellen zijn stelling dat hij een relatie met [naam 2] heeft die gelijk te stellen is aan een huwelijk met (nader) bewijs te onderbouwen, zoals hij ter zitting heeft aangeboden. Eiser is immers al drie keer - na het uitbrengen van het voornemen om zijn verblijfsvergunning in te trekken, na het besluit waarbij verweerder zijn verblijfsvergunning is ingetrokken én hangende beroep - in de gelegenheid geweest deze stelling te onderbouwen. Daarnaast beperkt de beoordeling van de voorzieningenrechter zich in deze procedure, op dit punt, tot de vraag of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een duurzame en exclusieve relatie met [naam 2] heeft die op één lijn te stellen is met een huwelijk. Het is niet aan de voorzieningenrechter om te beoordelen of eiser dat aannemelijk heeft gemaakt. Met andere woorden: eiser moet verweerder “overtuigen” dat hij een duurzame en exclusieve relatie met [naam 2] heeft die op één lijn te stellen is met een huwelijk, niet de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter “toetst” slechts of verweerder zich al dan niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser er niet in is geslaagd een dergelijke relatie aannemelijk te maken.

Heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser heeft achtergehouden dat hij vanaf 23 juli 2014 een relatie met [naam 3] heeft?

21. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij vanaf 23 juli 2014 een relatie met [naam 3] heeft en dat hij deze informatie heeft achtergehouden. Verweerder heeft zijn verblijfsvergunning daarom ten onrechte ingetrokken. In dit verband voert eiser aan dat hij in juli 2018 een liefdesrelatie met [naam 3] heeft gekregen en daarna met haar is getrouwd.

22. Tussen partijen staat niet ter discussie en de voorzieningenrechter stelt vast dat in ieder geval vanaf 13 mei 2019 - het moment dat eiser met [naam 3] is gehuwd - niet langer sprake is van een exclusieve relatie tussen eiser en [naam 2] . Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser al eerder, vanaf 23 juli 2014, een relatie heeft met [naam 3] . De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser al vanaf 23 juli 2014 een relatie heeft met [naam 3] . In dit verband heeft verweerder terecht gewezen op hetgeen eiser in de procedure die betrekking heeft op het aanvragen van een machtiging tot voorlopig verblijf voor [naam 3] heeft verklaard. In het kader van die procedure heeft eiser op de vraag vanaf wanneer hij een relatie heeft met [naam 3] immers geantwoord:

During my vacation to [geboorteland] on Juli 2014, I met [naam 3] and we also went on the trip together to Pokhara, during the trip I came to know her more closely and our relationship started from them. The date was 23rd Juli 2014. Please see the picture taken on 23rd Juli and from the trip […].

Daarbij komt dat zowel eiser als [naam 2] in hun gehoren op 13 september 2019 hebben verklaard dat eiser vanaf 23 juli 2014 een relatie heeft met [naam 3] . Immers heeft eiser in dat gehoor verklaard:

V: Sinds wanneer heeft u een relatie met mevrouw [naam 3] ?

A: In juli 2014 heb ik haar tijdens mijn vakantie in [geboorteland] ontmoet. We hebben samen gereisd en ik vond haar leuk. Ik ken haar al van kinds af aan.

[naam 2] heeft in dat gehoor verklaard:

V: Sinds wanneer [heeft] de heer [naam 1] een relatie met mevrouw [naam 3] ?

A: Sinds 2014 is [naam 1] voor het eerst naar [geboorteland] gegaan. Toen hij terug kwam vertelde hij mij over de relatie met [naam 3] . En later, ik meen begin 2018, zijn [naam 1] en [naam 3] verloofd. […]

Zoals reeds onder 20.7 is overwogen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de processen-verbaal die van de gehoren van eiser en [naam 2] op 13 september 2013 zijn gemaakt. Evenmin is zij van oordeel dat de politie in die gehoren had moeten doorvragen. Gelet op de hiervoor geciteerde verklaringen van eiser en [naam 2] , volgt de voorzieningenrechter eiser niet in zijn betoog dat zijn relatie met [naam 3] pas in 2018 is begonnen.

Mocht verweerder de verblijfsvergunning van eiser intrekken?

23. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid. Verweerder heeft zich namelijk op het standpunt mogen stellen dat eiser bij zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning ten onrechte heeft gesteld dat hij een duurzame en exclusieve relatie met [naam 2] had die op één lijn te stellen is met een huwelijk. In dit verband heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat hij van meet af aan een (hechte) vriendschapsrelatie met [naam 2] heeft gehad en geen partnerrelatie. Dit betekent - zoals verweerder niet ten onrechte stelt - dat geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie die op één lijn te stellen is met een huwelijk. Hoewel de voorzieningenrechter wil aannemen dat eiser en [naam 2] liefde voor elkaar voelen en dat het pijnlijk is dat hun relatie als “frauduleus” wordt aangemerkt, is hun relatie “juridisch gezien” niet gelijk te stellen aan een duurzame en exclusieve relatie die op één lijn te stellen is met een huwelijk. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser heeft achtergehouden dat hij vanaf 23 juli 2014 een relatie met [naam 3] had.

24. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij, indien hij bekend was geweest met het gegeven dat eiser en [naam 2] geen duurzame en exclusieve relatie hadden die op één lijn met een huwelijk gesteld kan worden en dat eiser vanaf 23 juli 2014 een relatie met [naam 3] had, de verblijfsvergunning niet aan eiser had verstrekt dan wel deze niet had verlengd. Verweerder heeft eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij partner de heer [naam 2] ’ daarom op grond van artikel 19 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 met terugwerkende kracht mogen intrekken tot 15 mei 2013.

25. Nu verweerder de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht heeft mogen intrekken, omdat eiser onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstreken, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Het dwingend karakter van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 brengt met zich mee dat verweerder vervolgens een inreisverbod moet opleggen aan eiser. Ingevolge artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb 2000 is de duur van het inreisverbod twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Eiser heeft geen beroepsgronden gericht tegen het terugkeerbesluit, noch tegen (de duur van) het inreisverbod.

26. De voorzieningenrechter onderkent dat haar oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht mocht intrekken grote gevolgen heeft voor eiser. Eiser heeft immers geen verblijfsrecht meer en moet - indien hij geen voorlopige voorziening aanvraagt - het land verlaten en mag gedurende twee jaar Nederland en de Europese Unie niet meer inreizen. Dit maakt echter niet dat de voorzieningenrechter tot een ander oordeel komt. De voorzieningenrechter neemt daarbij in overweging dat het voor eiser en [naam 2] niet als “donderslag bij heldere hemel” kan zijn gekomen dat verweerder twijfelde aan hun relatie. Naar aanleiding van het voornemen van eiser en [naam 2] van 11 november 2012 om te gaan trouwen dan wel een geregistreerd partnerschap aan te gaan, heeft de politie op 20 februari 2013 immers negatief geadviseerd, omdat vermoed werd dat sprake is van een schijnrelatie. Bovendien wisten eiser en [naam 2] van de relatie tussen eiser en [naam 3] vanaf 2014, en daarmee relatief kort na verstrekking van de verblijfsvergunning in 2013.

Wat is de conclusie?

27. De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van eiser onder de beperking ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij partner de heer [naam 2] ’ op grond van artikel 19 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 met terugwerkende kracht mocht intrekken tot 15 mei 2013. Tevens mocht verweerder een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar aan eiser opleggen.

28. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. Omdat op het beroep is beslist, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2021.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op: 30 juli 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Vreemdelingenwet 2000

Artikel 1 8

1. Een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien:

[…]

c. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid;

[…].

Artikel 1 9

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b, en wordt ingetrokken indien aan de houder daarvan ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel e, wordt verleend.

Artikel 6 2

1. Nadat tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit is uitgevaardigd dan wel, indien het een gemeenschapsonderdaan betreft, nadat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is geëindigd, dient hij Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.

2. Onze Minister kan de voor een vreemdeling geldende termijn, bedoeld in het eerste lid, verkorten, dan wel, in afwijking van het eerste lid, bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien:

[…]

b.de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning of tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning is afgewezen als kennelijk ongegrond of wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens; of

[…].

Artikel 66 a

1. Onze Minister vaardigt een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland:

a. onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid […].

De uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8566.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature