Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Beroep gericht tegen de afwijzing van mvv-aanvragen in het kader van nareis, beroep ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 20/4896

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2020 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer]

en [eiseres], eiseres, V-nummer: [V-nummer]

hierna gezamenlijk: eisers

(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Op 15 juni 2018 heeft [referent] (referent) aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn ouders, eisers. Bij besluit van 21 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen afgewezen.

Bij besluit van 4 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2020. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Namens eisers is verder referent verschenen. Als tolk is verschenen T. Ogbamichael.

Overwegingen

1. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe, gelet op de omstandigheden die zijn aangevoerd.

2. Referent is geboren op [1999]. Hij is via Italië het grondgebied van de Europese Unie binnengekomen en heeft daar een asielaanvraag ingediend. Zijn asielaanvraag is in het kader van relocatie overgenomen door Nederland. Verweerder heeft op 28 maart 2018 aan referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet ( Vw ). Referent heeft op 15 juni 2018 de mvv-aanvragen ingediend voor de nareis van zijn ouders. Verweerder heeft deze aanvragen in eerste instantie bij besluit van 23 april 2019 afgewezen omdat uit de Eurodac resultaten volgt dat eiser op 1 december 2017 in Italië een asielaanvraag heeft ingediend. Referent was op dat moment niet meer minderjarig. Daarom is niet voldaan aan de voorwaarden voor het nareisbeleid volgens de Gezinsherenigingsrichtlijn. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is op 13 november 2019 door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem gegrond verklaard. De rechtbank heeft –kort samengevat– geoordeeld dat eisers met het beroep op concrete passages uit het rapport van Asylum information database (AIDA), ‘Italy, update 2018’, aannemelijk hebben gemaakt dat er aanleiding is om te twijfelen aan het moment waarop referent zijn asielwens aan de Italiaanse autoriteiten kenbaar heeft gemaakt. Zonder nadere motivering van verweerder, die ontbrak in het besluit van 23 april 2019, is niet kenbaar waarom de informatie in de landeninformatie (het AIDA rapport) niet onderbouwt dat referent al eerder de wens te kennen heeft gegeven om in Italië asiel te willen aanvragen. Om deze reden heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake was van een motiveringsgebrek. Verweerder heeft bovendien in het besluit van 23 april 2019 verwezen naar het Italiaanse asieldossier, terwijl dit dossier niet naar de gemachtigde van eisers was gestuurd. Daardoor kon er niet inhoudelijk op worden gereageerd. De rechtbank heeft om deze reden het besluit vernietigd en heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.

3. Verweerder heeft op 4 juni 2020 het bestreden besluit uitgebracht. Verweerder heeft de aanvragen van eisers opnieuw afgewezen en heeft zich wederom op het standpunt gesteld dat referent zijn asielaanvraag in Italië heeft ingediend toen hij meerderjarig was. Eisers hebben volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat referent voor 1 december 2017 een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft het Italiaanse asieldossier op 2 december 2019 naar eisers gestuurd en zich op het standpunt gesteld dat daaruit onmiskenbaar blijkt dat de asielaanvraag van referent voor het eerst op 1 december 2017 is ingediend. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag van de door de Italiaanse autoriteiten verstrekte gegevens worden uitgegaan. Verweerder is verder gemotiveerd ingegaan op de passages van het AIDA rapport waar eisers naar hebben verwezen.

4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw volgt dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw kan worden verleend aan de ouders van een vreemdeling die in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw , als die vreemdeling een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Tussen partijen is niet in geschil dat voor de beoordeling of wordt voldaan aan de voorwaarde voor minderjarigheid bepalend is het tijdstip van de indiening van het asielverzoek door de betreffende asielzoeker.

5. Tussen partijen is alleen in geschil of eisers aannemelijk hebben gemaakt dat referent eerder dan op 1 december 2017 zijn asielaanvraag in Italië heeft gedaan.

6. Eisers voeren in beroep aan dat referent al voor zijn achttiende verjaardag op 1 december 2017 in Italië een asielaanvraag heeft gedaan. Ter onderbouwing van dit standpunt is in beroep een beslissing overgelegd van de rechtbank voor minderjarigen te Lecce, van 5 januari 2018, inclusief een vertaling. Daaruit blijkt dat referent op 31 mei 2017 is opgenomen in het project SPRAR, een opvangvoorziening in het Italiaanse asielsysteem. Dit is volgens eisers een duidelijke indicatie dat referent al voor 31 mei 2017 zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt aan de Italiaanse autoriteiten. Daarnaast verwijzen eisers nogmaals naar passages van het AIDA rapport van 2018, waaruit volgt dat er een tijdsverloop kan zitten tussen een mondeling gedane asielaanvraag en de formele registratie daarvan. Eisers vinden het daarom aannemelijk dat referent voor 1 december 2017 een mondeling asielverzoek heeft gedaan ten overstaan van de Italiaanse autoriteiten. Referent heeft ook al eerder zijn asielwens kenbaar gemaakt bij het maken van de afspraak voor het formaliseren van zijn aanvraag op 1 december 2017. Vervolgens is de asielwens van referent op 1 december 2017 geformaliseerd en geregistreerd. Niet in geschil is dat een mondeling gedaan asielverzoek is aan te merken als een asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn. Verweerder heeft daarom ten onrechte de aanvragen van eisers afgewezen. Het besluit is in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 29, tweede lid, van de Vw .

7. De rechtbank is –anders dan door eisers is betoogd- van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat referent voor 1 december 2017 een asielverzoek heeft ingediend. Verweerder heeft daarbij allereerst als uitgangspunt mogen nemen dat uit de Eurodac resultaten en het Italiaanse asieldossier volgt dat referent voor het eerst op 1 december 2017 zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Vervolgens is door eisers niet aannemelijk gemaakt dat referent daarvoor mondeling zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt ten overstaan van de Italiaanse autoriteiten. Daarbij betrekt de rechtbank de volgende punten.

8. Ten aanzien van de uitspraak van de rechtbank te Lecce, die door eisers in beroep is ingebracht, overweegt de rechtbank allereerst dat deze uitspraak binnen de beoordeling van het huidige beroep valt. De rechtbank ziet deze uitspraak als een nadere onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt van eisers, zodat de uitspraak niet op grond van de ex-tunc toetst buiten de beoordeling blijft. In de uitspraak van de rechtbank te Lecce is neergelegd dat referent op 31 mei 2017 is opgenomen in het SPRAR-project te Tricase. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat referent ook eerder dan op 1 december 2017 een asielwens kenbaar heeft gemaakt bij de Italiaanse autoriteiten. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit het AIDA rapport 2018 volgt dat de SPRAR locaties toegankelijk zijn voor vreemdelingen die internationale bescherming genieten en voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Niet is gebleken dat SPRAR locaties alleen beschikbaar zijn voor minderjarigen die asiel hebben aangevraagd. Eisers hebben dit ook niet onderbouwd. Dit betekent dat met de uitspraak van de rechtbank te Lecce niet aannemelijk is gemaakt dat referent voor 1 december 2017 een asielwens heeft kenbaar gemaakt.

9. De rechtbank overweegt verder dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd heeft gereageerd op de door eisers aangehaalde passages van het AIDA rapport. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit het AIDA rapport weliswaar volgt dat er een tijdsverloop kan zitten tussen een mondelinge gedane asielaanvraag en de formele registratie daarvan, maar dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit in het geval van referent is gebeurd. Verweerder heeft zich daarbij in het bestreden besluit mogen baseren op de Eurodac resultaten en het Italiaanse asieldossier. Daaruit volgt dat referent op 31 mei 2017 Italië illegaal is ingereisd en op 1 december 2017 een asielverzoek heeft ingediend.

10. Ter zitting is niet nader geconcretiseerd of onderbouwd dat referent om een asielverzoek op 1 december 2017 te kunnen indienen al eerder ten overstaan van de Italiaanse autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Het enkel aankondigen van de wens om asiel aan te vragen is nog geen mondeling gedaan asielverzoek.

11. Ook in de combinatie van factoren ziet de rechtbank tot slot onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat aannemelijk is dat referent voor 1 december 2017 een asielverzoek heeft ingediend.

12. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten dat eisers niet in aanmerking komen voor de gevraagde mvv. Het beroep is ongegrond.

13. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

De griffier is verhinderd de uitspraak De rechter is verhinderd de uitspraak

te ondertekenen te ondertekenen

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Richtlijn 2003/86/EG

AWB 19/3906, (niet gepubliceerd).


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature