E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBDHA:2020:7103
Rechtbank Den Haag, AWB - 18 _ 3930

Inhoudsindicatie:

In geschil is of de aanslag erfbelasting op het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of de bezittingen en schulden van de Stichting X (de stichting) behoren tot het vermogen van erflaatster en in de nalatenschap van erflaatster vallen op grond van artikel 2.14a van de Wet IB 2001 jo. artikel 16 van de Successiewet (SW).

Verweerder heeft een derdenonderzoek uitgevoerd bij xx, het boekhoudkantoor dat vanaf 2012 de jaarrekeningen van de stichting heeft verzorgd. Uit dat onderzoek blijkt dat vanaf 2012 de enige activiteiten van de stichting bestonden uit het beheer over en de verhuur van een viertal panden.

De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat de stichting al langere tijd, maar in elk geval vanaf 2012 geen activiteiten meer ontplooide in het kader van haar doelstellingen en daarom niet fungeerde als een sociaal belang behartigende instelling.

Met betrekking tot het afzonderen van vermogen overweegt de rechtbank dat de stichting in de loop der jaren vier panden in eigendom heeft verkregen. Dat daarbij sprake was van het afzonderen van vermogen door erflaatster blijkt onder meer uit het feit dat in verband met de aankoop van het pand S een hypothecaire lening is afgesloten die niet geheel voor de aankoop van het pand is aangewend, maar waarvan een bedrag in de stichting is achtergebleven. Verder is het pand B gelet op de betalingen die in verband met de aankoop daarvan zijn gedaan feitelijk om niet door erflaatster in de stichting ingebracht en is ook ter zake van de aankoop van het pand C sprake van inbreng van vermogen in de stichting. Op grond van het bovenstaande feiten, ook bezien in hun onderlinge samenhang, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van het afzonderen van het vermogen van erflaatster in de stichting.

Zoals volgt uit artikel 2.14a van de Wet IB 2001 dient voor toepassing van dit artikel sprake te zijn van een afgezonderd vermogen waarmee meer dan bijkomstig een particulier belang wordt beoogd (APV). Particulier belang houdt in dat het belang slechts een beperkte groep personen, meestal een familie, aangaat.

Op de datum van overlijden van erflaatster was eiser bestuurslid van de stichting. Voorzitter en penningmeester van het bestuur van de stichting was de zoon van eiser en secretaris was de stichting Y, terwijl erflaatster voorzitter was van het bestuur van stichting Y.

De zeggenschap over de bezittingen van de stichting berustte ten tijde van het overlijden van erflaatster bij het bestuur dat in hoofdzaak bestond uit leden van de familie van erflaatster. Dat feitelijk nog steeds sprake was van vermogen van erflaatster volgt voorts uit het feit dat als zekerheid voor de in verband met de aankoop van de panden afgesloten hypothecaire leningen (behoudens bij de hypothecaire lening ter zake van C) een recht van hypotheek en een pandrecht is verleend op het bij erflaatster in eigendom zijnde pand A en op de andere op dat moment reeds bij de stichting in eigendom zijnde panden. Erflaatster stond derhalve in privé borg voor de hypotheken van de stichting, hetgeen in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijk is. Daarbij komt dat onroerende zaken uit het bezit van de stichting werden verhuurd aan familieleden van erflaatster tegen niet-marktconforme huurprijzen. Ten slotte heeft erflaatster diverse malen de rente op de schuld van de stichting aan de hypotheekverstrekker in haar aangifte inkomstenbelasting in aftrek gebracht.

De afwezigheid van activiteiten in het kader van de doelstelling van de stichting, het afzonderen van vermogen van erflaatster in de stichting, het behoud van de zeggenschap over het vermogen van de stichting binnen de familiekring van erflaatster en de bevoordeling van familieleden van erflaatster bij de exploitatie van het bezit van de stichting brengen de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een afgezonderd particulier vermogen van erflaatster als bedoeld in artikel 2.14a van de Wet IB 2001 . Verweerder heeft bij de vaststelling van de aanslag erfbelasting dan ook terecht het standpunt ingenomen dat het vermogen van de stichting aan erflaatster dient te worden toegerekend.

Het beroep is ongegrond.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie