U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Poolse - geen rechtmatig verblijf in Nederland - geen beroep op socialebijstandsstelsel - artikel 8.12 tot en met 8.16 Vb - ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 19/4302

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht.

Bij besluit van 13 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is, naar eigen zeggen, in augustus 2007 naar Nederland gekomen met het doel hier te werken. Hij is op 18 augustus 2013 door de politie geregistreerd als vreemdeling. De politie heeft eiser op 17 januari 2019 gehoord over het eindigen van zijn rechtmatig verblijf en naar aanleiding hiervan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voorgesteld om vast te stellen dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft.

2. Verweerder heeft bij het primaire besluit vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf na drie maanden zoals gesteld in artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit onderzoek naar voren is gekomen dat eiser per 13 juni 2016 geregistreerd staat als niet-ingezetene in de Basisregistratie Personen (BRP), hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan om in eigen onderhoud te voorzien en hij geen arbeid in loondienst verricht noch dat hij kan worden aangemerkt als werkzoekende met een reële kans op werk. Eiser heeft in 2013, 2015 en 2016 arbeid verricht via uitzendbureaus, maar volgens verweerder is niet gebleken dat eiser thans onvrijwillig werkloos is. Daarnaast is de uitkomst van de door verweerder verrichte belangenafweging in het nadeel van eiser uitgevallen en is volgens verweerder de vaststelling dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.

3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte onderzoek heeft gedaan of hij voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Volgens eiser mag uitsluitend onderzoek worden gedaan als er een gegrond vermoeden van misbruik bestaat. In de situatie van eiser is geen sprake van misbruik zoals gedefinieerd in de Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn), omdat hij geen beroep doet op publieke middelen. Daarnaast betoogt eiser dat de door verweerder verrichte belangenafweging onduidelijk is, omdat niet gespecificeerd is aan welk belang van de Nederlandse staat is getoetst. Eiser stelt dat wanneer er een belangenafweging gemaakt dient te worden, er ook een toetsingskader voor deze belangenafweging dient te zijn. De enkele stelling dat er veel overlast wordt veroorzaakt door het plegen van overtredingen en vermogensdelicten is volgens eiser onvoldoende voor het maken van een belangenafweging zonder dat daar beleid voor is opgesteld waaraan getoetst dient te worden. Eiser stelt zich tot slot op het standpunt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid dan wel onvoldoende is gemotiveerd, waardoor deze in redelijkheid niet genomen had kunnen worden.

4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

6. De rechtbank overweegt als volgt.

6.1.

De rechtbank stelt vast dat in de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Vb 2000 (besluit van 8 juli 2014, Staatsblad 2014, nr. 268) staat dat onder andere crimineel gedrag en overlast indicaties zijn die kunnen leiden tot een toets of aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf wordt voldaan. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser meermalen in Nederland met de politie in aanraking is geweest, onder andere wegens gepleegde diefstallen en het plegen van overlast. Hierdoor is de twijfel ontstaan of eiser in zijn eigen onderhoud kan voorzien, waardoor de politie aanleiding heeft gezien om de situatie van eiser te onderzoeken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gelet op het voorgaande op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van voldoende aanwijzingen van redelijke twijfel als bedoeld in artikel 8.16, eerste lid, van het Vb 2000 om een onderzoek te starten of eiser voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf.

6.2.

De rechtbank leidt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (Afdeling) van 7 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3585) af dat indien een burger van de Unie geen verblijfsrecht kan ontlenen aan de Verblijfsrichtlijn, deze persoon in beginsel onderworpen kan worden aan een verwijderingsmaatregel, ook als deze persoon geen beroep heeft gedaan op het socialebijstandsstelsel. Anders dan gemachtigde van eiser ter zitting heeft aangevoerd, ziet de rechtbank in de verschillen tussen artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verblijfsrichtlijn en artikel 8.12 van het Vb 2000 geen grond om tot een ander oordeel te komen.

6.3.

Niet in geschil is dat verweerder in zijn besluitvorming, conform de uitspraak van de Afdeling, een belangenafweging heeft verricht door het belang van eiser om in Nederland te mogen verblijven af te wegen tegen het belang van de Nederlandse staat. Naar de rechtbank begrijpt, bestaat dit laatstgenoemde belang erin dat de door eiser gepleegde strafbare feiten en veroorzaakte maatschappelijke overlast, die mede het gevolg zijn van het feit dat eiser niet in zijn eigen onderhoud kan voorzien en die maken dat het verblijf van eiser in Nederland een belasting vormt voor de publieke middelen, moeten worden voorkomen. In hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat dit belang van verweerder niet bij de belangenafweging mocht worden betrokken. Het feit dat verweerder geen beleid heeft opgesteld waarin de belangen zijn genoemd waaraan verweerder in soortgelijke gevallen toetst, leidt niet tot een ander oordeel.

6.4.

Nu eiser niet nader heeft onderbouwd in hoeverre verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid dan wel onvoldoende heeft gemotiveerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen volstaan met zijn motivering zoals opgenomen in het bestreden besluit.

6.5.

Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de slotsom dat het in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht, stand houdt.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2020.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn)

Artikel 6

1. Burgers van de Unie hebben het recht gedurende maximaal drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven zonder andere voorwaarden of formaliteiten dan de verplichting in het bezit te zijn van een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort.

[…]

Artikel 7

1. Iedere burger van de Unie heeft het recht gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven:

a. a) indien hij in het gastland werknemer of zelfstandige is,

b) indien hij voor zichzelf en voor zijn familieleden over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het socialebijstandsstelsel van het gastland, en over een verzekering beschikt die de ziektekosten in het gastland volledig dekt, of

c)

- indien hij is ingeschreven aan een particuliere dan wel openbare instelling die door het gastland overeenkomstig de wetgeving of administratieve praktijk is erkend of wordt gefinancierd, om er als hoofdbezigheid een studie, daaronder begrepen een beroepsopleiding, te volgen; en

- indien hij beschikt over een verzekering die de ziektekosten in het gastland volledig dekt, en hij de bevoegde nationale autoriteit, - door middel van een verklaring of van een gelijkwaardig middel van zijn keuze -, de zekerheid verschaft dat hij over voldoende middelen beschikt om te voorkomen dat hij of zijn familieleden tijdens zijn verblijf ten laste komen van het socialebijstandsstelsel van het gastland; of

d) indien hij een familielid is van een burger van de Unie die voldoet aan de voorwaarden onder a), b) of c) en hij deze burger begeleidt of zich bij hem voegt.

2. Het verblijfsrecht van lid 1 strekt zich uit tot familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, en die de burger van de Unie begeleiden of zich in het gastland bij hem voegen, voor zover deze burger van de Unie voldoet aan de voorwaarden van lid 1, onder a), b) of c).

3. Voor de toepassing van lid 1, onder a), behoudt een burger van de Unie die niet langer werknemer of zelfstandige is, in de volgende gevallen zijn status van werknemer of zelfstandige:

a. a) hij is als gevolg van ziekte of ongeval tijdelijk arbeidsongeschikt;

b) hij bevindt zich, na ten minste één jaar te hebben gewerkt, in naar behoren vastgestelde onvrijwillige werkloosheid en heeft zich als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening ingeschreven;

c) hij bevindt zich in een toestand van naar behoren vastgestelde onvrijwillige werkloosheid na afloop van een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor minder dan één jaar of hij is in de eerste twaalf maanden onvrijwillig werkloos geworden en heeft zich als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening ingeschreven. In dit geval blijft de status van werknemer ten minste zes maanden behouden;

d) hij start met een beroepsopleiding. Behalve in geval van onvrijwillige werkloosheid is voor het behoud van de status van werknemer in dit geval een verband vereist tussen de voorafgaande beroepsactiviteit en deze opleiding.

[…]

Artikel 1 4

1. Burgers van de Unie en hun familieleden behouden het verblijfsrecht volgens artikel 6 zolang zij geen onredelijke belasting vormen voor het socialebijstandsstelsel van het gastland.

2. Burgers van de Unie en hun familieleden behouden het verblijfsrecht van de artikelen 7, 12 en 13 zolang zij voldoen aan de aldaar genoemde voorwaarden.

In specifieke gevallen van redelijke twijfel over de vraag, of een burger van de Unie of zijn familieleden wel voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 7, 12 en 13, kunnen de lid staten zulks verifi ëren. De verificatie geschiedt evenwel niet stelselmatig.

3. Een beroep van de burger van de Unie of zijn familieleden op het socialebijstandsstelsel van het gastland leidt niet automatisch tot een verwijderingsmaatregel.

4. In afwijking van de leden 1 en 2 en onverminderd het bepaalde in hoofdstuk VI, kan in geen geval een verwijderingsmaatregel ten aanzien van burgers van de Unie of hun familieleden worden genomen indien:

a. a) de burgers van de Unie werknemer of zelfstandige zijn, of

b) de burgers van de Unie het grondgebied van het gastland zijn binnengekomen om werk te zoeken. In dit geval kunnen zij niet worden verwijderd zolang zij kunnen bewijzen dat zij nog immer werk zoeken en een reële kans maken te worden aangesteld.

Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000)

Artikel 6 2

1. Nadat tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit is uitgevaardigd dan wel, indien het een gemeenschapsonderdaan betreft, nadat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is geëindigd, dient hij Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.

[…]

Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)

Artikel 8. 7

1. Deze paragraaf is van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.

[…]

Artikel 8.1 1

1. De vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, heeft rechtmatig verblijf gedurende een periode van drie maanden na inreis, indien hij:

a. beschikt over een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort; of

b. het bewijs van zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig met andere middelen levert.

[…]

Artikel 8.1 2

1. De vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, heeft langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:

a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;

b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt;

c. is ingeschreven voor een opleiding die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek , of in het Centraal register beroepsopleidingen, bedoeld in artikel 6.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs , om als hoofdbezigheid een studie of beroepsopleiding te volgen, beschikt over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt, en hij met een verklaring of een gelijkwaardig middel naar zijn keuze de zekerheid verschaft dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan voor zichzelf en zijn familieleden;

d. een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, is van een vreemdeling als bedoeld onder a of b;

e. de echtgenoot, de geregistreerde partner of een kind is dat ten laste is van een vreemdeling als bedoeld onder c;

f. familielid is als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, en hij in het land van herkomst ten laste is van of inwoont bij een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid, onder a, b of c;

g. familielid is als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, en hij van wege ernstige gezondheidsredenen een persoonlijke verzorging door een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid, onder a, b of c, strikt behoeft; of

h. partner is als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, en hij een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft met een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid, onder a, b of c, dan wel rechtstreekse bloedverwant in de neergaande lijn, jonger dan 18 jaar, is van een zodanige partner.

2. Het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, onder a, eindigt niet om de enkele reden dat die vreemdeling niet langer werknemer of zelfstandige is:

a. in geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval;

b. indien hij na werkzaamheden als werknemer of zelfstandige van ten minste een jaar onvrijwillig werkloos is en als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is ingeschreven;

c. gedurende een periode van ten minste zes maanden, nadat hij onvrijwillige werkloos is geworden door de afloop van een arbeidsovereenkomst korter dan een jaar, dan wel nadat hij gedurende de eerste twaalf maanden onvrijwillig werkloos geworden is, indien hij als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is ingeschreven;

d. indien hij een beroepsopleiding gaat volgen, die, behoudens ingeval van onvrijwillige werkloosheid, verband houdt met de voorafgaande beroepsactiviteit.

3. Voor de toepassing van het eerste lid, onder b, beschikt de vreemdeling met een inkomen ter hoogte van het normbedrag dat in artikel 3.74 voor de desbetreffende categorie is vastgesteld, in ieder geval over voldoende middelen van bestaan.

[…]

Artikel 8.1 6

1. Onverminderd de artikelen 8.22 en 8.23 eindigt het rechtmatig verblijf niet zolang de vreemdeling aan de in de artikelen 8.12 tot en met 8.15 genoemde voorwaarden voldoet. In specifieke gevallen van redelijke twijfel kan Onze Minister onderzoeken of aan de voorwaarden wordt voldaan. Het onderzoek geschiedt niet stelselmatig. Een beroep op de algemene middelen leidt niet zonder meer tot beëindiging van het rechtmatig verblijf.

2. Onverminderd de artikelen 8.22 en 8.23, eindigt het rechtmatig verblijf niet zolang de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid:

a. werknemer of zelfstandige is; of

b. naar Nederland is gekomen om werk te zoeken en hij kan bewijzen dat hij nog steeds werk zoekt en een reële kans op werk heeft.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature