Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Kort geding. Diverse vorderingen die betrekking hebben op een door eisers aanhangig gemaakte beklagprocedure op grond van artikel 12a Sv geweigerd. Deels omdat beslissing op de vorderingen is voorbehouden aan de beklagrechter, deels omdat grondslag van de vorderingen niet duidelijk is geworden en deels omdat de wet al in voldoende mate in het gevordere voorziet.

Uitspraak



Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/586639 / KG ZA 20/21

Vonnis in kort geding van 10 maart 2020

in de zaak van

1 [eiser, sub 1] ,

2. [eiser, sub 2] B.V.,

3. [eiser, sub 3] ,

respectievelijk wonende en gevestigd te [woonplaats] en [vestigingsplaats] ,

eisers,

advocaat mr. F. Swart te Amsterdam,

tegen:

de Staat der Nederlanden, Ministerie van Justitie en Veiligheid te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. S. Heeroma te Den Haag.

Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘ [eiser sub 1 c.s.] .’ en ieder afzonderlijk respectievelijk als ‘ [eiser, sub 1] ’, ‘ [eiser, sub 2] ’ en [eiser, sub 3] ’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Staat’.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met producties;

- de akte inbreng producties van de zijde van [eiser sub 1 c.s.] .;

- de door de Staat overgelegde producties;

- de op 25 februari 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd.

1.2.

Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2 De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

[eiser, sub 3] is enig houder van de aandelen in [eiser, sub 2] .

2.2.

[eiser, sub 1] is betrokken geweest in civielrechtelijke procedures met Woningstichting [Woningstichting] (hierna: [Woningstichting] ) als tegenpartij.

2.3.

[eiser, sub 2] en [eiser, sub 3] zijn betrokken geweest in civielrechtelijke procedures tegen de heer [A] en [B.V.] . (hierna gezamenlijk: [A en B.V.] ). [eiser, sub 1] heeft in die procedure opgetreden als advocaat van [eiser, sub 2] en [eiser, sub 3] .

2.4.

[eiser, sub 1] heeft op 25 april 2016 aangifte gedaan tegen [Woningstichting] en een aantal van haar medewerkers, omdat hij vindt dat zij zich tijdens een voorlopige getuigenverhoor in het kader van de civielrechtelijke procedures schuldig hebben gemaakt aan meineed. Volgens [eiser, sub 1] hebben de behandelend rechters in de civiele procedures niet de juiste gevolgen verbonden aan deze meineed, die hij ook in de civiele procedures onder de aandacht heeft gebracht.

2.5.

Op 12 augustus 2016 heeft [eiser, sub 1] namens [eiser, sub 2] en [eiser, sub 3] aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en bedrog gepleegd door [A en B.V.] in de onder 2.3 bedoelde civiele procedures (namelijk het in de procedure brengen van een vervalst gespreksverslag). Ook aan deze valsheid in geschrifte en bedrog zijn volgens [eiser sub 1 c.s.] . in de civiele procedures niet de juiste gevolgen verbonden.

2.6.

Bij afzonderlijke brieven van 20 februari 2017 heeft het openbaar ministerie aan [eiser, sub 1] bericht dat naar aanleiding van de aangifte van 25 april 2016 van [eiser, sub 1] en de aangifte van 12 augustus 2016 namens [eiser, sub 2] en [eiser, sub 3] geen strafrechtelijke vervolging zal worden ingesteld. De brief van 20 februari 2017 over de aangifte namens [eiser, sub 2] en [eiser, sub 3] heeft [eiser, sub 1] (door een eerdere onjuiste adressering) pas op 22 september 2017 bereikt.

2.7.

Naar aanleiding van voormelde brieven van 20 februari 2017 heeft mr. T.J. Stapel, advocaat van [eiser, sub 1] (hierna: Stapel), bij klaagschrift van 18 mei 2017 namens [eiser, sub 1] beklag als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ingediend (hierna aan te duiden als: het beklag van [eiser, sub 1] ). [eiser, sub 1] heeft, als advocaat van [eiser, sub 2] en [eiser, sub 3] , bij klaagschrift van 28 september 2017 namens [eiser, sub 2] en [eiser, sub 3] beklag ingediend (hierna aan te duiden als: het beklag van [eiser, sub 2] en [eiser, sub 3] ). Beide klaagschriften zijn ingediend bij het gerechtshof Amsterdam.

2.8.

Bij beschikking van 7 september 2017 heeft het gerechtshof Amsterdam de zaak met betrekking tot het beklag van [eiser, sub 1] doorverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Bij beschikking van 22 mei 2018 is ook de beklagzaak van [eiser, sub 2] en [eiser, sub 3] verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

2.9.

Bij afzonderlijke, maar gelijkluidende brieven van 2 oktober 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Stapel, respectievelijk [eiser, sub 1] in beide beklagzaken bericht dat de behandeling van het beklag zal worden aangehouden voor onbepaalde tijd, om “de advocaat-generaal bij het ressortsparket Arnhem-Leeuwarden in de gelegenheid te stellen een aanvullend schriftelijk verslag op te stellen, met het verzoek inhoudelijk op de zaak in te gaan. Voorts zal het hof de advocaat-generaal verzoeken in het aanvullend schriftelijk verslag aandacht te besteden aan de vraag of er een politie-sepot beschikbaar is.”

2.10.

Op 20 mei 2019 heeft (Stapel namens) [eiser, sub 1] bij de advocaat-generaal in het ressortsparket Arnhem-Leeuwarden aangifte van afdreiging tegen [Woningstichting] gedaan. Deze aangifte is doorverwezen naar het arrondissementsparket Amsterdam. [eiser, sub 1] stelt zich op het standpunt dat de (de door hem gestelde) afdreiging onderdeel moet zijn van het onderzoek in het beklag van [eiser, sub 1] .

2.11.

Bij schrijven van 21 juni 2019 en 25 juni 2019 heeft de advocaat-generaal te Arnhem-Leeuwarden in de beklagzaak [eiser, sub 2] en [eiser, sub 3] , respectievelijk de beklagzaak van [eiser, sub 1] schriftelijk verslag uitgebracht. De inhoud van deze verslagen is grotendeels gelijkluidend. Voor zover nu relevant staat het volgende in beide verslagen vermeld:

“(…)

Voor een samenvatting van de feiten, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de genomen beslissingen verwijs ik naar het ambtsbericht en de sepotbrief van de officier van justitie van 20 februari 2017. De officier van justitie heeft besloten geen vervolging in te stellen en heeft die beslissing in het ambtsbericht toegelicht.

Ik deel de opvatting van de officier van justitie ten aanzien van de vervolgingsbeslissing en acht die beslissing verantwoord.

Ik adviseer uw hof het beklag als ongegrond af te wijzen.

(…)”

2.12.

De mondelinge behandeling van beide beklagzaken heeft plaatsgevonden op 5 juli 2019, in raadkamer, ten overstaan van één van de leden van het gerechtshof (de voorzitter). Tijdens die behandeling van het beklag van [eiser, sub 1] heeft [eiser, sub 1] zich – blijkens het proces-verbaal raadkamer en de door [eiser, sub 1] bij die mondelinge behandeling overgelegde pleitnota, kort samengevat – op het standpunt gesteld dat het verslag van de advocaat-generaal zeer summier is, dat de advocaat-generaal zich geen zelfstandig oordeel heeft gevormd over de klacht en dat het verslag niet kan worden aangemerkt als een verslag dat voldoet aan de eisen van de wet. [eiser, sub 1] heeft het gerechtshof verzocht de zaak aan te houden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een schikking te beproeven, dan wel direct de vervolging te gelasten of de zaak aan te houden om de advocaat-generaal alsnog een verslag te laten opstellen dat wel aan de eisen van de wet voldoet. [eiser, sub 1] heeft verder aangevoerd dat van een inhoudelijke behandeling van het beklag ook nog geen sprake kan zijn, omdat het proces-verbaal van politie nog steeds ontbreekt en omdat de advocaat-generaal zich niet heeft uitgelaten over de afdreiging. De voorzitter heeft vervolgens, zo blijkt uit het proces-verbaal, medegedeeld dat met betrekking tot de aangifte van afdreiging nog geen sepotbeslissing bekend is, zodat die aangifte in de beklagprocedure buiten beschouwing blijft. Tevens heeft zij medegedeeld dat zij de hoorzitting op het beklag alleen behandelt, maar dat op het beklag meervoudig zal worden beslist. Ook op de aanhoudingsverzoeken, zo heeft de voorzitter ter zitting medegedeeld, zal een meervoudige beslissing volgen. Zij heeft [eiser, sub 1] verzocht om een inhoudelijk standpunt in te nemen over het beklag. Indien een van de aanhoudingsverzoeken wordt gehonoreerd, zal dat nog worden meegedeeld en anders zal een eindbeslissing volgen. [eiser, sub 1] heeft vervolgens medegedeeld dat hij het niet eens is met de voorgestelde wijze van behandeling van het klaagschrift, dat er geen vertrouwen is in een goede afloop van de zaak en dat hij de voorzitter wraakt. De behandeling in raadkamer is vervolgens geschorst in afwachting van de afhandeling van het wrakingverzoek. Dit wrakingsverzoek strekte zich, zo blijkt uit het proces-verbaal raadkamer (wraking) ook uit tot de beklagzaak van [eiser, sub 2] en [eiser, sub 3] .

2.13.

Bij beslissingen van de wrakingskamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 oktober 2019 zijn de verzoeken tot wraking afgewezen.

2.14.

Bij brief van 11 oktober 2019 heeft het openbaar ministerie (arrondissementsparket Amsterdam) aan Stapel bericht dat naar aanleiding van de aangifte namens [eiser, sub 1] van afdreiging geen strafrechtelijke vervolging zal worden ingesteld.

2.15.

Bij brief van 23 oktober 2019 aan de advocaat-generaal van het ressortsparket Arnhem-Leeuwarden over de aangifte van afdreiging heeft Stapel onder meer het volgende bericht:

“(…)

Hoe het ook zij, de voorzitter [toev. voorzieningenrechter: voorzitter gerechtshof] heeft duidelijk gesteld dat zij niet op de afdreigingskwestie kon ingaan, omdat de aangifte van dit feit was doorverwezen naar een ander parket en daar nog geen beslissing op was genomen. Nu deze (niet bestaande) belemmering is weggenomen, is er thans voor u alle reden om een zelfstandig en gemotiveerd verslag op te stellen ter zake alle misdrijven, zoals beschreven in het klaagschrift, alsmede kwesties van de afdreiging en de valselijk opgemaakte lijst van uitbestede zaken. Dit geldt temeer, nu uw referte slechts betrekking heeft op de meineed kwestie, zodat u zich nog dient uit te laten over de afdreiging alsmede over het valselijk opgemaakte lijst van uitbestede zaken, al was het alleen al omdat de feiten/stukken ook onderling tot het bewijs strekken.

(…)”

2.16.

Bij vonnis in kort geding van 24 oktober 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:12035) heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank [eiser sub 1 c.s.] . niet-ontvankelijk verklaard in door hen ingestelde vorderingen – samengevat en voor zover nu van belang – ertoe strekkende dat de advocaat-generaal in de beklagzaken van [eiser sub 1 c.s.] . (alsnog) verslag uit zou brengen. Hierbij heeft de voorzieningenrechter samengevat overwogen dat de beklagregeling van artikel 12 Sv de aangewezen rechtsgang is voor beklag over een beslissing van de officier van justitie om een strafbaar feit niet te vervolgen en dat [eiser sub 1 c.s.] . deze weg ook volgen. Van een inhoudelijke behandeling van de beklagzaken is nog geen sprake geweest, het is niet aan de voorzieningenrechter om te treden in de bevoegdheden van het gerechtshof in de artikel 12 Sv-procedure en uit de behandeling van de beklagzaken tot heden kan niet worden afgeleid dat er sprake is van een situatie waarin de procedure van artikel 12 Sv geen met voldoende waarborgen omklede rechtsgang zou bieden. Gelet hierop staat, zo is overwogen, de weg naar de voorzieningenrechter niet open en daarom zijn [eiser sub 1 c.s.] . niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.

2.17.

In november 2019 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bepaald dat de beklagzaken van [eiser sub 1 c.s.] . op 20 december 2019 wederom in raadkamer behandeld zullen worden. Per e-mail van 18 december 2019 van een senior juridisch medewerker van het gerechtshof is over deze zitting het volgende bericht aan [eiser, sub 1] :

“Bij deze meld ik u dat het hof bij de behandeling van de beklagzaken ook de aanvullende aangifte betreffende afdreiging van 20 mei 2019 en het sepot van het openbaar ministerie daarop van 11 oktober 2019 bespreekbaar zal maken. Uw brief van 23 oktober 2019 wordt gezien als een klacht tegen dat sepot.”

2.18.

Op 20 december 2019 zijn het beklag van [eiser, sub 1] en het beklag [eiser, sub 2] en [eiser, sub 3] gelijktijdig, maar niet gevoegd, in de raadkamer behandeld. Blijkens het proces-verbaal van raadkamer is tijdens die behandeling, voor zover nu relevant, het volgende voorgevallen:

 [eiser sub 1 c.s.] . hebben zich op het standpunt gesteld dat zij niet bereid zijn om op dat moment een inhoudelijke behandeling te houden, omdat er nog geen inhoudelijk schriftelijk verslag van de advocaat-generaal van het ressortsparket Arnhem-Leeuwarden is. Een referte van de advocaat-generaal, zoals nu beschikbaar is, is volgens [eiser sub 1 c.s.] . geen inhoudelijk verslag; de advocaat-generaal heeft niet voldaan aan de wettelijke vereisten en moet opnieuw de opdracht krijgen een inhoudelijk schriftelijk verslag in te dienen. [eiser, sub 1] c.s. verzoeken in verband daarmee om de zaak aan te houden. [eiser, sub 1] wil in zijn zaak ook een aanhouding omdat de aangifte betreffende afdreiging “tussen wal en schip” dreigt te vallen.

 Na beraad op de gedane verzoeken om aanhouding heeft de voorzitter medegedeeld dat formeel een verwijzingsbeslissing van het gerechtshof Amsterdam naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden nodig is voordat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevoegd is om kennis te nemen van de klacht tegen de sepotbeslissing op de aangifte van afdreiging. Tevens heeft de voorzitter als beslissing van het gerechtshof medegedeeld dat de schriftelijke verslagen van de advocaat-generaal voldoen aan de eisen die de wet aan dergelijke verslagen stelt en dat het verzoek om aanhouding daarom niet wordt gehonoreerd. Daarover staat ter toelichting in het proces-verbaal van raadkamer:

“De advocaat-generaal kan zich vinden in de sepotbeslissingen en de ambtsberichten. Als de advocaat-generaal aangeeft dat zij het eens is met die beslissingen van de officier van justitie dan is dat een inhoudelijke beoordeling. Het verzoek tot aanhouding wordt daarom niet gehonoreerd.

Ten aanzien van de nieuwe aangifte van afdreiging concludeert het hof dat de sepotbeslissing door de officier van justitie van het arrondissementsparket Amsterdam is genomen. Klager [eiser, sub 1] en zijn gemachtigde stellen dat de aangifte van afdreiging berust op hetzelfde feitencomplex als verwoord in de aangifte meineed (zaak klager [eiser, sub 1] ). Daarbij wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat in een aangifte de feiten en omstandigheden moeten worden omschreven waarop de aangifte is gebaseerd. Dat is wat betreft de gestelde afdreiging in de aangifte meineed (zaak klager [eiser, sub 1] ) niet het geval. De klacht van klager tegen het seponeren van die aangifte zal daarom eerst door het hof Amsterdam moeten worden behandeld. Het hof zal de (klacht)brief van klager [eiser, sub 1] van 3 oktober 2019 dan ook doorgeleiden naar het hof Amsterdam.”

 Vervolgens heeft de gemachtigde van [eiser, sub 3] het gerechtshof gewraakt, op dezelfde gronden als de vorige keer. Na beraad heeft de voorzitter als beslissing medegedeeld dat het verzoek tot wraking wordt gepasseerd omdat het gaat om een herhaald verzoek tot wraking in dezelfde zaak op grond van dezelfde feiten en omstandigheden.

 Na voormelde beslissing heeft [eiser, sub 1] – als gemachtigde van [eiser, sub 3] , na een onderbreking van de behandeling voor overleg tussen [eiser, sub 1] en [eiser, sub 3] – zijn bijstand aan [eiser, sub 3] neergelegd. Nadat [eiser, sub 1] vervolgens [eiser, sub 3] nog heeft geprobeerd te adviseren over de voortgang van de zaak heeft [eiser, sub 1] op verzoek van de voorzitter – omdat de behandeling van een zaak op grond van artikel 12 Sv een besloten zitting betreft – onder protest de zittingszaal verlaten. Hierbij heeft de voorzitter aangegeven dat zij het gedrag van [eiser, sub 1] buiten de orde vindt en dat zij een klacht zal indienen bij de Deken van Advocaten. Vervolgens heeft Stapel, gemachtigde van [eiser, sub 1] , nog geprobeerd [eiser, sub 3] te instrueren. Hierover is door de voorzitter en de oudste rechter medegedeeld dat dat niet kan, omdat Stapel geen bijstand verleent aan [eiser, sub 3] .

 Hierna hebben [eiser, sub 3] en de advocaat-generaal het woord gevoerd over de beklagzaak van [eiser, sub 3] en [eiser, sub 2] en is door de voorzitter medegedeeld dat binnen zes weken na de behandeling in raadkamer een beslissing zal worden genomen, dan wel zal worden beslist dat beklaagden worden opgeroepen om in raadkamer te worden gehoord.

 Vervolgens is de behandeling van de zaak van [eiser, sub 3] gesloten, heeft de voorzitter aangegeven over te gaan tot behandeling van de zaak van [eiser, sub 1] en is Stapel in de gelegenheid gesteld [eiser, sub 1] op te halen, zodat deze bij de behandeling van zijn zaak aanwezig kon zijn. [eiser, sub 1] bleek op dat moment het gerechtsgebouw al verlaten te hebben en is niet meer aanwezig geweest bij de behandeling van zijn zaak.

 Stapel en de advocaat-generaal hebben het woord gevoerd over het beklag van [eiser, sub 1] , de voorzitter heeft de behandeling van de zaak gesloten en aan Stapel medegedeeld dat hij over circa zes weken de beslissing van het gerechtshof zal vernemen.

2.19.

Bij brief van 29 december 2019 heeft [eiser, sub 1] in zowel het beklag van [eiser, sub 1] als het beklag van [eiser, sub 3] en [eiser, sub 2] het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (de kamer die de beklagzaken behandelt) gewraakt. Deze verzoeken om wraking worden op 12 maart 2020 ter zitting van de wrakingskamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden behandeld.

2.20.

Bij brief van 17 februari 2020 heeft [eiser, sub 1] op grond van artikel 13a Wet op de rechterlijke organisatie bij de advocaat-generaal bij de Hoge Raad een klacht ingediend tegen de kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden die de beklagzaken behandelt. De klacht richt zich op de wijze waarop het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beklagzaken behandelt.

3 Het geschil

3.1.

[eiser sub 1 c.s.] . vorderen – zakelijk weergegeven:

primair

de Staat te bevelen binnen een termijn van één maand na dit vonnis strafrechtelijke onderzoeken in te stellen tegen de beklaagden naar alle strafbare feiten, zoals beschreven in de klaagschriften van [eiser sub 1 c.s.] ., gekwalificeerd en niet gekwalificeerd;

de Staat op te dragen om (a) in het beklag van [eiser, sub 1] Stapel en (b) in het beklag van [eiser, sub 3] en [eiser, sub 2] [eiser, sub 1] te kennen in alle stappen van het strafrechtelijk onderzoek en (c) in beide zaken de Nationale ombudsman toe te laten als neutraal procesbewaker;

zolang niet aan het gevorderde onder i is voldaan het de Staat te verbieden om een beschikking te wijzen in de klachtprocedures, althans de Staat (het openbaar ministerie) te gebieden om het gerechtshof te verzoeken de zaak aan te houden tot één maand nadat de advocaat-generaal zijn verslag heeft opgesteld;

subsidiair

de Staat te bevelen de beide klachtprocedures binnen twee weken na dit vonnis over te dragen aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dan wel het gerechtshof Den Haag;

zolang niet aan het gevorderde onder iv is voldaan het de Staat te verbieden om een beschikking te wijzen in de klachtprocedures, althans de Staat (het openbaar ministerie) te gebieden om het gerechtshof te verzoeken de zaak aan te houden tot één maand nadat de advocaat-generaal zijn verslag heeft opgesteld;

meer subsidiair

de Staat te gebieden om het openbaar ministerie in beide klachtprocedures op te dragen binnen één maand na betekening van dit vonnis een verslag uit te brengen, in overeenstemming met artikel 12a Sv , in die zin dat de advocaat-generaal bij het parket Arnhem-Leeuwarden een zelfstandig schriftelijk verslag opstelt, waarin hij alle klachten, gekwalificeerd en niet gekwalificeerd, zowel individueel als in onderlinge samenhang bezien, beoordeelt en de advocaat-generaal tevens tot een zelfstandig eindoordeel komt op de opportuniteit van de vervolging van de beklaagden;

de Staat op te dragen tot het verrichten van een volledig neutraal onderzoek, waarbij in het beklag van [eiser, sub 1] Stapel en in het beklag van [eiser, sub 3] en [eiser, sub 2] [eiser, sub 1] in alle stappen van het onderzoek wordt gekend en waarin de Nationale ombudsman als neutraal procesbewaker wordt toegelaten;

zolang aan het gevorderde onder vi en vii niet is voldaan, het de Staat te verbieden een beschikking te wijzen in de klachtprocedures, althans de Staat (het openbaar ministerie) te gebieden om het hof te verzoeken de zaak aan te houden tot één maand nadat de advocaat-generaal zijn verslag heeft opgesteld;

alles met veroordeling van de Staat in de kosten van dit geding.

3.2.

Daartoe voeren [eiser sub 1 c.s.] . – kort samengevat – het volgende aan. Door de wijze van de behandeling van de beide beklagzaken door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, althans de Staat, wordt onrechtmatig jegens [eiser sub 1 c.s.] . gehandeld. Dit onrechtmatig handelen moet door de gevorderde ordemaatregelen worden beëindigd, althans hersteld.

3.3.

De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4 De beoordeling van het geschil

4.1.

Zoals ook al in het kortgedingvonnis van 24 oktober 2019 is overwogen rust bij de Staat, meer in het bijzonder het openbaar ministerie, het vervolgingsmonopolie. Aan het openbaar ministerie komt een ruime beleidsvrijheid toe bij de beantwoording van de vraag of wel of geen strafvervolging moet plaatsvinden. Bij een besluit van de officier van justitie om niet tot vervolging over te gaan kan – zoals [eiser sub 1 c.s.] . ook hebben gedaan – over die beslissing op grond van artikel 12 Sv beklag worden gedaan bij het gerechtshof. Deze beklagregeling vormt in beginsel een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, die – vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen – de weg naar de burgerlijke rechter uitsluit. In die beklagprocedure kunnen [eiser sub 1 c.s.] . proberen te bereiken wat zij feitelijk ook in deze procedure primair vorderen, namelijk strafvervolging. De beklagprocedure is de aangewezen weg om een oordeel te krijgen over de vraag of alsnog een strafrechtelijk onderzoek moet worden ingesteld, waarbij het tevens aan het hof is te beoordelen of er aanleiding is de beklagprocedure naar een ander gerechtshof te verwijzen en of het door de advocaat-generaal uitgebrachte verslag volstaat.

4.2.

Als de voorzieningenrechter via een (on)rechtmatigheidstoets de juistheid van de in artikel 12 Sv-procedure inmiddels genomen beslissingen zou kunnen toetsten, komt dat neer op een verkapt (tussentijds) appel. Dat is in strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Dat is bovendien een rol die de voorzieningenrechter niet toekomt. Overigens is een eindoordeel door het gerechtshof nog niet gegeven. Slechts in heel uitzonderlijke situaties staat in een geval als het onderhavige de weg naar de voorzieningenrechter wel open, bijvoorbeeld als er sprake is van een bijzonder spoedeisende situatie (vgl. Rechtbank Den Haag, 10 november 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:13061) of als de beslissing van de strafrechter tot stand is gekomen op zodanige wijze dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak in de zin van artikel 6 EVRM. Van een dergelijke uitzonderlijke situatie is in dit geval geen sprake. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.

4.3.

Allereerst geldt dat van een bijzonder spoedeisende situatie – van zodanige aard dat de uitkomst van de procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet kan worden afgewacht – aan de zijde van [eiser sub 1 c.s.] . geen sprake is. Dat inmiddels wel sprake is van een langdurige procedure is onvoldoende om een dergelijk spoedeisend belang aan te nemen. De gestelde moeizame financiële situatie van [eiser, sub 1] en [eiser, sub 3] is evenmin aanleiding om het vereiste spoedeisend belang aan te nemen, te minder omdat ook niet aannemelijk is geworden dat het treffen van een van de gevorderde ordemaatregelen snel verandering zou brengen in die financiële situatie. Daar komt bovendien bij dat voor ingrijpen door de voorzieningenrechter in spoedeisende situaties alleen aanleiding is als – zoals ook volgt uit voormeld vonnis van 10 november 2015 – in voldoende mate aannemelijk is dat de beklagprocedures bij het gerechtshof zullen leiden tot een bevel tot vervolging. Die situatie doet zich hier niet voor. Zoals door [eiser sub 1 c.s.] . ook uitdrukkelijk wordt erkend, is mede in het licht van het negatieve advies van de advocaat-generaal geen sprake van die vereiste hoge mate van aannemelijkheid.

4.4.

Dat bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geen sprake is van een eerlijke behandeling van de zaak in de zin van artikel 6 EVRM kan evenmin worden aangenomen. In dit verband wordt allereerst opgemerkt dat de enkele omstandigheid dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de raadkamer van 20 december 2019 beslissingen heeft genomen (onder andere over de genoegzaamheid van het verslag van de advocaat-generaal, de vraag of de aangifte van afdreiging in de beklagprocedure van [eiser, sub 1] kan worden betrokken en de vraag of de beklagprocedures moeten worden aangehouden) waarin [eiser sub 1 c.s.] . zich niet kunnen vinden, onvoldoende is om schending van artikel 6 EVRM aan te nemen. Uit het proces-verbaal van raadkamer van 20 december 2019 alsmede de overige stukken blijkt immers, dat die beslissingen na toepassing van hoor en wederhoor en gemotiveerd zijn genomen. Ook de stelling van [eiser sub 1 c.s.] . dat sprake is van vooringenomenheid/partijdigheid van de raadsheren van het gerechtshof kan hen in dit kort geding niet baten. De vraag of sprake is van verwijtbaar handelen van de betreffende raadsheren van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden – door het genoegzaam achten van het verslag van de advocaat-generaal, het niet in de procedure betrekken van de aangifte van afdreiging, de weigering om de beklagzaken aan te houden en het doen verlaten van de zittingszaal van [eiser, sub 1] – is niet ter beoordeling van de voorzieningenrechter, maar van de wrakingskamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. [eiser, sub 1] c.s. hebben die vraag ook daadwerkelijk aan die wrakingskamer voorgelegd en hebben al hetgeen zij in dit kort geding naar voren hebben gebracht ook in het meest recente wrakingsverzoek aan de orde gesteld. Die stellingen zullen dus door de wrakingskamer worden betrokken bij de beoordeling van de vraag of er ten aanzien van de behandelend raadsheren sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en of er dus in die zin sprake is van een schending van artikel 6 EVRM . Het is niet aan de voorzieningenrechter om in deze beoordeling te treden; met de procedure bij de wrakingskamer kan een eventuele dreigende schending van artikel 6 EVRM in de beklagzaken – voor zover aan de orde – worden afgewend.

4.5.

Slotsom van het vorenstaande is dat [eiser sub 1 c.s.] . niet-ontvankelijk zijn in vorderingen sub i (bevel instellen strafrechtelijk onderzoek), iv (overdragen klachtprocedures aan ander gerechtshof) en vi (opdragen aan openbaar ministerie om verslag uit te brengen), nu beslissen op deze vorderingen is voorbehouden aan de beklagrechter. De vordering tot het toelaten van de Nationale ombudsman als neutraal procesbewaker volgt hetzelfde lot nu van een strafrechtelijk onderzoek vooralsnog geen sprake is. Overigens geldt dat ook niet duidelijk is gemaakt wat in geval er door het gerechtshof wel een strafrechtelijk onderzoek zal worden gelast de grondslag voor de onderhavige vordering is, zodat deze vordering ook om die reden niet kan slagen. Voor de vordering tot het betrekken van [eiser, sub 1] en Stapel in een eventueel strafrechtelijk onderzoek geldt dat zij overeenkomstig de toepasselijke wettelijke bepalingen bij dat onderzoek kunnen worden betrokken, zodat zij in zoverre geen belang hebben bij een ordemaatregel. Voor een verdergaande betrokkenheid dan in de wet voorzien bestaat, zoals de Staat terecht stelt, geen aanleiding. Ook die vordering is dus niet toewijsbaar. Vorderingen iii, v en viii zijn allemaal afhankelijk gesteld van één van die hiervoor besproken, niet toewijsbare vorderingen. Deze vorderingen delen het lot van de vordering waarvan zij afhankelijk zijn gesteld en komen dus evenmin voor toewijzing in aanmerking.

4.6.

[eiser sub 1 c.s.] . zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

weigert de gevraagde voorzieningen;

5.2.

veroordeelt [eiser sub 1 c.s.] . in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.636,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 656,-- aan griffierecht.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2020.

idt


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature