Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verdeling voormalige echtelijke woning;

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/576570 / HA ZA 19-724

Vonnis van 29 juli 2020

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

eiser in conventie,

verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,

advocaat mr. B.J. de Deugd te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,

advocaat mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 27 juni 2019;

de akte overlegging producties 1 tot en met 3 van de zijde van [eiser] ;

de conclusie van antwoord in conventie, tevens van (voorwaardelijke) eis in reconventie;

de brief van 7 februari 2020 van de advocaat van [gedaagde] , met producties 4 tot en met 10;

de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie, tevens akte in conventie van de zijde van [eiser] ;

het (beknopte) proces-verbaal van comparitie van 27 februari 2020, waarin is vermeld dat partijen hebben afgezien van het opmaken van een proces-verbaal van het verhandelde ter zitting en dat de zaak wordt verwezen naar de schriftelijke rolzitting van 22 april 2020 voor het nemen van een akte aan de zijde van beide partijen;

de akte in conventie en in reconventie van 22 april 2020 van de zijde van [eiser] ;

de akte na comparitie van partijen, tevens wijziging van eis in (voorwaardelijke) reconventie van 22 april 2020 van de zijde van [gedaagde] ;

de antwoordakte van 17 juni 2020 van de zijde van [eiser] ;

de antwoordakte in conventie van 17 juni 2020 van de zijde van [gedaagde] .

1.2.

Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2 De feiten in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

2.1.

Partijen zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van 7 april 2010 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarbij is de inhoud van het door partijen gesloten echtscheidingsconvenant van 27 januari 2010, hierna ‘het convenant’, in de beschikking opgenomen. De echtscheidingsbeschikking is op 29 april 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.2.

Tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoort in ieder geval de voormalige echtelijke woning aan het [adres] , gemeente [gemeente] , hierna ‘de woning’.

2.3.

In het convenant is met betrekking tot de woning het volgende opgenomen:

“Gebruiksrecht echtelijke woning

Het gebruiksrecht van de echtelijke woning, [adres] , wordt vanaf 1 december 2009 toebedeeld aan de vrouw.

Lasten echtelijke woning

De lasten die verbonden zijn aan de echtelijke woning, [adres] , worden tot en met 30 november 2009 gelijk verdeeld en komen vanaf 1 december 2009 voor rekening van de vrouw.

Eigendom echtelijke woning

Het eigendom van de echtelijke woning, [adres] , wordt toebedeeld aan de vrouw, onder de verplichting om:

de aan de woning verbonden hypothecaire geldleningen en sommenverzekeringen op zich te nemen en de man te laten ontslaan uit zijn hoofdelijke verbondenheid.

de helft van de eventuele overwaarde bij eigendomsoverdracht aan de man te vergoeden.

Voor de exacte waarde van de overwaarde te bepalen laten partijen een taxatie uitvoeren.

- de kosten die samenhangen met de overname van de hypothecaire geldleningen en sommenverzekeringen voor haar rekening te nemen.

De overdracht van het eigendom en de betaling van de helft van de eventuele overwaarde vinden gelijktijdig plaats.

(…)”.

2.4.

De woning is gefinancierd door middel van een aantal hypothecaire geldleningen, te weten een hypothecaire geldlening (I), bestaande uit deellening A met nummer [hypotheeknummer 1a] en deellening B met nummer [hypotheeknummer 1b] , en een tweede hypothecaire geldlening (II) met nummer [hypotheeknummer 2] , hierna gezamenlijk te noemen ‘de hypothecaire geldleningen’.

2.5.

Aan de hypothecaire geldleningen zijn de volgende overlijdensrisicoverzekeringen gekoppeld:

a. ORV Plus (koopsom) met nummer [verzekeringsnummer 1] ten name van [eiser] (met beide partijen als verzekerden);

b. ORV Plus Cardiff met nummer [verzekeringsnummer 2] ten name van [eiser] (met [gedaagde] als verzekerde); en

c. ORV met nummer [verzekeringsnummer 3] ten name van [eiser] (met beide partijen als verzekerden).

Verder zijn aan de hypothecaire geldleningen de volgende beleggingsverzekeringen bij Reaal gekoppeld:

d. [beleggingsverzekering 1] ten name van [eiser] ; en

e. [beleggingsverzekering 2] ten name van [eiser] .

2.6.

Met betrekking tot de hiervoor in 2.5. onder c. genoemde overlijdensrisicoverzekering heeft mevrouw [A] , Medewerker Klantenservice bij Waard Verzekeringen, hierna ‘ [A] ’, in een brief van 23 april 2018 aan [eiser] meegedeeld dat de premieteruggave bij beëindiging per 1 mei 2018 € 293,83 bedraagt. Met betrekking tot de hiervoor in 2.5. onder b. genoemde overlijdensrisicoverzekering heeft [A] in een brief van 24 april 2018 aan [eiser] meegedeeld dat de premieteruggave bij beëindiging volgens de vijfjaarstermijn per 14 september 2022 € 1.340,71 bedraagt.

2.7.

Uit een e-mailbericht van 5 maart 2020 van mevrouw [B] , acceptant bij “Leven Reaal Extern”, aan [eiser] blijkt dat de hiervoor in 2.5. onder d. genoemde polis een waarde heeft van € 9.304,41 per 1 december 2009 en van € 39.548,91 per 1 maart 2020 en dat de hiervoor in 2.5. onder e. genoemde polis een waarde heeft van € 969,38 per 1 december 2009 en van € 12.566,63 per 1 maart 2020.

2.8.

Partijen hebben na de comparitie van partijen gezamenlijk aan [Makelaardij] te [plaats 1] , hierna ‘de makelaar’, opdracht gegeven om de woning te taxeren. Uit het taxatierapport van 13 maart 2020 blijkt dat de marktwaarde van de woning per die datum is getaxeerd op € 265.000,--.

3 Het geschil

in conventie 3.1.

[eiser] vordert – samengevat – (1) te bepalen dat de woning, de daarop rustende hypotheekschuld en de daaraan verbonden polissen worden toegedeeld aan [gedaagde] , onder de voorwaarde dat (a) [gedaagde] haar medewerking verleent aan het verlijden van een notariële akte tot levering van de woning, (b) zij er voor zorg draagt dat [eiser] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld, (c) zij ter gelegenheid van de notariële toedeling een bedrag aan [eiser] voldoet van € 46.553,87, althans het bedrag van de helft van de waarde van de woning, verminderd met de actuele hypotheekschuld en vermeerderd met de actuele waarde van de polissen en (d) partijen de kosten voor de notariële leveringsakte bij helfte zullen dragen en (2) te bepalen dat de woning wordt verkocht indien de vorderingen onder (1) niet toewijsbaar zijn of als [gedaagde] daaraan niet voldoet, met veroordeling van [gedaagde] om in dat geval haar medewerking aan die verkoop te verlenen.

3.2.

Daartoe stelt [eiser] kort gezegd het volgende. Partijen zijn in het convenant met betrekking tot de woning overeengekomen dat deze aan [gedaagde] wordt toegedeeld. Tot op heden is aan de gemaakte afspraak geen uitvoering gegeven. [eiser] wenst alsnog tot een verdeling van de woning, de hypothecaire geldleningen, de overlijdensrisicoverzekeringen en de beleggingsverzekeringen te komen, in die zin dat de woning aan [gedaagde] wordt toegedeeld, dat de verzekeringspolissen op naam van [gedaagde] worden gesteld, dat [eiser] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypothecaire geldleningen en dat [gedaagde] de helft van de overwaarde aan [eiser] betaalt. Nu dit in onderling overleg met [gedaagde] niet is gelukt, heeft [eiser] er recht op en belang bij deze verdeling in rechte af te dwingen.

3.3.

[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in (voorwaardelijke) reconventie

3.4.

[gedaagde] vordert – samengevat en na wijziging van eis – (I) te bepalen dat de woning en de daaraan gekoppelde hypotheekschuld en polissen worden toegedeeld aan [gedaagde] , (II) te bepalen dat de notariële akte van levering binnen drie maanden na de datum van dit vonnis zal worden verleden ten overstaan van [Notariskantoor] te [plaats 2] , waarbij de kosten van de levering bij helfte door beide partijen worden gedragen en waarbij [gedaagde] ter gelegenheid van het verlijden van de notariële akte een bedrag van € 957,70 aan [eiser] zal betalen wegens overbedeling en (III) te bepalen dat [eiser] zijn medewerking verleent aan de wijziging van de tenaamstelling van de aan de woning gekoppelde polissen.

3.5.

Daartoe stelt [gedaagde] kort gezegd het volgende. De woning is al toegedeeld aan [gedaagde] . Weliswaar is [eiser] nog niet ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, maar aan de overige voorwaarden voor toedeling is voldaan en [gedaagde] heeft alle lasten van de woning sinds 1 december 2009 betaald. [eiser] heeft sinds de echtscheiding stil gezeten en wil nu op een voor hem gunstig moment alsnog een financiële afwikkeling van de toedeling van de woning aan [gedaagde] , zonder dat hij daar een bijzonder belang bij heeft. Volgens [gedaagde] dient de woning, zonder verdere verrekening en dus met gesloten beurzen, aan haar te worden toegedeeld. Voor het geval er naar het oordeel van de rechtbank wel een financiële afwikkeling van de toedeling van de woning aan [gedaagde] moet plaatsvinden, is [gedaagde] van mening dat de woning aan haar moet worden toegedeeld, tegen een vergoeding van de helft van de overwaarde aan [eiser] en met bepaling dat [eiser] meewerkt aan de wijziging van de tenaamstelling van de verzekeringspolissen.

3.6.

[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie 4.1.

In de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie ziet de rechtbank aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.

4.2.

In het convenant, waarvan de inhoud in de echtscheidingsbeschikking is opgenomen, is de woning toegedeeld aan [gedaagde] , onder de verplichting om de aan de woning verbonden hypothecaire geldleningen en sommenverzekeringen (op haar kosten) over te nemen, om [eiser] te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en om de helft van de eventuele overwaarde bij eigendomsoverdracht aan [eiser] te vergoeden. De feitelijke uitvoering van deze afspraken heeft echter nog niet plaatsgevonden. Daarvoor is immers een notariële levering van het aandeel van [eiser] in de eigendom van de woning aan [gedaagde] nodig. Nu te allen tijde een verdeling kan worden gevorderd (zie art. 3:178 lid 1 Burgerlijk Wetboek) en [eiser] bovendien heeft aangevoerd belang te hebben bij een verdeling van de gemeenschap nu deze situatie hem belemmert bij het afsluiten van een hypothecaire geldlening voor een nieuwe woning, heeft [eiser] een voldoende belang bij formele afwikkeling van de verdeling en echtscheiding. De rechtbank zal daarom in het navolgende beoordelen op welke wijze partijen uitvoering dienen te geven aan de afspraken in het convenant en aan de verdeling van de tussen hen nog bestaande huwelijksgoederengemeenschap. Dit betekent tevens dat is voldaan aan de voorwaarde waaronder [gedaagde] haar reconventionele vorderingen heeft ingesteld, zodat de rechtbank ook die vorderingen hierna zal bespreken.

De woning

4.3.

Tussen partijen staat vast dat de woning moet worden toegedeeld aan [gedaagde] en dat zij in beginsel in staat is om hiervoor financiering te regelen, maar zij verschillen van mening over de vraag tegen welke waarde deze toedeling dient plaats te vinden. In haar akte van 22 april 2020 heeft [gedaagde] haar standpunt, dat moet worden uitgegaan van de waarde op de datum waarop de woning feitelijk aan haar is toegedeeld, te weten 27 januari 2010 (de datum van het convenant), gehandhaafd. Daarmee miskent zij echter dat in het convenant uitdrukkelijk is opgenomen dat de helft van de eventuele overwaarde bij eigendomsoverdracht aan [eiser] moet worden vergoed en dat partijen om die overwaarde vast te stellen een taxatie zullen laten uitvoeren. Vast staat dat het aandeel van [eiser] in de eigendom van de woning nog door middel van een notariële akte aan [gedaagde] geleverd moet worden. Nu partijen het er over eens zijn dat deze levering op korte termijn zal dienen plaats te vinden, moet in het kader van de vaststelling van de eventuele overwaarde naar het oordeel van de rechtbank worden uitgegaan van de huidige marktwaarde van de woning. Partijen hebben na de comparitie van partijen gezamenlijk opdracht gegeven aan de makelaar om de marktwaarde van de woning vast te stellen. In het taxatierapport van 13 maart 2020 is de marktwaarde van de woning per die datum getaxeerd op € 265.000,--. Nu dit de meest recente marktwaarde van de woning is en partijen die waarde ook (subsidiair) in hun berekening van de overwaarde van de woning hebben betrokken, zal de rechtbank bepalen dat de woning wordt toegedeeld aan [gedaagde] tegen een waarde van € 265.000,--.

Nu aan de voorwaarde waaronder [eiser] de hiervoor in 3.1. onder (2) omschreven vordering heeft ingesteld niet is voldaan, behoeft die voorwaardelijke vordering geen verdere bespreking meer.

4.4.

Voor zover [gedaagde] nog heeft betoogd dat bij een berekening van de overwaarde geen rekening moet worden gehouden met de waardevermeerdering van de woning als gevolg van investeringen die zij met haar huidige partner in de woning heeft gedaan, waaronder de aanbouw van een dakkapel, gaat de rechtbank daaraan voorbij. [eiser] heeft deze investeringen immers betwist en [gedaagde] heeft nagelaten (nader) te onderbouwen dat zij deze investeringen heeft gedaan, ook nadat dit punt tijdens de comparitie van partijen nog kort is besproken en zij nog in de gelegenheid is gesteld om zich bij akte na comparitie over de waarde van de woning uit te laten.

De hypothecaire geldleningen

4.5.

Tussen partijen staat vast dat de totale schuld ter zake van de in 2.4. genoemde hypothecaire geldleningen € 273.358,21 bedraagt, zodat ook de rechtbank daarvan uit gaat.

De overlijdensrisicoverzekeringen

4.6.

De hiervoor in 2.5. onder a. tot en met c. genoemde overlijdensrisicoverzekeringen staan alle op naam van [eiser] , waarbij beide partijen, althans [gedaagde] , als begunstigde(n) moeten worden aangemerkt. Partijen zijn het er over eens dat deze overlijdensrisicoverzekeringen op het moment dat het aandeel van [eiser] in de eigendom van de woning aan [gedaagde] wordt overgedragen en [gedaagde] (met haar huidige partner) mogelijk een nieuwe hypotheek moet afsluiten om de woning over te kunnen nemen, door [eiser] kunnen worden beëindigd. [eiser] heeft door het overleggen van de in 2.6. genoemde brieven voldoende onderbouwd dat met betrekking tot de overlijdensrisicoverzekeringen ORV Plus Cardiff met nummer [verzekeringsnummer 2] (2.5. onder b.) en ORV met nummer [verzekeringsnummer 3] (2.5. onder c.) een premierestitutieregeling geldt en dat de uitkering voor wat betreft de eerstgenoemde polis op 14 september 2022 € 1.340,71 bedraagt en dat deze voor wat betreft de laatstgenoemde polis op 1 mei 2018 € 293,83 bedraagt. Volgens [eiser] dienen deze bedragen in het kader van de berekening van de overwaarde van de woning te worden opgeteld bij de hiervoor genoemde waarde van de woning van € 265.000,--.

4.7.

Van de zijde van [gedaagde] is echter naar het oordeel van de rechtbank terecht naar voren gebracht dat deze verzekeringen waarschijnlijk op een ander moment worden beëindigd dan de hiervoor genoemde data en dat daarom nog niet duidelijk is welke premie op het moment van beëindiging gerestitueerd zal worden. Anders dan [eiser] meent kan de waarde van deze verzekeringen dan ook op dit moment nog niet in de berekening van de overwaarde worden betrokken. Partijen zijn het er echter over eens dat aan ieder van hen de helft van de premierestitutie toekomt. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [eiser] de overlijdensrisicoverzekeringen na de overdracht van de eigendom van de woning aan [gedaagde] beëindigt, dat hij [gedaagde] er (onderbouwd met bewijsstukken) van op de hoogte stelt wanneer hij de premierestitutie heeft ontvangen en dat hij de helft van de ter zake door hem ontvangen bedragen aan [gedaagde] overmaakt. Het voorgaande betekent dat er, anders dan partijen gevorderd hebben, geen aanleiding bestaat om deze polissen toe te delen aan [gedaagde] , zodat de daartoe strekkende vorderingen worden afgewezen.

4.8.

Ter zake van de overlijdensrisicoverzekering ORV Plus (koopsom) met nummer [verzekeringsnummer 1] ten name van [eiser] (2.5. onder a.) heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat deze polis alleen tot uitkering komt bij het overlijden van (één van) partijen, dat deze niet tussentijds opzegbaar is en dat deze geen waarde vertegenwoordigt. [eiser] heeft hier tegenover niet onderbouwd dat op deze verzekering ook een premierestitutieregeling van toepassing is, zodat deze polis in het kader van de vaststelling van de overwaarde van de woning naar het oordeel van de rechtbank geen rol speelt. Nu beide partijen gevorderd hebben te bepalen dat deze polis wordt toegedeeld aan [gedaagde] en deze polis – anders dan de hiervoor in 4.6. besproken polissen – kennelijk niet beëindigd kan worden, zal de rechtbank de vordering op dit punt in conventie toewijzen en de gelijkluidende vordering in reconventie bij gebreke aan belang afwijzen.

De beleggingsverzekeringen

4.9.

Partijen zijn het er over eens dat de hiervoor in 2.5. onder d. en e. genoemde beleggingsverzekeringen worden toegedeeld aan [gedaagde] . [eiser] is in de gelegenheid gesteld om de waarde van de beleggingsverzekeringen nader te onderbouwen.

4.10.

Anders dan [eiser] is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de beleggingsverzekeringen per 1 december 2009 tussen partijen verdeeld moet worden. Vast staat dat de premies van deze verzekeringen tot die datum door beide partijen zijn betaald en dat deze vanaf die datum alleen door [gedaagde] zijn betaald. Dit betekent dat de waardevermeerdering van de polissen die deze inleg door [gedaagde] tot gevolg heeft gehad ook aan haar ten goede dient te komen. Een andere uitkomst zou naar het oordeel van de rechtbank onredelijk zijn. De verwijzing van [eiser] naar vaste rechtspraak, zoals vermeld in randnummer 7 van de inleidende dagvaarding, maakt dit niet anders. Ook die rechtspraak gaat er, anders dan [eiser] kennelijk meent, immers van uit dat partijen alleen beiden meedelen in de waardevermeerdering indien zij allebei hebben bijgedragen aan de totstandkoming daarvan. Nu vast staat dat [gedaagde] vanaf 1 december 2009 de volledige lasten met betrekking tot de woning, waaronder de premies voor de beleggingsverzekeringen, voor haar rekening heeft genomen, valt niet in te zien op grond waarvan [eiser] zou moeten meedelen in de waardestijging van deze verzekeringen sinds genoemde datum.

4.11.

[eiser] heeft bij akte van 22 april 2020 bewijsstukken overgelegd, waaruit blijkt dat de beleggingsverzekering met polisnummer [beleggingsverzekering 1] per 1 december 2009 een waarde heeft van € 9.304,41 en dat de beleggingsverzekering met polisnummer [beleggingsverzekering 2] per 1 december 2009 een waarde heeft van € 969,38. Bij de verdeling dient dan ook van deze bedragen te worden uitgegaan.

Slotsom en proceskosten

4.12.

Partijen hebben over en weer gevorderd te bepalen dat de woning en de polissen worden toegedeeld aan [gedaagde] . [eiser] heeft hieraan als voorwaarden verbonden dat [gedaagde] haar medewerking verleent aan het passeren van een notariële akte van levering en dat zij ervoor zorg draagt dat [eiser] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypothecaire geldleningen. Deze voorwaarden zijn door [gedaagde] niet weersproken.

4.13.

De rechtbank overweegt dat de hypothecaire schuld geen goed is en derhalve geen onderwerp van de verdeling kan zijn. Dat betekent dat [eiser] en [gedaagde] , zo lang de hypotheekverstrekker [eiser] niet ontslagen heeft uit de hoofdelijk aansprakelijkheid, aansprakelijk blijven jegens de hypotheekhouder voor de nakoming van de verplichtingen uit de hypothecaire geldleningsovereenkomst. De rechtbank zal de vorderingen in conventie zoals hiervoor in 3.1. onder (1) en (a) en (b) omschreven toewijzen, met uitzondering van het deel dat betrekking heeft op de verdeling van de hypothecaire schuld. Bij het bepalen van de overbedelingsvergoeding zal de openstaande hypotheekschuld wel verrekend worden met de waarde van de woning. De vordering wordt toegewezen onder de voorwaarden dat de termijn voor de medewerking aan het verlijden van de notariële akte, zoals door [gedaagde] is voorgesteld en door [eiser] niet is weersproken, wordt vastgesteld op drie maanden na de datum van dit vonnis. Gelet op deze beslissing heeft [gedaagde] bij toewijzing van haar gelijkluidende vorderingen in reconventie naar het oordeel van de rechtbank geen zelfstandig belang meer, zodat deze worden afgewezen. De vorderingen in reconventie om te bepalen dat de notariële akte van levering binnen drie maanden na de datum van dit vonnis zal worden verleden ten overstaan van [Notariskantoor] te [plaats 2] , waarbij de kosten van door ieder van partijen voor de helft worden gedragen, alsmede om te bepalen dat [eiser] dient mee te werken aan de wijziging van de tenaamstelling van de aan [gedaagde] toegedeelde polissen zijn door [eiser] niet weersproken en zullen worden toegewezen. Dit betekent dat [eiser] geen zelfstandig belang meer heeft bij toewijzing van zijn vordering zoals hiervoor in 3.1. onder (1) (d) is omschreven, zodat die vordering wordt afgewezen.

4.14.

Voorts hebben partijen over en weer gevorderd te bepalen dat [gedaagde] ter gelegenheid van het verlijden van de notariële akte van levering van het aandeel van [eiser] in de eigendom van de woning een overbedelingsvergoeding aan [eiser] dient te betalen.

Gelet op het voorgaande wordt aan [gedaagde] toegedeeld:

de woning tegen een waarde van € 265.000,-- (zie 4.3.)

-/- de hypotheekschuld van € 273.358,21 (zie 4.5.)

+ de beleggingsverzekering met nummer [beleggingsverzekering 1] tegen een waarde van € 9.304,41 (zie 4.11.)

+ de waarde van de beleggingsverzekering met nummer [beleggingsverzekering 2] tegen een waarde van € 969,38 (zie 4.11.)

= een totale waarde van € 1.1915,58.

De rechtbank stelt de door [gedaagde] aan [eiser] te betalen overbedelingsvergoeding vast op de helft daarvan, te weten € 957,79. De vordering in conventie zoals hiervoor in 3.1. onder (1) (c) is omschreven zal tot dit bedrag worden toegewezen, onder afwijzing van de vordering in reconventie strekkende tot vaststelling van de door [gedaagde] te betalen overbedelingsvergoeding, nu [gedaagde] bij toewijzing daarvan geen zelfstandig belang meer heeft.

4.15.

In de omstandigheid dat partijen ex-echtelieden zijn wordt aanleiding gevonden om de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, te compenseren.

5 De beslissing

De rechtbank

in conventie

5.1.

bepaalt dat de woning aan het [adres] , gemeente [gemeente] en de daaraan verbonden polissen ORV Plus (koopsom) met nummer [verzekeringsnummer 1] , Reaal met nummer [beleggingsverzekering 1] en Reaal met nummer [beleggingsverzekering 2] worden toegedeeld aan [gedaagde] tegen een waarde van € 265.000,--, onder de voorwaarden dat:

a. [gedaagde] binnen drie maanden na de datum van dit vonnis meewerkt aan het verlijden van de notariële akte van levering;

b. [gedaagde] er voorafgaand aan de levering voor zorg draagt dat [eiser] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldleningen; en

c. [gedaagde] ter gelegenheid van het verlijden van de notariële akte van levering aan [eiser] een bedrag voldoet van € 957,79 uit hoofde van overbedeling;

5.2.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.3.

compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.4.

wijst het meer of anders gevorderde af;

in reconventie

5.5.

bepaalt dat de notariële akte van levering van het aandeel van [eiser] in de eigendom van de woning aan [gedaagde] binnen drie maanden na de datum van dit vonnis zal worden verleden ten overstaan van [Notariskantoor] te [plaats 2] , waarbij de kosten van de levering door ieder van partijen voor de helft zullen worden gedragen;

5.6.

bepaalt dat [eiser] op eerste verzoek van [gedaagde] meewerkt aan de wijziging van de tenaamstelling van de hiervoor in 5.1. genoemde polissen;

5.7.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.8.

compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.9.

wijst het meer of anders gevorderde af;

Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel op 29 juli 2020.

type: 1988


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature