U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bewaring, artikel 59 lid 1 onder a, gronden niet betwist, zicht op uitzetting en lichter middel, ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.19614

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. Y.M. Schrevelius), en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ) opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1995] .

2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:

3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;

3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;

3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht

1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).

Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;

3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;

3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:

4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;

4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;

4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.

3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.

4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat de Marokkaanse autoriteiten niet meewerken aan de uitzetting en het verstrekken van een laissez passer (lp) voor eiser. De lp-aanvraag van eiser loopt al sinds 29 december 2015 en hij is al voor de achtste keer in bewaring gesteld, zonder dat hij is uitgezet. Hieruit volgt dat uitzetting niet mogelijk is en dat er dus geen zicht op uitzetting bestaat.

5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Sinds de laatste keer dat de bewaring van eiser is opgeheven is een zodanige periode verstreken dat een voor de beoordeling van het zicht op uitzetting relevante samenhang met de reden van de opheffing van de eerdere maatregel geen sprake meer is. Verder zijn er blijkens de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 10 december 20193 en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 20194 geen aanknopingspunten dat Marokko in algemene zin weigert om lp’s te verstrekken. De lp-aanvraag van eiser is op 29 december 2015 gedaan en voor het laatst is door verweerder gerappelleerd op 4 november 2020. Niet uitgesloten is dat ten behoeve van eiser een lp zal worden verstrekt. Hierdoor neemt de rechtbank vooralsnog aan dat het zicht op uitzetting van eiser naar Marokko binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.

6. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij bij zijn vriendin en haar moeder kan verblijven. Volgens eiser verblijft hij daar meestal en is dit dus zijn vaste woon- en verblijfplaats. Verder voorziet hij in zijn levensonderhoud door het doen van klusjes. Bovendien is het door zijn psychische problemen fijner als hij weer bij zijn vriendin kan wonen en hij niet meer in bewaring hoeft.

7. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder mag bij de keuze voor inbewaringstelling in plaats van een lichter middel niet volstaan met een verwijzing naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel van bewaring specifiek motiveren waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de

2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb .

3 ECLI:NL:RBDHA:2019:13386.

4 ECLI:NL:RVS:2019:4460.

persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.5 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel van bewaring de belangen van eiser voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Verweerder heeft gemotiveerd dat, gelet op de verklaringen en het gedrag van eiser, het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken groot is. Eiser heeft in het gehoor verder geen bijzondere omstandigheden gemeld op grond waarvan verweerder van het opleggen van de maatregel van bewaring af zou moeten zien. Ten aanzien van de medische en psychische klachten heeft verweerder gemotiveerd dat eiser een beroep kan doen op het medische team in het detentiecentrum. Dat eiser heeft verklaard dat hij bij zijn vriendin en haar moeder kan verblijven en hij door klusjes in zijn levensonderhoud kan voorzien, doet aan het voorgaande niets af. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het belang van verweerder zwaarder mag wegen dan het belang van eiser en dat verweerder daarom geen lichter middel toe had hoeven passen.

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond;

wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.

5 Zie onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674, en van 10 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1309 en het arrest Mahdi van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.

De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:

25 november 2020

en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Mr. J.A. Schuman T.R. Vos

Rechter Griffier

Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling

bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature