U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Spoedeisendheid opvang.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 20/2816

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 april 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedatum] , burger van Armenië,

verzoekster,

(gemachtigde: mr. C.L.J.M. Wilhelmus, advocaat te Sittard)

en

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder,

(gemachtigde: mr. S.F. Leeuwin).

Procesverloop

Bij brief van 25 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat de aan haar op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) verleende verstrekkingen worden beëindigd. Vanwege de maatregelen rondom het Coronavirus zal de opvang echter in ieder geval tot 28 april 2020 worden voortgezet.

Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep (AWB 20/2815) ingesteld. Verzoekster heeft ook op 6 april 2020 de voorzieningenrechter verzocht de voorziening te treffen dat verweerder wordt opgedragen de voorzieningen op grond van de Rva-verstrekkingen te handhaven totdat op het samenhangende beroep is beslist. Dit verzoek ligt nu voor.

Bij e-mail van 15 april 2020 heeft de gemachtigde van verweerder daarop schriftelijk gereageerd.

De voorzieningenrechter doet uitspraak met toepassing van het bepaalde in artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

Spoedeisend belang

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

2. Het COA stelt zich op het standpunt dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Vanwege de huidige situatie met betrekking tot het Coronavirus, is beëindiging van de Rva-verstrekkingen in casu niet aan de orde. Dit duurt in ieder geval tot en met 28 april 2020 voort. Daarbij komt dat de brief van 25 maart 2020 een sommatie aan verzoekster is om de opvang zelfstandig te verlaten. Als verzoekster niet vrijwillig de opvang verlaat, zal het COA bij de civiele voorzieningenrechter een ontruimingsprocedure moeten starten. Van spoedeisendheid is daarom ook geen sprake.

3. Verzoekster betoogt dat zij een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening om beëindiging van de opvang te voorkomen totdat de rechtbank op het beroep tegen het bestreden besluit heeft beslist. Bij het niet kunnen beschikken over opvang en de daarmee gepaard gaande ziektekostenverzekeringen is het voor verzoekster onmogelijk om op een menswaardige manier te leven en kan zij niet beschikken over de medicijnen en medische behandelingen die zij nodig heeft en zal zij in een acute medische noodsituatie terecht komen, aldus verzoekster.

4. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan verzoekster is gezegd dat de opvang tot in ieder geval 28 april 2020 voortduurt. Niet duidelijk is of verzoekster nadien opvang behoudt. Van ‘onverwijlde spoed’ in de zin van artikel 8:81 van de Awb is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake. De mogelijkheid dat het COA een ontruimingsprocedure bij de civiele voorzieningenrechter zal starten doet niet af aan de spoedeisendheid, omdat deze alleen zal worden opgestart in het geval verzoekster niet vrijwillig de opvang zal verlaten.

Beëindiging Rva-verstrekkingen

5. Niet in geschil is dat de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bij besluit van 28 november 2011 is afgewezen, dat dit besluit inmiddels onherroepelijk is en dat op grond daarvan het recht van verzoekster op opvang gedurende haar asielprocedure is geëindigd.

6. Door verweerder is besloten om verzoekster wel opvang te verlenen totdat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een beslissing zou hebben genomen in de lopende procedures, te weten een ingediend bezwaar in de artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ) procedure en een ingediend bezwaar inzake de procedure met betrekking tot de aanvraag verblijfsvergunning regulier wegens humanitaire redenen. Verzoekster geniet derhalve nog altijd opvang. De bezwaarschriften van verzoekster in voornoemde procedures zijn op 29 augustus 2018 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van ’deze rechtbank en zittingsplaats 27 december 2018, (AWB 18/6488 en 6492 en 6490) zijn de beroepen van verzoekster tegen het oordeel van de IND gegrond verklaard. De besluiten zijn vernietigd en er diende opnieuw beslist te worden op de bezwaren. De IND heeft vervolgens beide bezwaarschriften in voornoemde procedures op 17 juli 2019 ongegrond verklaard. Tegen deze besluitenheeft verzoekster beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft in de voornoemde procedures nog geen uitspraak gedaan.

7.1

Verweerder stelt zich in het bestreden besluit, samengevat, op het standpunt dat verzoekster door de afwijzing van de asielaanvraag en de afwijzing van het verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw niet meer onder artikel 3, tweede en derde lid van de Rva 2005 valt en derhalve geen recht meer heeft op opvang bij het COA. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat verzoekster niet heeft aangetoond dat er sprake is van een acute medische noodsituatie en er derhalve geen sprake is van een zeer bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft om de opvang te continueren. Primair stelt verweerder dat het overgelegde advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) en de overgelegde documenten (diverse afsprakenkaarten en een overzicht van gebruikte medicijnen) geen recente medische documentatie bevat, waardoor hier niet de gewenste waarde aan kan worden gehecht. Subsidiair stelt verweerder dat uit het BMA rapport niet blijkt dat er sprake is van een acute medische noodsituatie en dat deze gekoppeld is aan de opvangvoorzieningen van verweerder. In het geval van de - gestelde - suikerziekte, is er geen sprake van een acute medische noodsituatie in bovengenoemde zin. In dit kader verwijst het COA naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) waaruit blijkt dat verweerder, ingeval er sprake is van suikerziekte, geen aanleiding heeft hoeven zien om aan te nemen dat er sprake is van een acute medische noodsituatie (zie uitspraak van de Afdeling, d.d. 27 april 2004, 200401985/1 en zie uitspraak van de Afdeling, d.d. 2 mei 2006, 200600030/1). In het geval van de, gestelde psychische klachten, is er geen sprake van een acute medische noodsituatie in bovengenoemde zin. In dit kader verwijst verweerder naar uitspraken van de Afdeling waaruit blijkt dat verweerder, ingeval er sprake is van psychische klachten, geen aanleiding heeft hoeven zien om aan te nemen dat er sprake is van een acute medische noodsituatie (zie uitspraak de Afdeling, d.d. 20 januari 2005, JV 2005/124 en uitspraak de Afdeling d.d. 24 november 2004, nr. 200404972/1).

Eveneens blijkt uit de overige gestelde klachten niet dat er op het moment van beëindiging van de verstrekkingen daadwerkelijk sprake is van een acute medische noodsituatie, noch blijkt op enige wijze dat deze medische klachten zijn gekoppeld aan de opvangvoorzieningen van het COA, aldus verweerder.

7.2

Van strijdt met artikel 3 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel is volgens verweerder geen sprake. Ten slotte meldt verweerder dat verzoekster ook zonder de Rva-verstrekkingen aanspraak kan maken op medische voorzieningen.

8. Verzoekster stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat de beëindiging van de Rva-verstrekkingen zal leiden tot een acute medische noodsituatie. Verder is de beëindiging van de Rva-verstrekkingen in strijd met onder meer artikel 3 en 8 EVRM, het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. In de afgelopen jaren was er geen sprake van een toegewezen artikel 64 Vw situatie. Aan deze situatie is de afgelopen jaren niets veranderd. Waarom dan nu plotseling de opvang zou moeten worden beëindigd is volstrekt onduidelijk, aldus verzoekster.

De beoordeling door de voorzieningenrechter

9.1

Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling kan het COA, indien de vreemdeling niet behoort tot een van de in artikel 3 van de Rva 2005 genoemde categorie ën asielzoekers, toch opvang verlenen als zeer bijzondere omstandigheden, zoals een acute medische noodsituatie, tot feitelijke opvang nopen.

Ter beantwoording van de vraag of sprake is van een acute medische noodsituatie die tot opvang noopt, beoordeelt het COA volgens het door hem gevoerde beleid of zich een situatie voordoet waarin een vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling in deze fase van de stoornis zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke dan wel lichamelijke schade. Dat hiervan sprake is, hoeft niet aan beëindiging van de verstrekkingen in de weg te staan, indien de desbetreffende vreemdeling ingevolge artikel 10 van de Vw 2000 aanspraak heeft op een voorziening die het intreden van de gevolgen van het achterwege laten van medische behandeling voorkomt.

9.2

Kernvragen in deze procedure zijn dus of voor verzoekster een acute medische noodsituatie dreigt en voorts of zij heeft aannemelijk gemaakt dat het noodzakelijk is dat medische behandeling plaatsvindt vanuit een opvangsituatie.

9.3.

Uit het laatste advies van 1 mei 2019 van het BMA blijkt dat verzoekster onder behandeling staat van een internist, longarts, reumatoloog, psychiater, neuroloog, anesthesist en een oogarts. Ze is bekend met suikerziekte en hoge bloeddruk. Ze staat onder behandeling van een reumatoloog in verband met diffuse pijnklachten. Tevens is ze bekend met een depressieve stoornis met psychotische kenmerken en een PTSS. Daarvoor staat verzoekster onder behandeling en krijgt ze medicatie. Volgens het BMA zal bij verzoekster bij uitblijven van een medisch behandeling voor suikerziekte, hoge bloeddruk en de psychische klachten sprake zijn van een medische noodsituatie op korte termijn.

Voor de psychiatrische aandoeningen wordt verzoekster twee tot drie maal per week bezocht voor een steunend en structurerend contact en voor observatie van het psychiatrisch beeld. Blijkens het BMA advies zou verzoekster nog te instabiel zijn voor een traumabehandeling. Een verbetering valt te verwachten indien er gestart kan worden met een traumabehandeling, deze is echter niet mogelijk door de slechte psychiatrische conditie. Een prognose is niet duidelijk te geven, maar de verwachting is dat er meer in de orde van jaren dan in maanden gedacht moet worden.

Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is niet uit te sluiten dat die noodzaak tot stabilisatie onverenigbaar is met de situatie waarin verzoekster, als dak- en thuisloze met psychische klachten en andere klachten, na beëindiging van de feitelijke opvang zal belanden. Dat mogelijk – zoals verweerder heeft gesteld – de (kosten van de) behandeling als medische verstrekking ook na beëindiging van de feitelijke opvang op een of andere wijze geheel of gedeeltelijk worden vergoed, maakt die essentiële stabiliserende fase niet mogelijk.

9.4

Derhalve doet zich hier een situatie voor waarbij op medische gronden gezegd moet worden dat beëindiging van de feitelijke opvang tot een acute medische noodsituatie kan leiden. Onder die omstandigheden weegt bij de door de voorzieningenrechter te maken belangenafweging het belang van verzoekster bij het vermijden van een acute medische noodsituatie zwaarder dan het belang van verweerder bij het gedurende een beperkte periode niet hoeven verlenen van feitelijke opvang.

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en beveelt verweerder de opvang van verzoekster te continueren totdat uitspraak is gedaan op het aan het verzoek samenhangende beroep van verzoekster.

11. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 525,-- (1 punt voor het verzoekschrift, waarde per punt € 525,--; wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;

- beveelt verweerder de opvang van verzoekster te continueren totdat uitspraak is gedaan op het beroep van verzoekster onder AWB nummer 20/2815;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ad € 525,--, te voldoen aan verzoekster.

Deze uitspraak is gedaan op 23 april 2020 door mr E.I. Terborg-Wijnaldum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr K. Naganathar, griffier.

Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature