U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

VK, asiel, afvallige en bekeerling, onvoldoende gemotiveerd door verweerder, het beroep is gegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: NL20.10404

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [1973] , van Iraanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Meijerink),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 7 december 2017 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ). Ook heeft verweerder aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef, onder e, van de Vw in relatie tot artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Daarnaast heeft verweerder aan eiser geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw .

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Asadi. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1.1.

Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij zich in Iran heeft afgekeerd van de islam en dat hij in aanraking is gekomen met het christendom door een vriend, genaamd [zijn vriend] (hierna: [zijn vriend] ). Na een aantal kerkdiensten (via Skype ) heeft hij zich bekeerd tot het christendom. Eiser is om toeristische redenen naar Nederland gekomen en heeft hier contact gelegd met geloofsgenoten. Hij heeft bijbellessen gevolgd, is naar de kerk gegaan, heeft de belijdenis afgelegd en heeft zich laten dopen. Op verzoek van [zijn vriend] heeft eiser foto’s en video’s van de doop naar hem verzonden. Kort daarna is eiser gebeld door zijn echtgenote die vertelde dat er een inval was geweest in hun huis door de Iraanse autoriteiten, waarbij zij de foto’s en video’s lieten zien die eiser aan [zijn vriend] had gestuurd. Ook werd eiser gebeld door zijn vader dat de Iraanse autoriteiten ook aan hem deze foto’s en video’s hadden getoond. De vader van eiser had hem bedreigd wegens de bekering tot het christendom. Ook is eiser bedreigd door zijn ooms. Daarom kan eiser niet terugkeren naar Iran.

1.2.

Bij beschikking van 23 januari 2019 is de asielaanvraag afgewezen. Het beroep van eiser tegen dit besluit is op 29 juli 2019 door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle (NL19.3660) gegrond verklaard, waarbij de rechtbank verweerder heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat verweerders standpunt dat de afvalligheid en de bekering van eiser ongeloofwaardig zijn niet voldoende is gemotiveerd. Dat betekent dat ook onvoldoende is gemotiveerd dat de gestelde problemen in Iran tijdens het verblijf van eiser in Nederland ongeloofwaardig zijn.

1.3.

Vervolgens heeft verweerder op 12 december 2019 een voornemen uitgebracht. Eiser heeft een zienswijze ingediend en daarop volgend heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Blijkens het bestreden besluit bevat het asielrelaas de volgende elementen:

- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;

- de afvalligheid en bekering tot het christendom;

- problemen die zich hebben voorgedaan in Iran, gedurende het verblijf in Nederland, waardoor eiser niet kan terugkeren.

Verweerder heeft de laatste twee elementen ongeloofwaardig geacht op de gronden die hieronder bij de bespreking van die elementen worden weergegeven.

Algemeen toetsingskader

2. Verweerder heeft de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde afvalligheid en bekering van eiser gebaseerd op de openbare Werkinstructie 2019/18 Bekeerlingen (WI 2019/18). De rechtbank zal wat is opgenomen in WI 2019/18 als uitgangspunt nemen bij de beoordeling. Volgens paragraaf 3.1 van WI 2019/18 richt verweerder zich, om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen, op de drie volgende elementen:

1. De motieven voor en het proces van bekering;

2. De kennis van het nieuwe geloof, en;

3. De activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.

De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventuele eerdere procedures. Dit betekent dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maakt, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Primair wordt gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling maar ook andere informatie in het dossier (zoals verklaringen van derde partijen) wordt betrokken.

Volgens WI 2019/18 toetst verweerder of aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde oprechte bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Indien dit aannemelijk is gemaakt, wordt uitgegaan van een geloofwaardige bekering.

In WI 2019/18 staat over afvallige nog het volgende:

"Opgemerkt hierbij wordt dat een niet-praktiserend gelovige niet hetzelfde is als een atheïst, agnost of afvallige. Een niet-praktiserend gelovige zal immers nog steeds (deels) in zijn God/religie geloven en/of sympathie hebben voor zijn religie, maar daar alleen – om wat voor reden dan ook – geen of weinig uiting aan geven."

[…]

“Daarnaast speelt het begrip afvalligheid een rol. Afvalligheid is geen geloofsovertuiging. De term afvallige wordt in sommige religies gegeven aan iemand die zich heeft afgewend van zijn religie."

De geloofwaardigheid van eisers afvalligheid

3.1.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over het afstand nemen van de islam ongeloofwaardig zijn, aangezien eiser met zijn verklaringen het proces van afkering van de islam niet inzichtelijk heeft gemaakt. Bovendien blijkt uit zijn verklaringen niet dat aan zijn besluit om afstand te nemen van de islam een innerlijke overtuiging ten grondslag heeft gelegen. Volgens verweerder valt niet in te zien dat eiser de ideologie achter de islamitische gebruiken zoals vasten en bidden niet heeft weten te benoemen. Verweerder merkt ook op dat eiser verklaringen heeft afgelegd over het niet-praktiseren van de islam die niet met elkaar te rijmen zijn. Eiser heeft aan de ene kant gesteld dat hij onder druk werd gezet door zijn strenggelovige vader en zijn strenggelovige ex-schoonfamilie om de islam te praktiseren. Aan de andere kant stelde eiser dat hij tegenover hen ervoor uit durfde te komen dat hij niet religieus was. Dat zijn strenggelovige (ex-schoon)familieleden aan dat laatste gegeven vervolgens geen (ernstige) consequenties hebben verbonden is volgens verweerder moeilijk te volgen. Verder heeft eiser in eerste instantie verklaard dat hij de islam niet meer praktiseert vanwege zijn gedwongen uithuwelijking, later heeft eiser verklaard dat dat te maken heeft met dat de islam vals zou zijn en dat alles een leugen is. Verweerder is verder van mening dat eiser, door te verwijzen naar verschillende maatschappelijke voorbeelden en incidenten uit zijn jeugd, het proces van zijn afkering van de islam niet inzichtelijk heeft gemaakt. Verder heeft eiser niet eenduidig verklaard over wanneer hij de islam heeft verlaten.

3.2.

Eiser heeft aangevoerd dat zijn afvalligheid wel geloofwaardig is. Hij geloofde niet in het nut van het dagelijks gedwongen bidden en alle verplichte regels die bij de islam horen. Eiser heeft weliswaar onder andere sociaal maatschappelijke voorbeelden genoemd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij zich heeft afgekeerd van de islam. Echter in de uitspraak van de rechtbank van 29 juli 2019 is daarover al geoordeeld dat eiser terecht heeft gesteld dat in Iran de sociaal maatschappelijke aspecten moeilijk los te zien zijn van de islam. Bovendien is in de WI 2019/18 neergelegd dat ook onvrede over sociaal maatschappelijke aspecten een rol kunnen spelen bij de beweegredenen om zich af te keren van een godsdienst. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij wel degelijk grote problemen had met zijn vader, maar dat zijn vader dit niet naar buiten toe heeft geuit om de naam en eer van de familie te beschermen. Tot slot heeft eiser gesteld dat hij eenduidig heeft verklaard over het moment dat hij zich definitief heeft afgekeerd van de islam.

4.1.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eisers afvalligheid ongeloofwaardig wordt geacht. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

4.2.

In de uitspraak van 29 juli 2019 heeft de rechtbank als volgt geoordeeld over de geloofwaardigheid van de afvalligheid van eiser:

“ De rechtbank is van oordeel dat verweerder met zijn stelling in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij eiser geen sprake is van een innerlijke overtuiging ten aanzien van zijn afvalligheid. Zoals eiser terecht stelt, zijn in Iran de sociaal maatschappelijke aspecten moeilijk los te zien van de islam. Dat heeft verweerder ook niet betwist. Eiser heeft ook uitgelegd waarom hij naar die maatschappelijke incidenten heeft verwezen en wat het verband is met de islamitische religie. Eiser heeft bovendien verwezen naar het incident in zijn jeugd, waarbij hij dit incident expliciet benoemt in het kader van de problemen die hij had met zijn religie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet zonder nadere motivering aan deze verklaring voorbij kan gaan. De enkele stelling in het verweerschrift dat eiser hiermee ook niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij zich afkeerde van de islam, vindt de rechtbank onvoldoende, in het licht van verweerders tegenwerping. De rechtbank vindt verder ook van belang dat eiser heeft verklaard dat hij al lange tijd niet meer volgens de geloofsregels leefde en dat hij daar voorbeelden bij heeft genoemd. Verweerder heeft dat ook niet betwist.

(..)

In het verweerschrift stelt verweerder, in het kader van de beoordeling van eisers overtuiging om afstand te nemen, dat het niet meer geloven in de islam een ding is, maar dat het afstand nemen van het geloof een grote stap is. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich kennelijk zelf ook op het standpunt stelt dat het niet meer geloven en het afstand doen twee verschillende dingen zijn. Gelet hierop is verweerders standpunt over de gestelde tegenstrijdigheid van eisers verklaring zelf innerlijk tegenstrijdig. Ook gelet op eisers toelichting over het verschil tussen het niet meer geloven en het afstand doen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaring tegenstrijdig is.”

4.3.

De rechtbank stelt vast dat tegen de uitspraak van 29 juli 2019 geen hoger beroep is ingesteld. Dat betekent dat die uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan en dat van de juistheid van het daarin neergelegde oordeel moet worden uitgegaan. Verweerder heeft het bestreden besluit echter voor een belangrijk deel gebaseerd op overwegingen en argumenten die al door de rechtbank zijn verworpen. Specifiek gaat het om verweerders tegenwerping dat eiser door te verwijzen naar verschillende maatschappelijke voorbeelden en incidenten uit zijn jeugd, het proces van zijn afkering van de islam niet inzichtelijk heeft gemaakt. Daarnaast betreft het de tegenwerping dat eiser niet eenduidig heeft verklaard over wanneer hij zich definitief heeft afgekeerd tegen de islam. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom deze tegenwerpingen nu wel aan het bestreden besluit ten grondslag mogen worden gelegd. Door dat wel te doen, heeft verweerder gehandeld in strijd met wat in de uitspraak van 29 juli 2019 is geoordeeld.

4.4.

Verder heeft verweerder aan eiser ten onrechte tegengeworpen dat het ongeloofwaardig is dat hij de ideologie achter de islamitische gebruiken zoals vasten en bidden niet heeft weten te benoemen. Eiser heeft hierover het volgende verklaard:

“Wat vond u ervan dat u dat van uw vader moest doen?

In die periode woonde ik thuis. Mijn vader is streng religieus. Hij vond het nodig om vanuit zijn geloof mij te dwingen om dagelijks te bidden. Ik geloofde daar niet in en ik zag daar het nut niet van in. Volgens de regels moet je op een dag verschillende keren gaan staan bidden en in totaal moet je 17 Rak’at aan gebed gaan lezen. Dat vond ik niet zinvol. Ik wist in feite niet wat de ideologie erachter was. Dat gold ook voor vasten tijdens de Ramadan. Ik vroeg me af waarom dat nodig was.”

Verweerder legt in dit verband ten onrechte de nadruk op de verklaring van eiser dat hij in feite niet wist wat de ideologie achter het bidden en vasten was. De kern van deze verklaring is echter dat eiser niet geloofde in het nut van het bidden en vasten; hij vond het niet zinvol om daaraan mee te doen. Eiser heeft verder een verklaring afgelegd over waarom hij niet bij familieleden terecht kon met zijn vragen over de islam. Hij heeft daarover namelijk verklaard dat zijn vader streng gelovig was en niet open stond voor vragen over de islam. Dat eiser een streng gelovige vader heeft wordt overigens door verweerder erkend.

4.5.

Verder heeft verweerder ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat zijn verklaringen over het niet praktiseren van de islam niet met elkaar rijmen. De rechtbank ziet geen tegenstrijdigheid in het feit dat eiser er enerzijds voor durfde uit te komen dat hij niet praktiseerde en anderzijds door zijn (ex-schoon)familie onder druk werd gezet om actief de islam aan te hangen. Eiser heeft daarover een verklaring gegeven, namelijk dat hij voor zijn uithuwelijking naar zijn vader moest luisteren, maar naarmate hij ouder werd, meer in staat was om zijn eigen beslissingen te nemen. Verweerder acht het moeilijk te volgen dat zijn vader en ex-schoonfamilie geen consequenties hadden verbonden aan het gegeven dat eiser de islam niet wilde praktiseren. Eiser heeft daar echter over verklaard dat zijn vader heeft gedreigd hem op straat te zetten en te onterven. Zijn vader heeft dat volgens eiser niet gedaan omdat hij zijn goede naam en eer hoog wilde houden. Verweerder mocht hier niet zonder nadere motivering aan voorbij gaan.

4.6.

De rechtbank is reeds gelet op wat onder 4.1. tot en met 4.5. is overwogen van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eisers afvalligheid niet is gebaseerd op een innerlijke overtuiging. Het beroep is om die reden al ongegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. In het kader van de finale geschillenbeslechting gaat de rechtbank nog in op de geloofwaardigheid van eisers bekering tot het christendom.

De geloofwaardigheid van eisers bekering

5.1.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn bekering tot het christendom ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft vreemde antwoorden gegeven op de vraag vanaf wanneer hij op de hoogte is geraakt dat [zijn vriend] christen was. Hij heeft verder weinig concreet aangegeven hoe [zijn vriend] zijn interesse in het christendom heeft gewekt. Verder heeft eiser niet afdoende kunnen verklaren wat hem persoonlijk aantrok tot de Skype-kerkdiensten en wat het christendom voor hem betekende. Ook heeft eiser tegenstrijdige verklaringen afgelegd over of zijn kinderen op de hoogte waren van zijn bekering. Uit verklaringen van eiser kan niet de conclusie worden getrokken dat bij eiser sprake was van een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Weliswaar heeft eiser kennis over het christendom, maar dat is op zichzelf onvoldoende om zijn verklaringen over de motieven voor en proces van bekering te compenseren.

5.2.

Eiser heeft aangevoerd dat zijn bekering wel geloofwaardig is. Het is niet vreemd dat hij aanvankelijk niet wist dat [zijn vriend] een christen was, omdat in Iran op bekering de doodstraf staat. Verder heeft eiser uitgebreid verklaard over hoe zijn interesse in het christendom is gewekt en waarom hij uiteindelijk is geraakt door het christendom. Hij heeft geen tegenstrijdige verklaringen afgelegd, ook niet over of zijn kinderen op de hoogte waren van zijn bekering.

5.3.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eisers bekering ongeloofwaardig wordt geacht. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

5.4.

In de uitspraak van 29 juli 2019 heeft de rechtbank als volgt geoordeeld over de geloofwaardigheid van de bekering van eiser:

“Verder is de rechtbank in tegenstelling tot verweerder van oordeel dat uit de verklaringen van eiser tijdens de gehoren blijkt dat eiser wel degelijk heeft verklaard over religieuze aspecten van zijn bekering. Zo heeft hij verklaard dat [zijn vriend] heeft verteld over (de wonderen van) Jezus en ook over Matheus de tollenaar en wat dit voor hem betekende. Daarnaast heeft hij verklaard dat [zijn vriend] hem vertelde over Johannes en over psalmen. Verweerder is aan deze verklaringen ten onrechte voorbijgegaan, zodat verweerders standpunt onvoldoende is gemotiveerd.”

5.5.

Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij weinig concreet heeft verklaard over hoe [zijn vriend] zijn interesse in het christendom heeft gewekt. Verweerder is daarmee immers voorbij gegaan aan wat daarover in de uitspraak van 29 juli 2019 is overwogen. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat, naast wat in die uitspraak is overwogen, eiser concreet heeft verklaard hoe [zijn vriend] die interesse bij hem heeft gewekt. Zo heeft eiser verklaard dat hij zag hoe [zijn vriend] voorheen zijn klanten oplichtte en hoe hij een verandering in hem zag. Eiser herkende zichzelf daarin, want hij was ook een hebberig man die zijn huurders uitkneep. Toen begon [zijn vriend] te praten over het hebberige gedrag van eiser in relatie tot het christendom. Verder heeft eiser verteld dat [zijn vriend] aan de hand van het gebed het verschil liet zien tussen de islam en het christendom. Verweerder heeft onvoldoende toegelicht waarom die verklaringen niet (voldoende) concreet zijn.

5.6.

Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom eisers verklaring over het feit dat hij in eerste instantie niet wist dat [zijn vriend] bekeerd was tot het christendom niet plausibel is. Eiser heeft hierover verklaard dat, ondanks dat [zijn vriend] zijn boezemvriend was, [zijn vriend] aanvankelijk niet aan hem heeft verteld dat hij is bekeerd omdat daarop in Iran de doodstraf staat. De rechtbank zie niet in waarom verweerder het vreemd vindt dat [zijn vriend] dat aanvankelijk heeft verzwegen voor eiser.

5.7.

De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet kan worden gevolgd in de overweging dat eiser niet afdoende heeft kunnen verklaren wat hem persoonlijk aantrok tot de Skype-kerkdiensten en wat het christendom voor hem betekende. Verweerder heeft daarbij ten onrechte niet betrokken dat eiser heeft verklaard dat de Skype-kerkdiensten ervoor zorgden dat hij meer rust en oog had voor zijn gezin; hij ging voor het eerst van zijn leven brood halen voor zijn gezin, ging mee naar de school van zijn zoon en zag zijn vrouw als gelijkwaardig in plaats van ondergeschikt. Ook heeft eiser verklaard dat hij door het christendom is gestopt met het in rekening brengen van rente voor huurders die hun huur niet op tijd konden betalen.

5.8.

Tot slot is de rechtbank van oordeel dat eiser niet tegenstrijdig heeft verklaard over of zijn kinderen op de hoogte waren van zijn bekering. Eiser heeft namelijk verklaard dat zijn kinderen niet wisten dat hij deelnam aan de Skype-kerkdiensten, maar dat zij hem wel zagen bidden. Daar zit geen tegenstrijdigheid in, omdat deelname aan Skype-kerkdiensten iets anders is dan het verrichten van het gebed.

Problemen die zich hebben voorgedaan in Iran, gedurende het verblijf in Nederland, waardoor eiser niet kan terugkeren.

6. De rechtbank is dus van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd hoe hij

tot de conclusie komt dat zowel de afvalligheid als de bekering van eiser ongeloofwaardig

is. Dat betekent dat verweerders standpunt dat het laatste relevante element niet geloofwaardig is, ook onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft daarbij immers vooropgesteld dat de afvalligheid en de bekering niet geloofwaardig zijn.

Conclusie

7. De aanvraag is ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder gelet op de geconstateerde gebreken in het te vernietigen besluit het asielrelaas van eiser opnieuw integraal dient te beoordelen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.

8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050.-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Bouteibi, rechter, in aanwezigheid van

mr. E. Kersten, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 11 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature