Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bewaring, artikel 59a Vw , gronden betwist, ongegrond

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.18906

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. I.M. Hagg), en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ) opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Wegens technische problemen is eiser gehoord via een geluidverbinding. Als tolk is verschenen I.K. BenSmail. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [2000] .

2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:

3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;

3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;

1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).

3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;

en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:

4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;

4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;

4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

3. Eiser voert aan dat de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd de maatregel niet kunnen dragen. Ten aanzien van de zware grond 3b erkent hij dat hij zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken, doordat hij met onbekende bestemming is vertrokken uit het asielzoekerscentrum (AZC). Hij voert echter aan dat het risico op onttrekking hier niet uit blijkt, omdat hij zichzelf weer heeft gemeld en vervolgens een periode wel in het AZC is verbleven. Ten aanzien van de zware grond 3k voert eiser aan dat hij heeft aangegeven dat hij mee wil werken. Hij weerspreekt niet dat hij eerder met onbekende bestemming is vertrokken. Hij voert echter aan dat wanneer hij nu niet mee had willen werken, hij weer met onbekende bestemming had kunnen vertrekken. Dat heeft hij niet gedaan. Verder voert hij ten aanzien van de lichte grond 4c aan dat het feit dat hij niet ingeschreven staat in de Basisregistratie personen niet maakt dat hij geen vaste verblijfplaats heeft. Tot nu toe heeft verweerder hem elke keer weer weten te vinden.

4. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De rechtbank overweegt over de grond onder 3b dat eiser op 26 maart 2020 met onbekende bestemming is vertrokken uit het AZC. Op 13 juli 2020 heeft hij zich weer gemeld. Hieruit volgt dat eiser zich in deze periode aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Dat eiser zich na verloop van tijd weer heeft gemeld, doet hier niet aan af. Ten aanzien van de zware grond onder 3k overweegt de rechtbank dat eiser voldoende gelegenheid is geboden om medewerking te verlenen aan overdracht aan Spanje. Op 22 januari 2020 was al bekend dat de eerste asielaanvraag van eiser niet in behandeling was genomen. Vervolgens heeft eiser op 12 maart 2020 een herhaalde asielaanvraag gedaan. Hierna is eiser op 26 maart 2020 met onbekende bestemming vertrokken en is op 1 juni 2020 zijn asielaanvraag wederom niet in behandeling genomen. Eiser is sindsdien twee keer niet op een vertrekgesprek verschenen. Eiser heeft dus voldoende gelegenheid gehad om mee te werken en is ook niet zelfstandig vertrokken naar Spanje. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht de zware gronden onder 3b en 3k aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd.

5. Ten aanzien van de lichte grond 4c overweegt de rechtbank dat eiser kan worden tegengeworpen dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)3 is het verblijf in een asielzoekerscentrum geen vaste woon- of verblijfplaats. Ook volgt uit vaste jurisprudentie4 dat pas sprake is van een vaste woon- of verblijfsplaats indien men ingeschreven staat in de Basisregistratie personen. Door het niet hebben van een vaste woon –of verblijfplaats is

2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb .

3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8493.

4 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4131.

eiser niet traceerbaar voor verweerder. Verweerder heeft eiser dan ook op goede grond tegengeworpen dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.

6. De zware gronden onder 3b en 3k en de lichte grond onder 4c – en de daarbij gegeven motivering – zijn naar het oordeel van de rechtbank terecht aan eiser tegengeworpen en kunnen, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel van bewaring dragen. Wat eiser over de overige gronden heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond;

wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.

De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:

11 november 2020

en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Mr. J.A. Schuman T.R. Vos

Rechter Griffier

Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland

Documentcode: [documentnummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature