Uitspraak
Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/593800 / KG ZA 20/493
Vonnis in kort geding van 24 juli 2020
in de zaak van
1 [eiser sub 1] te [plaats 1] ,
2. Stichting Viruswaarheid.nl te Rotterdam,
3. [eiser sub 3] te [plaats 2] , gemeente [gemeente] ,
eisers,
advocaat mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
tegen:
de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J. Bootsma te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Viruswaarheid c.s.’ en ‘de Staat’.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met (uiteindelijk) 48 producties;
- de conclusie van antwoord met 1 productie;
- de bij de mondelinge behandeling door beide partijen overgelegde pleitnotities;
- de brief met productie van de zijde van [eiser sub 1] c.s. van 10 juli 2020;
- de brief van de zijde van de Staat van 10 juli 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juni 2020. Nadat beide partijen in eerste termijn en tweede termijn hebben gepleit, hebben Viruswaarheid c.s. de voorzieningenrechter gewraakt, waarna de behandeling is geschorst. Nadat de wrakingskamer het wrakingsverzoek heeft afgewezen, heeft de voorzieningenrechter beide partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk een slotopmerking te maken. Dat hebben partijen gedaan bij brieven van 10 juli 2020. Vonnis is bepaald op heden.
2 De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
In december 2019 zijn verschillende personen in de regio Wuhan in China besmet met een nieuw coronavirus, ook wel SARS-Cov-2 genoemd (hierna: het coronavirus). Het virus kan de ziekte Covid-19 veroorzaken. Het coronavirus heeft zich wereldwijd verspreid. In Nederland werd op 27 februari 2020 de eerste patiënt met Covid-19 vastgesteld. Op 11 maart 2020 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de uitbraak van het coronavirus als pandemie bestempeld en de lidstaten opgeroepen tot urgent and agressive action om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan.
2.2.
Wereldwijd zijn landen overgegaan tot het nemen van maatregelen ter bestrijding van Covid-19. In Nederland is Covid-19 bij ministerieel besluit van 28 januari 2020 aangemerkt als behorende tot groep A, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet publieke gezondheid . Als gevolg daarvan heeft de minister van VWS de leiding over de bestrijding van Covid-19 en kan de minister op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg) de voorzitters van de veiligheidsregio's opdragen om bepaalde maatregelen te nemen. De minister geeft de opdrachten door middel van aanwijzingen aan de voorzitters van de veiligheidsregio's. Het Ministerie van VWS ontvangt geregeld medisch-epidemiologisch advies over het coronavirus en de geadviseerde maatregelen van het Outbreak Management Team (OMT), een team van deskundigen dat is samengesteld door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
2.3.
Naar aanleiding van de opeenvolgende adviezen van het OMT heeft de Staat (het Ministerie van VWS) steeds verdergaande maatregelen getroffen om het coronavirus te bestrijden. Scholen, universiteiten, bibliotheken, musea, bioscopen, restaurants, café’s, sportscholen en kapperszaken werden gesloten. Ook moest men 1,5 meter afstand tot elkaar houden, hygiënemaatregelen in acht nemen en thuisblijven bij luchtwegklachten. De situatie waarin de meest vergaande maatregelen van kracht waren, werd aangeduid als een “intelligente lockdown”.
2.4.
De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben ter uitvoering van de door de Minister van VWS gegeven opdrachten noodverordeningen vastgesteld op basis waarvan zij de maatregelen handhaven.
2.5.
Op 20 april 2020 heeft het OMT een (eerste) advies uitgebracht over de wijze waarop maatregelen stapsgewijs versoepeld zouden kunnen worden. Inmiddels zijn versoepelingen van de maatregelen aangekondigd en doorgevoerd, laatstelijk per 1 juli 2020. De maatregel om onderling 1,5 meter afstand te houden blijft – met uitzondering van kinderen tot twaalf jaar – van kracht.
2.6.
Bij brief van 1 mei 2020 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid, ook mede namens de Minister van VWS, aangekondigd te werken aan een noodwet die in de plaats moet komen van de huidige noodverordeningen Covid-19 die worden vastgesteld door de voorzitters van de veiligheidsregio’s (verder: de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19). Het concept wetsvoorstel is voorgelegd aan een aantal betrokken organisaties, waaronder de Raad van State. Naar aanleiding van ingekomen reacties is het concept wetsvoorstel inmiddels op diverse punten aangepast. Het kabinet streeft ernaar het aangepaste wetsvoorstel spoedig aan te bieden aan de Tweede Kamer.
2.7.
Vanaf 1 juni 2020 kan iedereen in Nederland met klachten die passen bij Covid-19 zich laten testen op eventuele besmetting met het coronavirus door middel van een zogenoemde PCR-test.
2.8.
In Nederland zijn (ten tijde van de zitting) ruim 49.000 mensen gemeld met een bevestigde Covid-19-besmetting, waarvan er meer dan 11.500 zijn opgenomen in het ziekenhuis. In totaal zijn 6.095 personen overleden met een bevestigde besmetting met Covid-19.
2.9.
De Staat heeft laatstelijk op 24 juni 2020 nieuwe versoepelingen van de maatregelen aangekondigd die met ingang van 1 juli 2020 van kracht zijn geworden. Een nieuwsbericht van 24 juni 2020 op de website van de Rijksoverheid meldt daarover:
“ Per 1 juli: 1,5 meter blijft de norm
Opnieuw kunnen we een stap vooruit zetten in de corona-aanpak. We starten een nieuw hoofdstuk en gaan van een intelligente lockdown naar ruimte met regels. Algemene regels voor binnen en buiten. Die blijven nodig, want het coronavirus is zeker niet verdwenen.
(...)
De weg uit de coronacrisis hebben we ingezet met de volgende basisregels, die nog steeds van kracht zijn:
Heeft u klachten: blijf thuis en laat u zo snel mogelijk testen.
Houd 1,5 meter afstand van anderen.
Was vaak uw handen.
Werk zoveel mogelijk thuis.
Vermijd drukke plekken en reis zoveel mogelijk buiten de spits.
De aanpak werkt. De piek aan besmettingen is voorbij, het virus hebben we onder controle gekregen. We kunnen uitgebreid testen en intensief bron- en contactonderzoek doen. Zo zijn we in staat snel en gericht bij te sturen en verspreiding van het virus tegen te gaan, daar waar het virus oplaait.”
3 Het geschil
3.1.
Viruswaarheid c.s. vorderen, zakelijk weergegeven:
I. de Staat te veroordelen om de voorzitters van de veiligheidsregio’s onmiddellijk te bevelen alle noodverordeningen per omgaande in te trekken;
II. de aangekondigde Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 onverbindend te verklaren.
3.2.
Daartoe voeren Viruswaarheid c.s. – samengevat – het volgende aan. Het voortduren van de maatregelen ter bestrijding van Covid-19 is onaanvaardbaar in de huidige omstandigheden en met het voortschrijdende wetenschappelijke inzicht over Covid-19. De maatregelen vormen vergaande beperkingen van de uitoefening van talrijke vrijheden en rechten die in mensenrechtenverdragen en de Grondwet zijn opgenomen. De maatregelen zijn vastgelegd in noodverordeningen. Een verordening is geen formele wet en kan niet (voor langere duur) gebruikt worden om grondrechten in te perken. Met een formele wet kunnen volgens het EHRM alleen in zeer exceptionele omstandigheden grondrechten worden ingeperkt, wanneer dit strikt noodzakelijk is ter handhaving van de veiligheid. Aan de voorwaarden die het EHRM stelt, wordt niet voldaan. Covid-19 is niet gevaarlijker dan een gemiddeld influenzavirus en vormt dus geen reële bedreiging voor ontwrichting van de samenleving en voor de volksgezondheid. Het is onbegrijpelijk dat het coronavirus is aangemerkt als behorend tot groep A, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet publieke gezondheid .
De besluitvorming rondom de maatregelen is ondeugdelijk. Beleidsmakers verschuilen zich in hun beleid achter adviezen van het OMT, zodat het OMT feitelijk het land bestuurt. De besluitvorming is ondoorzichtig, oncontroleerbaar en niet “science driven”. Een wetenschappelijk debat ontbreekt als gevolg van een gebrek aan transparantie en eenzijdige mediaberichtgeving. De adviezen van het OMT zijn evenmin controleerbaar, ze zijn niet onderbouwd en onbetrouwbaar. Onderliggende cijfers zijn incompleet. Een wetenschappelijke onderbouwing van de maatregelen ontbreekt en de ervaring met de identieke situatie van de Mexicaanse griep in 2009 is buiten de besluitvorming gehouden. Omdat de gebruikte PCR-test om besmettingen vast te stellen onbetrouwbaar is, wordt beleid gemaakt zonder dat aangetoond kan worden dat het virus nog in Nederland aanwezig is. Het percentage van de bevolking dat positief test, valt ruim binnen de marge van false positives. Niettemin behouden beleidsmakers zich het recht voor de vrijheidsbeperkingen tot in lengte van dagen te laten voortduren. Het beleid focust op het fysieke aspect van gezondheid en vernietigt de mentale en sociale gezondheid.
De door het OMT en beleidsmakers gestelde doelen, te weten een acceptabele belasting van de zorg, het beschermen van kwetsbaren en het zicht houden op de ontwikkeling en verspreiding van het virus, bieden geen rechtvaardiging voor het laten voortduren van de uitzonderingstoestand. Nooit eerder, ook niet in de griepepidemie van 2017/2018 – die aanzienlijk grotere gevolgen had – is de hele samenleving in het teken gezet van de capaciteit van de zorg. Er is ook niet voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel. Er had volstaan kunnen worden met niet afdwingbare adviezen aan het publiek. Zowel uit de vergelijking met landen die geen gedwongen maatregelen hebben getroffen als op basis van de WHO-studie volgt dat er geen ratio zit achter de maatregelen. De gevolgen voor de economie, gezondheid en samenleving zijn catastrofaal en staan in geen enkele verhouding tot de nagestreefde doelen. Er overlijden mogelijk meer mensen als gevolg van de maatregelen dan als gevolg van Covid-19. Het voortduren van de maatregelen is dus onrechtmatig.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4 De beoordeling van het geschil
4.1.
Alvorens tot de inhoudelijke beoordeling van het geschil over te gaan, merkt de voorzieningenrechter op dat de productie die Viruswaarheid c.s. bij brief van 10 juli 2020 hebben overgelegd buiten beschouwing zal worden gelaten. Gelet op het feit dat de Staat daarop niet meer kan reageren zonder dat dit geding verdere vertraging oploopt, zou het toelaten daarvan in strijd zijn met de goede procesorde. Het indienen van producties past ook niet binnen het maken van (louter) een slotopmerking, zoals de voorzieningenrechter nog heeft toegestaan.
4.2.
In deze procedure wordt, zoals gebruikelijk in kort geding, gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Gevorderd wordt alle maatregelen die in het kader van de bestrijding van het coronavirus zijn getroffen en die nu nog gelden, onmiddellijk op te heffen. De voorzieningenrechter moet voor de beoordeling van de vraag of rechterlijk ingrijpen vereist is, de situatie toetsen zoals die op dit moment bestaat. De vraag of alle aanvankelijk genomen maatregelen die al zijn opgeheven op dat moment al dan niet te rechtvaardigen waren, ligt daarom niet ter beoordeling voor, zoals Viruswaarheid c.s. ook erkennen.
4.3.
Een deel van de maatregelen die waren opgelegd ter bestrijding van het coronavirus is op dit moment niet meer van kracht, waaronder maatregelen die ingrepen in de thuissituatie. Die zullen dus bij de beoordeling buiten beschouwing blijven. Viruswaarheid c.s. noemen in de dagvaarding ook maatregelen die aanbevelingen zijn en geen verplichtingen die in de noodverordeningen zijn opgenomen; ook die aanbevelingen behoeven geen beoordeling. Het gaat slechts om die maatregelen die nog steeds van kracht zijn en in noodverordeningen zijn opgenomen en waarvan kan worden aangenomen dat die Viruswaarheid c.s. in hun rechten en vrijheden beperken. De huidige situatie is dat weliswaar met ingang van 1 juli jongstleden (opnieuw) een deel van de beperkingen is opgeheven, maar dat onder meer de regel van het houden van 1,5 meter afstand tot anderen blijft bestaan. De verwachting is ook dat die regel voorlopig nog zal gelden. Die regel beperkt het recht van eenieder om zich vrij door de openbare ruimte te begeven en raakt dus ook Viruswaarheid c.s. direct. Dat met het uitvaardigen van dergelijke maatregelen grondrechten worden beperkt, heeft de Staat ook niet weersproken.
4.4.
Viruswaarheid c.s. hebben allereerst een formeel bezwaar geuit tegen de oplegging van de maatregelen. Zij hebben betoogd dat grondrechten niet mogen worden ingeperkt door middel van het gebruik van een verordening, althans niet voor langere duur. Dat betoog slaagt naar oordeel van de voorzieningenrechter niet. Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bepaalt dat beperkingen op grondrechten bij wet moeten zijn voorzien, maar daarmee wordt niet noodzakelijkerwijs gedoeld op een wet in formele zin. Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) wordt aan de term ‘wet’ een materiële betekenis toegekend. Ook een door een gemeente vastgesteld algemeen verbindend voorschrift, zoals een (nood)verordening, valt onder het materiële begrip van een wettelijke regeling. De vorm waarin de maatregelen zijn gegoten, voldoet dus aan het vereiste dat het EVRM daarvoor stelt. Anders dan Viruswaarheid c.s. veronderstellen, bestaat hiervoor geen concrete beperking in tijdsduur. Dat laat onverlet dat, nu duidelijk is dat de Staat voornemens is bepaalde maatregelen voorlopig nog te laten voortduren, vastlegging van die maatregelen in een wet in formele zin, met alle rechtstatelijke waarborgen van dien, de voorkeur verdient. De Staat miskent dit niet. De Staat heeft al op 1 mei jl. aangekondigd te werken aan een noodwet die in de plaats moet komen van de huidige noodverordeningen: de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19. Die wet is tot op heden niet in werking getreden en ten tijde van de zitting was er zelfs nog geen wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Dat is met name het gevolg van de ontvangen input op een eerdere conceptversie van het wetsvoorstel, die inmiddels heeft geleid tot vergaande aanpassingen op het eerste concept van het wetsvoorstel. Duidelijk is dat het in het belang van eenieder is dat het wetgevingsproces zorgvuldig verloopt. Het is evident dat met een zorgvuldig wetgevingsproces en de daarbij behorende consultaties tijd is gemoeid, hetgeen de Staat niet te verwijten valt. Dat brengt met zich dat vooralsnog moet worden teruggevallen op de noodverordeningen.
4.5.
Viruswaarheid c.s. hebben gevorderd de aangekondigde Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 al op voorhand overbindend te verklaren. Die vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking. Zoals hiervoor al is overwogen, was er op het moment dat de zitting plaatsvond zelfs nog geen wetsvoorstel voor een tijdelijke wet ingediend; de vordering is daarom prematuur. Bovendien is het vaststellen van wetten in formele zin op grond van artikel 81 van de Grondwet opgedragen aan de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk, waarbij de vraag of, wanneer en in welke vorm een wet tot stand zal komen, moet worden beantwoord op grond van politieke besluitvorming en afweging van de daarbij betrokken belangen. De op de Grondwet berustende verdeling van bevoegdheden van de verschillende staatsorganen brengt mee dat de rechter niet mag ingrijpen in deze procedure van politieke besluitvorming. Van een wet die ter beoordeling aan de (voorzieningen)rechter kan worden voorgelegd, is dus evident (nog) geen sprake.
4.6.
Het standpunt van Viruswaarheid c.s. dat de maatregelen die tot op heden zijn vastgelegd in de noodverordeningen gebrekkig tot stand zijn gekomen, kan evenmin worden gevolgd. De adviezen van het OMT waarop de Staat zijn beleid afstemt, worden als bijlagen bij Kamerbrieven aan de Minister openbaar gemaakt, evenals een lijst met de adviseurs die deel uitmaken van het OMT. Die lijst heeft de Staat ook in deze procedure overgelegd. Viruswaarheid c.s. hebben de deskundigheid van deze adviseurs op medisch-epidemiologisch terrein niet in twijfel getrokken. Onbetwist is dat gerenommeerde deskundigen op het gebied van de bestrijding van infectieziekten deel uitmaken van het OMT. De bronnen en modellen waarvan het RIVM gebruikmaakt, zijn te raadplegen op zijn
website. Daarnaast wordt de Kamer steeds uitvoerig geïnformeerd over de stand van zaken en wordt verantwoording aan de Kamer afgelegd over de te volgen aanpak. De verantwoordelijke bewindslieden hebben ook steeds publiekelijk verantwoording afgelegd over de gekozen maatregelen en de stapsgewijze versoepelingen. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien waarom de Staat onrechtmatig zou handelen door zich te voorzien van advies van het OMT.
4.7.
Ook het betoog van Viruswaarheid c.s. dat de Staat ten onrechte blind vaart op adviezen van het OMT slaagt niet. De Staat laat zich weliswaar met betrekking tot te nemen maatregelen adviseren door het OMT, maar heeft daarbij steeds ook een eigen afweging gemaakt en die afweging toegelicht op publieke momenten. Dat die afweging heeft geleid tot uitkomsten die Viruswaarheid c.s. onwelgevallig zijn, betekent niet dat het handelen van de Staat onrechtmatig is. Overigens blijkt uit het feit dat is gepoogd tegemoet te komen aan economische belangen door middel van een omvangrijk pakket aan steunmaatregelen, dat de Staat zich terdege bewust is van de economische schade die de maatregelen teweeg hebben gebracht en nog brengen en dat de Staat die belangen ook heeft meegewogen. Dat in de afweging steeds een groot, mogelijk zelfs doorslaggevend, gewicht is toegekend aan het voorkomen van sterfte bij kwetsbare groepen en aan het voorkomen van overbelasting van de afdelingen voor intensive care in ziekenhuizen, staat de Staat vrij. Bovendien is van belang dat het pakket aan maatregelen zeer geregeld wordt geëvalueerd en waar – in de visie van de deskundigen die de Staat adviseren – mogelijk en zo snel als mogelijk wordt aangepast/verzacht. Naar aanleiding daarvan hebben op 1 juli jongstleden nog versoepelingen van de maatregelen plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat de Staat maatregelen laat voortduren op grond van een gebrekkig besluitvormingsproces, noch dat hij in redelijkheid niet tot de tot nu geldende maatregelen heeft kunnen komen.
4.8.
De overige bezwaren van Viruswaarheid c.s. tegen de opgelegde maatregelen richten zich in de kern tegen de noodzaak daarvan. Volgens Viruswaarheid c.s. is er geen noodzaak aanwezig om nu nog maatregelen te laten voortduren en zijn de maatregelen niet proportioneel. Bij de beoordeling van dat standpunt wordt vooropgesteld dat aan de Staat een ruime beoordelingsvrijheid (“margin of appreciation”) toekomt bij de keuzen die hem uit het oogpunt van algemeen belang nodig of gewenst voorkomen, in het bijzonder als het gaat om preventieve maatregelen op het gebied van gezondheid (vgl. EHRM 4 januari 2008, Shelly/VK, nr. 23800/06). Deze vrijheid om (politieke) keuzen te maken, beperkt de vrijheid van de voorzieningenrechterrechter in de toetsing van de noodzaak daarvan. De besluiten die de regering in dit kader neemt, zijn voortdurend onderwerp van politiek debat en afwegingen op dit gebied behoren bij uitstek tot het domein van de uitvoerende macht. Dit brengt met zich dat de civiele rechter – en temeer de rechter in kort geding – zich zeer terughoudend dient op te stellen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het handelen van de Staat op dit punt. Er is – anders dan Viruswaarheid c.s. kennelijk menen – geen plaats voor een eigen, “volle” afweging door de burgerlijke rechter. Zo heeft de rechter niet de taak om naar eigen inzicht belangen te wegen of waarde toe te kennen aan wetenschappelijke adviezen. Alleen als evident is dat de Staat onjuiste keuzes maakt en de Staat aldus niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de nu nog geldende maatregelen voort te laten duren, is plaats voor rechterlijk ingrijpen.
4.9.
Viruswaarheid c.s. stellen zich op het standpunt dat het coronavirus geen reële dreiging (meer) vormt en dat – daarmee samenhangend – het virus ten onrechte is aangemerkt als behorend tot de zogenoemde categorie A-ziekten van de Wet publieke gezondheid, namelijk ziekten die kunnen leiden tot ontwrichting van de maatschappij waarvoor een landelijke aanpak nodig kan zijn. Dat standpunt staat echter lijnrecht tegenover de “briefings” van de WHO over het coronavirus. De WHO heeft de uitbraak van het coronavirus in maart 2020 tot pandemie bestempeld en de lidstaten – in de eigen woorden van Viruswaarheid c.s. “in ongekend ferme bewoordingen” – opgeroepen tot urgent and agressive action. De WHO heeft tot op heden steeds weer nadrukkelijk gewezen op het wereldwijde hoge aantal slachtoffers van Covid-19. In de media briefing van 22 juni jongstleden heeft de WHO melding gemaakt van een new and grim record van het aantal gemelde nieuwe besmettingen met het coronavirus op één dag en het belang van de aanbevelingen van de WHO, waaronder de aanbeveling om fysieke afstand te houden, nogmaals benadrukt.
4.10.
De Staat heeft zich – ter invulling van de op hem rustende verplichting tot bescherming van de volksgezondheid en in lijn met het advies van de WHO, waaraan hij in redelijkheid groot belang mag hechten – voorzien van deskundig advies van vele wetenschappers uit verschillende relevante disciplines en met het oog daarop het OMT samengesteld. Uit de adviezen van het OMT volgt dat deze deskundigen nog altijd maatregelen noodzakelijk achten om het coronavirus te bestrijden. Daarmee is voldoende onderbouwing van die maatregelen door de Staat gegeven. Daaraan doet niet af dat volgens Viruswaarheid c.s. geen sprake is van een bedreigende situatie, omdat er ook wetenschappers te vinden zijn die een andere visie hebben op de huidige situatie. De Staat mag in redelijkheid afgaan op adviezen van zijn eigen deskundige adviseurs. Het is niet aan de voorzieningenrechter een ‘battle of experts’ in kort geding te beslechten. Viruswaarheid c.s. hebben ook nog de betrouwbaarheid van de zogenoemde PCR-test in twijfel getrokken en aan de hand daarvan betoogd dat de Staat niet kan aantonen dat het coronavirus nog in Nederland rondwaart. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de Staat er in redelijkheid van uit mag gaan dat er ook nu nog een dreiging is van het virus, omdat ook in Nederland nog wekelijks mensen met Covid-19 verschijnselen worden opgenomen en overlijden. Het is dus, los van de vraag hoe betrouwbaar de PCR-test precies is, niet onbegrijpelijk dat de Staat er bij zijn beleidsvorming van uit gaat dat het coronavirus op dit moment nog in Nederland aanwezig is.
4.11.
Viruswaarheid c.s. stellen verder dat de Staat er ten onrechte aan voorbij gaat dat de ziekteverschijnselen van Covid-19 veel minder ernstig zijn dan die van de overige ziekten die worden vermeld in de categorie van A-ziekten van de Wet publieke gezondheid en dat de infection fatality rate (IFR) – het aantal besmette personen dat aan de ziekte zal overlijden – laag is. In hun ‘slotopmerkingen’ wijzen zij erop dat de IFR vlak na de zitting bekend is geworden en veel lager is dan aanvankelijk was voorspeld. Dat heeft de Staat bij de behandeling van de zaak expres achtergehouden, aldus Viruswaarheid c.s., terwijl dat cruciaal is voor de beoordeling. Zij achten de gevolgen van Covid-19 veeleer vergelijkbaar met een (gemiddelde) griepgolf waarbij niet of nauwelijks maatregelen worden getroffen. De voorzieningenrechter ziet in de recente cijfers echter geen aanleiding tot een ander oordeel te komen. Viruswaarheid c.s. zien er aan voorbij dat de adviezen en aanbevelingen van de WHO en het OMT niet alleen zijn gebaseerd op de ernst van de ziekteverschijnselen en (een schatting van) het percentage besmette personen dat aan de ziekte zal overlijden, maar ook op het risico van massale besmetting en verspreiding en daarmee verband houdende overbelasting van het zorgsysteem. Het betreft hier immers een nieuwe ziekte waarvoor bij introductie nog niemand immuun was en waarvoor evenmin een vaccin voorhanden is, met het risico op massale toestroom naar en ernstige overbelasting van de zorg. De maatregelen die de Staat heeft getroffen, zijn in lijn met de adviezen en aanbevelingen die zijn verstrekt. De visie van de Staat dat nog steeds maatregelen nodig zijn, wordt daarnaast onderstreept door de internationale ontwikkelingen. De aanpak in veel andere landen, die op basis van de conclusies van hun eigen deskundigen eveneens maatregelen hebben getroffen, wijkt veelal niet substantieel af van de Nederlandse aanpak en is soms zelfs nog verdergaand dan die in Nederland.
4.12.
Van belang in deze procedure is dat voornoemde wijze van beleidsvorming van de Staat, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, geenszins onrechtmatig is. De Staat mag op de actuele adviezen van deskundigen vertrouwen en zijn beleid daar in zeer belangrijke mate op afstemmen, te meer nu een andere manier van verantwoorde beleidsbepaling niet goed denkbaar is. Viruswaarheid c.s. hebben weliswaar de overtuiging dat op dit moment geen maatregelen (meer) noodzakelijk zijn en zij hebben die overtuiging onderbouwd met visies van wetenschappers die dat onderschrijven, maar dat is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de maatregelen die de Staat laat voortduren onnodig en disproportioneel zijn. In de wetenschap is over allerhande onderwerpen veelal geen consensus en als het gaat om de wijze van bestrijding van een nieuw virus lijkt consensus vooralsnog een illusie. De Staat heeft er op gewezen dat een juridische procedure niet de plaats is voor een wetenschappelijk debat over de aanpak van een virus. De voorzieningenrechter beaamt dat, en dat geldt al helemaal voor een kort geding als dit: daarin kan de wetenschappelijke waarde of het gewicht van onderzoeken niet worden beoordeeld. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat er ook burgers zijn die verontrust zijn omdat zij van mening zijn dat juist meer en strengere maatregelen zouden moeten worden getroffen ter bestrijding van het coronavirus en die dat middels de rechter en met behulp van weer andere wetenschappelijke onderzoeken hebben geprobeerd af te dwingen (Voorzieningenrechter Rechtbank Den Haag 3 april 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:3013). Dat onderstreept dat allerhande discussie mogelijk is over het gekozen beleid, ook op (populair)wetenschappelijk niveau. Ook in voormelde zaak is geoordeeld dat de Staat binnen de grenzen van zijn beleidsvrijheid een eigen afweging kan maken en heeft gemaakt, en dat het bestaan van (wetenschappelijke) discussie er niet aan afdoet dat de Staat zijn beleid in redelijkheid mag baseren op de adviezen van een vaste groep deskundigen.
4.13.
Het lijkt erop dat Viruswaarheid c.s. de mening zijn toegedaan dat de Staat gehouden is hen er (persoonlijk) van te overtuigen dat de gekozen aanpak de beste en de enig juiste aanpak is. Dat is niet het geval. Het is de taak van de Staat om een verantwoord en consistent beleid te voeren, maar niet om individuen ervan te overtuigen dat de gekozen aanpak boven alle andere mogelijkheden prevaleert. Bovendien kan op dit moment hoe dan ook niet worden vastgesteld wat de beste aanpak is voor de bestrijding van het coronavirus. Viruswaarheid c.s. pretenderen wel dat te weten, maar het siert de Staat dat hij erkent niet 100% zeker te weten of de gekozen aanpak achteraf de beste zal blijken te zijn. De Staat stelt simpelweg keuzes te maken op basis van gedegen deskundige voorlichting, daarbij rekening houdend met alle (ook economische) belangen en met de diverse onzekerheden rondom het virus. Dat is ook wat van de Staat mag worden verwacht. Nederland heeft te maken met een nieuw virus waarvan op dit moment nog veel onbekend is. Dat bemoeilijkt het kiezen van een juiste aanpak en maakt dat mogelijk pas achteraf beoordeeld kan worden of de gekozen aanpak inderdaad de beste was. De Staat heeft onder deze omstandigheden in redelijkheid voor een aanpak kunnen kiezen waarmee het virus volgens de door hem geraadpleegde deskundigen waarschijnlijk beheersbaar kan worden gehouden. De vordering die ertoe strekt alle maatregelen op te heffen, zal dan ook worden afgewezen.
4.14.
Viruswaarheid c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).
5 De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Viruswaarheid c.s. om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.636,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat, € 656,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2020.
hvd