U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Dublin Roemenie. Ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL20.6441

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser] , eiser

V-nummer: [#]

(gemachtigde: mr. F. Fonville),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.E. Abdelrahman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .

2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw ); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 27 februari 2020 bij Roemenië een verzoek om overname gedaan, omdat uit onderzoek naar eisers paspoort is gebleken, dat eiser op 20 augustus 2019 door de buitenlandse vertegenwoordiging van Roemenië te Kuala Lumpur in het bezit is gesteld van een (Schengen)visum, welke geldig is van 28 augustus 2019 tot 25 augustus 2020, voor de duur van 90 dagen. Roemenië heeft dit overnameverzoek aanvaard op 4 maart 2020.

3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Eiser is afkomstig uit Jemen, waarvoor verweerder aanneemt dat daar sprake is van een uitzonderlijke geweldssituatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Uitzetting naar Jemen levert volgens verweerder dus een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op. Voor Roemenië is dezelfde toestand echt geen aanleiding om uit te gaan van een zogeheten 15c-situatie, zodat Roemenië kennelijk uitgaat van een meer beperkte uitleg van dit artikel. Eiser verwijst naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 7 maart 2000 (T.I. v VK nr. 43844/98). Net als in de onderhavige zaak gaat het om een verschil in uitleg van artikel 3 EVRM . Hier is echter, anders dan in de zaak bij het EHRM, niet gebleken dat eisers uitzetting onder Roemeens recht zal worden opgeschort indien er gevaar bestaat voor zijn leven of lichamelijke integriteit. Ook is het in de onderhavige zaak niet zo dat de Roemeense autoriteiten hebben aangegeven dat uit de interpretatie van het EHRM een verplichting voortvloeit van deze bevoegdheid gebruik te maken in geval de vreemdeling heeft aangegeven in groot gevaar te zijn. Daarnaast is volgens eiser ook niet gebleken dat er instanties zijn waar hij zich zou kunnen beklagen over de situatie in Roemenië. Verweerder miskent dat het geen enkele zin heeft om je te beklagen over groeiende vijandigheid van de Roemeense samenleving tegen vluchtelingen. Nu statushouders daarnaast twaalf maanden na statusverlening in Roemenië geheel aan hun lot worden overgelaten en geen enkele staatsondersteuning meer ontvangen en zij de sociaal-economische positie ontberen die het hen mogelijk zou maken juridische acties te ondernemen, zal overdracht tot gevolg hebben dat eiser vanwege zijn bijzondere kwetsbaarheid, buiten zijn wil en zijn persoonlijke keuzes om, zou terechtkomen in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie zoals bepaald in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 in de zaak Ibrahim (ECLI:EU:C:2019:219), aldus eiser.

3.1

De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat Roemenië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen en dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat dit anders is. Dit volgt ook uit de door verweerder ter zitting aangehaalde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 juli 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR3771), waarin is opgenomen dat het in eerste instantie aan een vreemdeling is om aannemelijk te maken dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM door de andere lid staat wordt weerlegd. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser daarin niet is geslaagd. Roemenië heeft middels het claimakkoord aangegeven dat zij eisers asielaanvraag in behandeling zullen nemen. De Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn gelden ook ten aanzien van de asielprocedure en de

opvangvoorzieningen in Roemenië. Voor zover eiser stelt dat Roemenië in strijd handelt met deze richtlijnen en de waarborgen die hieruit voortvloeien, mede doordat zij zoals eiser stelt, de situatie in Jemen anders beoordelen dan verweerder, heeft verweerder hierin geen aanleiding hoeven zien om af te zien van een overdracht aan Roemenië, nu als uitgangspunt heeft te gelden dat hieromtrent behoort te worden geklaagd bij de desbetreffende autoriteiten. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk zou zijn.

Evenmin is gebleken dat eiser zich bij eventuele andere problemen niet tot de Roemeense autoriteiten of geëigende instanties zou kunnen wenden voor bescherming, dan wel dat zij eiser niet zouden kunnen of willen helpen. Dat eiser vanwege zijn bijzondere kwetsbaarheid in een situatie van verregaande materiële deprivatie terecht zal komen, is onvoldoende onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Schaap-Huijsmans, griffier.

Deze uitspraak is gedaan op:

Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature