Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

cocaïnegebruik, wangedrag

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 19/5880

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Poort),

en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.E. Lamberti)

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 15 november 2018 ontslag verleend.

Bij besluit van 20 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek heeft met behulp van skype plaatsgevonden op 14 juli 2020. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder hebben aan de Skype-zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. Eiser is met ingang van 5 maart 2018 aangesteld als militair bij het beroepspersoneel van de krijgsmacht. Op 25 juni 2018 is eiser in de functie van schutter (V)SRAT geplaatst bij de A-compagnie van 13 Infanteriebataljon (AALST) Regiment Stoottroepen Prins Bernhard.

2. Op 19 september 2018 vond het eindfeest Falcon Legion van eisers lichting plaats. In de loop van de avond viel het één van de aanwezige sergeanten van het kader op dat eiser (en anderen) gedrag en uiterlijke kenmerken vertoonden die zouden kunnen duiden op het gebruik van drugs. Eiser is hierop aangesproken maar hij ontkende in eerste instantie dat hij iets had gebruikt. Nadat nogmaals is gevraagd of eiser drugs had gebruikt, heeft eiser toegegeven dat hij iets had gebruikt. Eiser is vervolgens (samen met anderen) van de dansvloer gehaald en naar een andere locatie gebracht buiten, waar hij is gehoord en een verklaring heeft afgelegd, die hij de volgende ochtend heeft ondertekend.

Eiser heeft het volgende verklaard:

‘Ik ging aan het begin van avond met sld-2 [A] (…) naar een pin automaat. Daar werd ons door een onbekende figuur SOS (restproduct cocaïne) aangeboden. Ik had dit nog nooit gedaan, maar dacht; laat ik het eens proberen. Ik heb toen in een steeg naast de pin een hoeveelheid SOS van een sleutel opgesnoven, net als de sld-2 [A] . Daarna zijn we teruggegaan naar het café (Cheers) waar het feest werd gehouden. Tijdens het feest merkte ik wel iets aan mezelf, maar relatief weinig. (…). Later heb ik wel aan sgt1 [B] (SRI) verklaard dat ik had gebruikt. Tijdens mijn opleiding heb ik niets gebruikt. Voordat ik in opleiding ging had ik wel een softdrugs gebruikt, verder niets. Ik ben bekend met het drugsbeleid, maar ik ben gevoelig voor het proberen van ‘dingen’, zeker in combinatie met alcohol. Ik heb verder geen weet van collega militairen die gebruiken op dit moment ben ik in redelijk nuchtere toestand.’

2.1.

Op 21 september 2018 is eiser gehoord namens de Commandant 13 Infanterie Bataljon. Eiser heeft in aanvulling op zijn eerdere verklaring het volgende verklaard dat:

‘Op een gegeven moment kwam de Sgt [B] nog een keer naar mij toe. (…) Hij vertelde dat de Kmar onderweg was en dat ik toch wel getest zou worden. En als daaruit zou komen dat ik toch had wel gebruikt had zou ik problemen met hem krijgen. Door die, als je het zo mag noemen, onder drukzetting dat ze er toch achter komen heb ik tegen hem gezegd dat ik wel wat genomen had en niet precies weet wat het was’.

2.2.

Naast eisers eigen verklaringen zijn er twee verklaringen afgelegd door soldaat [A] . Hij heeft verklaard dat hij samen met eiser harddrugs (SOS) heeft gebruikt op de bewuste avond. Ook heeft soldaat [A] verklaard dat SOS cocaïne bevat en dat eiser dit middel net als hij gesnoven heeft die avond.

3. Naar aanleiding van hetgeen eiser heeft verklaard is hij geschorst en voorgedragen voor ontslag.

3.1.

Op 9 oktober 2018 is eiser gehoord door de Commissie van Onderzoek en Advies (COA).

3.2.

Op 23 oktober 2018 heeft de COA verweerder geadviseerd. De COA acht het voldoende aannemelijk dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag en dat dit eiser ook is toe te rekenen. De COA adviseert eiser te ontslaan op grond van wangedrag.

3.3.

Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser met ingang van 15 november 2018 ontslag verleend.

Het bestreden besluit

4. Verweerder heeft geconcludeerd dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens, namelijk eisers verklaringen en die van collega [A] , dat eiser op 19 september 2018 harddrugs heeft gebruikt in het bijzijn van een andere militair. Eiser heeft op 19 september 2019 verklaard dat door een voor eiser onbekende figuur “sos” (cocaïne) werd aangeboden, dat eiser dit nog nooit had gebruikt, maar bij zichzelf dacht: “Laat ik het eens proberen”. Eiser heeft verklaard dat hij vervolgens in een steeg naast de pinautomaat een hoeveelheid sos van een sleutelpunt heeft gesnoven, evenals collega [A] . Daarbij heeft eiser verklaard dat hij wist wat sos is aangezien dit in zijn vriendengroep ook wordt gebruikt. Verder verklaarde eiser dat hij wel iets merkte, maar relatief weinig: eisers keel sloeg iets dicht en eiser werd iets alerter. Tijdens de hoorzitting van 21 september 2018 heeft eiser zijn eerder afgelegde verklaring genuanceerd door te verklaren dat hij een wit poeder heeft ingenomen van een voor eiser onbekend persoon, dat eiser niet wist wat dit was, maar dat het wel duidelijk voor hem was dat het iets van drugs was. De persoon die hem de drugs aanbood was volgens eiser ook duidelijk onder invloed: zijn kaken stonden strak. Daarnaast heeft eisers collega [A] expliciet verklaard dat sos cocaïne bevat en dat ook eiser dit middel heeft gesnoven. Op basis van deze verklaringen is genoegzaam aangetoond dat de betreffende substantie harddrugs betrof. Dat geen urinetest is afgenomen bij eiser en dat geen drugs bij eiser zijn aangetroffen doet aan het voorgaande niets af. Verweerder kwalificeert dit als wangedrag. Verweerder heeft dit wangedrag toerekenbaar geacht, omdat eiser op de hoogte was van de consequenties van handelen in strijd met het drugsbeleid van Defensie en omdat hij zich op het moment van de gedraging ten volle bewust was van wat hij deed. Verweerder heeft verder opgemerkt dat niet is gebleken van ongeoorloofde druk die op eiser is uitgeoefend. Ook is het niet aannemelijk dat eiser de verklaring op 20 september 2018 zou hebben getekend onder invloed van alcohol. Verweerder heeft het ontslag evenredig geacht aan het gepleegde wangedrag omdat sprake is van zero tolerance beleid. Gelet op de mogelijke effecten van harddrugs, de positie van Defensie in de (internationale) maatschappij en de aard van de werkzaamheden die militairen uitvoeren, acht verweerder het onacceptabel dat de veiligheid van medewerkers of het materieel van Defensie in gevaar wordt gebracht door drugsgebruik. Bovendien rekent verweerder het eiser zwaar aan dat hij drugs heeft gebruikt zo vlak voor hij naar het Caraïbisch gebied zou vertrekken waar Defensie een grote rol speelt in de bestrijding van drugs en hij over dit onderwerp eerder op de dag nog een presentatie heeft gehad. Voor een lichtere maatregel dan ontslag ziet verweerder geen reden.

Het betoog van eiser

5. Eiser heeft aangevoerd dat niet is aangetoond dat hij harddrugs heeft gebruikt. Eiser stelt zich op het standpunt dat uit de verklaringen van derden en uit zijn eigen verklaring dat hij cocaïne heeft gesnoven nog niet volgt dat hij harddrugs heeft gebruikt. Eiser wijst daarbij op het feit dat de substantie die hij tot zich heeft genomen niet is getest en niet is geïdentificeerd als zijnde harddrugs. Ook is er geen urinetest bij hem afgenomen, terwijl daar wel de mogelijkheid voor was. Evenmin zijn drugs bij eiser aangetroffen. Voorts wijst eiser erop dat hij niets heeft betaald voor de substantie waardoor het mogelijkheid is dat hij een placebo heeft gehad. Eiser heeft in bezwaar gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 28 september 2000, TAR 2000/154 inhoudende dat ‘slechts tot ontslag op grond van wangedrag kan worden overgegaan indien de feiten die aan het ontslag ten grondslag worden gelegd, niet voor gerede twijfel vatbaar zijn.’ Volgens eiser is het onvoldoende voor verweerder om in zijn algemeenheid slechts te stellen dat het bestuursrecht een andere bewijsverdeling kent dan het strafrecht. Verweerder stelt ten onrechte dat hij op grond van vaste jurisprudentie van de Raad mag afgaan op de eerst afgelegde verklaring en dat verweerder eiser daarom houdt aan zijn eerst afgelegde verklaring dat hij cocaïne heeft gebruikt. De door verweerder genoemde jurisprudentie ziet niet op de zaak van eiser. Verweerder had ander relevant steunbewijs moeten benoemen waaruit blijkt dat eiser harddrugs heeft gebruikt.

Wettelijk kader

6. Op grond van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) kan de militair in zijn ambt worden geschorst wanneer hem is medegedeeld dat hij in aanmerking zal worden gebracht voor ontslag als bedoeld in artikel 39, tweede lid, onderdeel l van het AMAR .

Op grond van artikel 39, tweede lid, onderdeel l, van het AMAR kan aan de militair ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.

Volgens Aanwijzing SG A /925 Uitvoering Drugsbeleid Defensie wordt als hoofdregel de militair die binnen of buiten het grondgebied van Nederland harddrugs aanwezig heeft of harddrugs of softdrugs bereidt, bewerkt, verwerkt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of zich daar op enigerlei wijze mee inlaat voor ontslag voorgedragen.

Het drugsbeleid zoals neergelegd in de Aanwijzing is volgens vaste rechtspraak redelijk beleid en geen onderwerp van geschil tussen partijen.

Het oordeel van de rechtbank

7. Naar vaste jurisprudentie hanteert de Raad ten aanzien van disciplinaire straffen als toetsingsmaatstaf dat de bestuursrechter in ambtenarenzaken, die een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf dient te beoordelen, dient vast te stellen of de betrokken ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De overtuiging dat sprake is van plichtsverzuim zal de rechter moeten toetsen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit. Daarbij geldt dat niet die strikte bewijsregels gelden die in het strafrecht van toepassing zijn, maar dat voor een dergelijk ontslag wel noodzakelijk is dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de militair zich aan de verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. Voorts dient het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Het voorgaande geldt niet alleen voor plichtsverzuim maar ook voor wangedrag. Een ontslag op grond van wangedrag met alle gevolgen van dien is een zodanig zware maatregel dat daartoe slechts kan worden overgegaan, indien de feiten, die aan het ontslag ten grondslag worden gelegd, niet voor gerede twijfel vatbaar zijn (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 22 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:921)

7.1

Volgens rechtspraak van de Raad is de eerste verklaring in het algemeen als het meest betrouwbaar te beschouwen, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW3657. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat eisers eerste verklaring onder zodanige omstandigheden is afgelegd dat daarin reden is gelegen om aan die verklaring te twijfelen.

7.2.

De rechtbank heeft met verweerder de overtuiging verkregen dat eiser zich aan de hem verweten gedraging van drugsgebruik schuldig heeft gemaakt en dat deze overtuiging is gebaseerd op een deugdelijke feitenvaststelling. Daartoe is het volgende redengevend.

7.3.

In zijn eerste verklaring heeft eiser verklaart dat hij harddrugs heeft gebruikt. Soldaat [A] heeft dit expliciet bevestigd. Bij het ondertekenen van zijn verklaring heeft eiser niet aangegeven dat hij die heeft gegeven terwijl hij onder invloed van alcohol was. Evenmin is de rechtbank gebleken dat deze verklaring tot stand is gekomen onder een ongeoorloofde druk die op eiser is uitgeoefend. De rechtbank mag daarom uitgaan van deze eerste verklaring van eiser.

Eiser heeft verklaard dat de persoon die de drugs aanbood duidelijk onder invloed was, dat eiser iets ervoer nadat hij de harddrugs heeft gebruikt en dat hij heeft waargenomen dat de pupillen van [A] vergroot waren (een bijwerking van cocaïnegebruik). Daarnaast was het gedrag van o.a. eiser en [A] tijdens het eindfeest voor verweerder aanleiding eiser te bevragen omtrent mogelijk gebruik van stimulerende middelen.

De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn latere verklaringen niet heeft bestreden dat hij een witte substantie tot zich heeft genomen.

De rechtbank volgt eiser, gelet op het voorgaande, niet in zijn betoog dat het niet is aangetoond dat hij harddrugs heeft gebruikt en dat de reële mogelijkheid van een placebo niet kan worden uitgesloten. De omstandigheden dat eiser niets heeft hoeven betalen, dat geen harddrugs bij eiser zijn aangetroffen en dat geen urinetest is afgenomen, leiden niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft mondeling toegelicht, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 31 december 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:14032, dat hij niet is gehouden om bij een verdenking van het gebruik van drugs een test af te nemen. Gelet op het door verweerder geschetste beeld van die avond van het incident was bovendien geen aanleiding voor een drugstest.

7.4.

Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank reeds buiten gerede twijfel komen vast te staan dat eiser (hard)drugs heeft gebruikt, hetgeen aan te merken is als wangedrag. Voorts is het wangedrag toerekenbaar aan eiser nu vast is komen te staan dat sprake was van welbewuste inname.

8. Tot slot acht de rechtbank het ontslag niet onevenredig met de aard en de ernst van het eiser verweten wangedrag. Verweerder heeft niet ten onrechte groot gewicht toegekend aan het feit dat eiser met zijn handelwijze het vertrouwen dat verweerder in eiser als integere en betrouwbare militair moet kunnen stellen in ernstige mate heeft geschaad. Verweerder heeft bij afweging van het organisatiebelang ten opzichte van het persoonlijk belang van eiser, hoe ernstig de gevolgen voor eiser ook mogen zijn, in redelijkheid een zwaarder gewicht mogen toekennen aan het organisatiebelang

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank

Deze uitspraak is gedaan op 21 juli 2020 door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier.

Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature