Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Asiel, Iran, afkering islam, bekering, stichting gave, problemen als gevolg bekering, inreisverbod, beroep ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: NL20.10878

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Neijzen),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P. Jans).

Procesverloop Bij besluit van 15 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.10879, door middel van een Skype -beeldverbinding plaatsgevonden op 13 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Flipo Wasa. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1991] .

Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij zich in Iran langzaamaan heeft afgewend van de Islam. Op enig moment kwam hij in contact met [naam] , die hem interesseerde voor het christelijk geloof. Eiser heeft gesteld dat hij en zijn neef van [naam] meer informatie uit de Bijbel kregen en dat hij zich er in is gaan verdiepen. Eiser en zijn neef zijn een keer zijn meegegaan naar een huiskerk. Nadien hoorden zij dat een aantal mensen was opgepakt en zijn zij ondergedoken en gevlucht. Eiser stelt in Iran te zijn bekeerd tot het christendom.

2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:

identiteit, nationaliteit en herkomst;

afstand nemen van de islam;

bekering tot het christendom en de daaruit volgende problemen.

Verweerder heeft het eerste element geloofwaardig geacht, het tweede en derde element heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.

3. Eiser heeft gesteld dat hij onvoldoende tijd had om op het voornemen te reageren en dat hij dit nog wilde aanvullen. Hier heeft hij echter geen gelegenheid voor gekregen. De rechtbank stelt vast dat in het voornemen is opgenomen dat eiser binnen vier weken een zienswijze kan indienen. Eiser heeft tijdig, bij brief van 20 april 2020, een zienswijze ingediend. In de zienswijze is de volgende mededeling opgenomen: “Als gevolg van de corona crisis ben ik niet in staat geweest om het voornemen op een zorgvuldige wijze met belanghebbende door te spreken. Gelet hierop kan/zal de zienswijze nemen niet volledig zijn.” Uit het dossier blijkt niet dat eiser op enig moment heeft gevraagd om verlenging van de termijn voor het indienen van de zienswijze. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voornoemde passage evenmin een verzoek om uitstel om nog een aanvullende zienswijze in te dienen. Eiser heeft ook niet aangegeven welke punten hij wilde aanvullen. De beroepsgrond niet slaagt.

4. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder zijn relaas ten onrechte over één kam heeft geschoren met het relaas van zijn neef, die gelijktijdig met eiser naar Nederland is gereisd. De rechtbank stelt vast dat het relaas van eiser op een aantal punten gelijkenis vertoont met het relaas van zijn neef, maar dat verweerder het relaas van eiser op zijn eigen merites heeft beoordeeld. De beroepsgrond slaagt niet.

Afstand nemen van de islam

5. Eiser stelt dat hem ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn aanhouding in verband met het niet naleven van de regels tijdens de ramadan. Dit kan hem, gelet op de omstandigheden, niet worden verweten. Eiser heeft uitgelegd hoe verschillende incidenten relevant zijn geweest en deze heeft verweerder onvoldoende betrokken. Verweerder miskent evident dat eiser een langzaam proces heeft ondergaan waarbij hij steeds meer en steeds verder van de islam verwijderd raakte en steeds meer zijn geloof verloor. Elk incident, elk voorval deed afbreuk aan het geloof in de islam. Alles wat hij bestudeerde, de koran en literatuur over de Koran, deed voor hem afbreuk aan de islam als het enige en ware geloof. Eiser geeft voorts aan dat het vaker voorkomt dat personen een risico inschatting maken die achteraf niet juist blijkt te zijn. Eiser heeft door te eten overdag tijdens de ramadan een foute risico inschatting gemaakt. Echter op het moment zelf meende hij veilig te zijn omdat hij in een achterafstraat was en niemand zag. Het enkele feit dat iets verboden is en dat hier straffen op staan, maken niet dat mensen geen risico’s nemen en iets niet doen.

6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de besluitvorming is ingegaan op de incidenten die er volgens eiser voor hebben gezorgd dat hij van zijn geloof afstapte. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe deze incidenten hem van het geloof deden afstappen. Eiser heeft, zo heeft verweerder niet ten onrechte gesteld, niet inzichtelijk gemaakt welk proces hij heeft doorgemaakt om zich af te keren van de islam en welke diepgewortelde innerlijke overtuiging daaraan ten grondslag ligt. Eiser heeft met name in het algemeen kritiek geuit op de voorschriften en regels binnen de islam. Verweerder heeft het opmerkelijk kunnen vinden dat eiser, naar eigen zeggen, pas na het lezen over de islam ontdekkingen deed over de islam die hij volgens verweerder op basis van dagelijkse ervaringen ook had kunnen weten. Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld het opmerkelijk is dat eiser niet heeft stilgestaan bij de gevolgen van het zich afkeren van de islam. Over het eten op straat tijdens de ramadan is de rechtbank voorts van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet valt in te zien dat eiser het risico neemt om overdag te eten tijdens de ramadan, ook niet in een rustige achterafstraat, terwijl hij weet dat dit strafbaar is in Iran. Dat mensen, zoals eiser heeft aangevoerd, soms verkeerde risico inschattingen maken, doet hier niet aan af. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat hij is opgepakt en een voorwaardelijke straf heeft gekregen voor het eten tijdens de ramadan. Anders dan eiser stelt, mocht dit wel van hem worden verwacht. De beroepsgrond slaagt niet.

Bekering

7. Eiser stelt - samengevat weergegeven - dat hij zijn proces van bekering voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Eiser heeft duidelijk gemaakt dat hij zoekende was omdat hij een kompas miste. [naam] liet hem kennismaken met het christendom en eiser heeft ook nog nader onderzoek gedaan naar de islam en de Koran. Naar aanleiding van de gesprekken over de Koran en de tegenstrijdigheden die er in stonden leidde [naam] eiser naar de Bijbel. Eiser heeft inzichtelijk gemaakt waarom juist het christendom hem richting gaf in het leven en wat de rechtstreekse, directe band met God voor hem persoonlijk betekent. Eiser heeft wel degelijk met verklaringen inzichtelijk gemaakt hoe hij de leer van Jezus in zijn dagelijks leven tracht toe te passen en hoe dit vorm krijgt in zijn leven. Verweerder weigert te begrijpen dat onder andere vergeving voor eiser belangrijk is. De bekering van eiser blijkt uit ook zijn doop, zijn kerkbezoek, zijn Bijbelstudie en het feit dat hij in navolging van Christus probeert te leven.

8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over zijn motieven voor en proces van bekering niet overtuigen en dat eiser is blijven steken in oppervlakkigheden. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser met zijn verklaringen niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij besloot een keuze te maken voor het christelijk geloof, welke keuze in een land als Iran verregaande consequenties teweeg kan brengen. Van hem mocht worden verwacht dat hij inzichtelijk kon maken waarom de gesprekken met [naam] hem motiveerden onderzoek naar het christendom te doen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen op dit punt oppervlakkig zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Rapport Stichting Gave

9. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn verklaring dat hij afstand heeft genomen van

de islam en dat hij is bekeerd tot het christendom in beroep een rapport Toetsing Bekering van 22 september 2020 van de Stichting Gave overgelegd.

Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat verklaringen van personen en organisaties weliswaar kunnen dienen ter staving van een bekering, maar dat dergelijke verklaringen de verantwoordelijkheid van een vreemdeling om tegenover verweerder overtuigende verklaringen af te leggen met betrekking tot de gestelde bekering, waaronder de motieven voor en het proces van bekering alsook de betekenis die de bekering voor hem heeft, onverlet laten. Verweerder dient wel te motiveren of de punten die de Stichting Gave aanvoert aanleiding geven voor een andere weging en zo nee, waarom niet.

10. De rechtbank stelt vast dat door de Stichting Gave op meerdere punten is aangegeven dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd. De Stichting Gave wijst bijvoorbeeld op het punt dat eiser volgens verweerder onvoldoende inzichtelijk zou hebben gemaakt waarom de gesprekken met [naam] hem motiveerden onderzoek te doen naar het christendom en de reden waarom eiser na de inval in de huiskerk niet heeft geïnformeerd naar de situatie van [naam] en andere leden van de huiskerk. Eiser heeft hier ter zitting ook aandacht voor gevraagd en heeft gesteld dat als verweerder eisers verklaringen oppervlakkig en niet inzichtelijk vond, het dan op de weg van verweerder had gelegen om tijdens de gehoren door te vragen.

11. Verweerder is in het aanvullende verweerschrift van 9 oktober 2020 uitgebreid ingegaan op het rapport van de Stichting Gave. Verweerder heeft zich over het doorvragen niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan het aan de vreemdeling is om het relaas door middel van zijn eigen verklaringen aannemelijk te maken en dat er voldoende is doorgevraagd door middel van het stellen van aanvullende vragen in het aanvullend nader gehoor van 24 januari 2020. Verweerder heeft in het aanvullende verweerschrift ook gewezen op diverse pagina’s in het nader gehoor waar uit blijkt dat is doorgevraagd. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat eiser onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn relaas naar voren te brengen en zijn motieven inzichtelijk te maken.

12. De rechtbank stelt verder vast dat door de Stichting Gave is aangegeven dat sprake is van een zeer ernstige omissie in de besluitvorming omdat geen onderscheid wordt gemaakt tussen protestantisme en het christendom. Verweerder heeft in het aanvullend verweerschrift op dit punt uitgebreid gereageerd. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het besluit ziet op een beoordeling van de bekering van eiser en niet op een beoordeling van het protestantisme versus het christendom. Verweerder geeft niet ten onrechte aan dat als eiser stelt dat het directe contact met God voor hem een belangrijke factor is, dan van eiser mag worden verwacht dat hij kan concretiseren wat dit directe contact met God voor hem persoonlijk betekent.

13. De Stichting Gave heeft daarnaast aangegeven dat bij de beoordeling van de afvalligheid onvoldoende de ervaringen zijn betrokken die eiser in zijn jeugd heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat ook op dit punt door verweerder uitvoerig is ingegaan. Verweerder heeft verwezen naar pagina’s in het voornemen waar hier op is ingegaan.

14. De rechtbank stelt tot slot vast dat verweerder in het aanvullend verweerschrift op alle punten van het rapport van de Stichting Gave gemotiveerd is ingegaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft toegelicht waarom hij in het rapport van de Stichting Gave geen aanleiding heeft gezien voor een andere weging.

Problemen als gevolg van de bekering

15. Eiser heeft - kort samengevat- gesteld dat hij na de inval in de huiskerk op 17 december 2017 geen contact heeft opgenomen met de andere bezoekers van de huiskerk omdat hij niet beschikt over telefoonnummers. Hij weet alleen wat adressen. Eiser heeft duidelijk verklaard dat hij geen contact heeft gezocht omdat dit te gevaarlijk was. Hij wilde de andere bezoekers niet in de problemen brengen.

16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat het niet geloofwaardig is dat hij nooit contact heeft proberen te zoeken met andere huiskerkbezoekers. Twee van hen waren immers, naar eisers eigen verklaringen, goede vrienden van hem, met wie hij nauw contact onderhield. Verweerder heeft eisers verklaring dat het te gevaarlijk was om contact op te nemen daarom niet afdoende mogen vinden.

17. Eiser heeft gesteld dat in de vertaling van het vonnis dat hij heeft overgelegd de termijn afvallig wordt genoemd, maar in het Farsi een woord wordt gebruikt dat overeenkomt met hetgeen in de strafartikelen staat. Zijn vonnis is dan ook in overeenstemming is met strafbaarstellingen in het Iraanse Wetboek van Strafrecht. Eiser stelt voorts dat strafvervolging op grond van artikel 167, 263 en 513 van het Iraanse Wetboek van Strafrecht mogelijk is. Over het standpunt van verweerder dat uit het Algemeen Ambtsbericht over Iran van maart 2019 en andere stukken blijkt dat eiser zijn strafdossier digitaal had kunnen krijgen, stelt eiser dat hieruit niet blijkt hoe iemand hiertoe toegang krijgt. Eiser heeft de documenten niet digitaal of via een advocaat kunnen krijgen. Eiser had ook geen advocaat.

18. De rechtbank stelt vast dat in het vonnis dat eiser heeft ingebracht de term ‘afvalligheid’ wordt vermeld. Verweerder heeft eiser terecht tegengeworpen dat in het Algemeen Ambtsbericht over Iran van maart 2019 staat dat het woord ‘afvalligheid’ niet expliciet wordt genoemd in de aanklacht of een vonnis en dat deze term ook niet voorkomt in het Iraanse Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is van oordeel dat dit afbreuk doet aan de waarde die aan het document kan worden toegekend. De stelling van eiser dat wat in het Farsi ten laste wordt gelegd overeenkomt met wat in de strafartikelen in het Iraanse Wetboek van Strafrecht strafbaar is gesteld doet hieraan niet af. Over het verkrijgen van het vonnis is de rechtbank van oordeel dat eiser niet heeft betwist dat uit openbare bronnen blijkt dat iedereen in Iran die een juridische procedure tegen zich heeft lopen een referentienummer krijgt van zijn zaak en dat die persoon en zijn advocaat toegang hebben tot een digitale database. Verweerder heeft zich gelet daarop terecht op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien waarom eiser de juridische documenten op een omslachtige en corrupte wijze zou hebben verkregen. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder relevant heeft mogen achten dat tussen de inval in de huiskerk op 17 december 2017 en de dagvaarding van 9 april 2018 bijna vier maanden tijdsverloop zit, in welke periode eiser een visum heeft kunnen regelen en zonder problemen op 18 maart 2018 legaal heeft kunnen uitreizen. Eisers enkele verklaring op de zitting dat zijn uitreis voor hem is geregeld is in dit verband ontoereikend. De beroepsgrond slaagt niet.

19. Gezien de ongeloofwaardigheid van eisers asielrelaas heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij Verdragsvluchteling is of een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Inreisverbod

20. Voorts heeft eiser gesteld dat verweerder hem ten onrechte een inreisverbod heeft opgelegd. Hem kan niet worden verweten dat hij gebruik heeft gemaakt van een reisagent voor een visum om te vluchten.

21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is gevlucht vanwege zijn geloofsovertuiging. Niet valt dan ook in te zien dat eiser niet verweten kan worden dat hij met visumfraude Nederland heeft kunnen inreizen. De beroepsgrond slaagt niet.

22. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.

23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Uitspraak van 30 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3515, te raadplegen op www.rechtspraak.nl


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature