Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Ongeval met motor bij Experiencedag politie is geen dienstongeval. Alle medische kosten worden vergoed. Enige schade is niet aannemelijk. Geen sprake van actueel procesbelang. Zie ECLI:NL:CRVB:2021:848 uitspraak in HB: wel procesbelang en dienstongeval.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 19/2770 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.O. Vreeswijk),

en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Blanken).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder, onder meer, besloten dat het ongeval dat eiser op 30 oktober 2018 (het ongeval) is overkomen niet kan worden aangemerkt als dienstongeval.

Bij besluit van 21 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting via Skype heeft plaatsgevonden op 14 juli 2020. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.

Eiser is werkzaam in de functie van Generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) bij

de Nationale Politie, eenheid Den Haag.

1.2.

Eiser heeft deelgenomen aan de ‘Experience VTB Motordag’ (verkeerstechnisch

begeleiden) op en rond het circuit van de Politieacademie Lelystad op 30 oktober 2018.

Deze dag was georganiseerd door het LE-team Motorondersteuning voor operationeel politiemotorrijders. Er zullen in de komende jaren vacatures zijn en er werd gezocht naar potentiële kandidaten die in de toekomst willen doorgroeien naar C-motorrijder.

Bij deze inkijkdag werd uitleg gegeven over het Team Motorondersteuning en de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging. Er werd een aantal oefeningen uitgevoerd, waarbij in ceremoniële opstelling moest worden gereden, het PRVT-parcours moest worden afgelegd zoals ook gebeurt tijdens de Opleiding Basis MotorSurveillant (OBMS) en er werd een aantal rondes gereden over het circuit op een motor van het merk BMW K1600, in beheer bij de Landelijke Eenheid. Daarna volgde een Integrale Beroepsvaardigheden Training (IBT)-gedeelte, waarbij oefeningen in een laag tempo werden afgewisseld met schietoefeningen vanaf of naast de motor. Bij het laatste onderdeel is vooraf een uitleg gegeven waarom zonder slippende koppeling moest worden gereden en er kon vooraf worden geoefend. Eiser werd door een instructeur opgedragen om langzaam te rijden, zonder gebruik te maken van een slippende koppeling en is tijdens de oefening gevallen. Hij kreeg de motor op zijn linkerbeen en had direct pijnklachten van de linkerknie en -enkel. Vanaf 31 oktober 2018 heeft hij zijn werkzaamheden (gedeeltelijk) moeten staken.

1.3.

Eiser heeft met het formulier arbeidsongevallen politie ( mogelijk dienstongeval)

melding gemaakt van het ongeval.

1.4.

Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten dat het ongeval niet kan worden

aangemerkt als dienstongeval als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder z, en gelet op artikel 54 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Uit coulance heeft verweerder wel besloten dat de uit dit ongeval voortvloeiende medische kosten declarabel zijn binnen de daarvoor gestelde rechtspositionele bepalingen.

1.5.

Sinds medio februari 2019 is eiser weer volledig werkzaam in zijn functie.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond

verklaard.

3. Eiser heeft in beroep gemotiveerd aangevoerd dat het ongeval heeft plaatsgevonden tijdens diensttijd, dat door zijn teamchef toestemming was gegeven voor de aanwezigheid ter plekke, dat sprake is van opgedragen werkzaamheden en voorts van een opdracht om op actieve wijze deel te nemen aan de geplande activiteiten. Soortgelijke ongevallen bij een trainings- dan wel opleidingsactiviteit worden, volgens eiser, wel aangemerkt als dienstongeval. Het is eiser bekend dat verweerder in gelijkwaardige situaties het ongeval wel als dienstongeval heeft aangemerkt.

4. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van het Barp worden, in geval van dienstongeval of beroepsziekte, aan de desbetreffende ambtenaar de noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging vergoed.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder z, van het Barp wordt in dit besluit verstaan onder dienstongeval: een ongeval, welk in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en dat niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.

5. De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, uitspraak van 17 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2830) volgt dat, voorafgaand aan een eventueel inhoudelijk oordeel over de vraag of een ongeval kan worden aangemerkt als een dienstongeval, ambtshalve wordt beoordeeld of de betrokkene voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn (hoger) beroep. Daarbij heeft de Raad het volgende betrokken.

Volgens vaste rechtspraak (uitspraken van 11 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3239 en 13 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1428) is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van het (hoger) beroepschrift met het indienen van het (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Daarbij heeft de Raad meermalen uitgesproken dat hij is geroepen tot beslechting van geschillen en niet tot beantwoording van uitsluitend principiële vragen (bijvoorbeeld zijn uitspraak van 3 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:815). Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.

Volgens eveneens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA3207) kan de omstandigheid dat schade is geleden als gevolg van bestuurlijke besluitvorming tot het oordeel leiden dat sprake is van een actueel procesbelang. Daarvoor is echter vereist dat de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is.

5.1.

De rechtbank ziet geen aanleiding voornoemde jurisprudentie hier niet te volgen.

Daarbij gaat de rechtbank voorbij aan het betoog van verweerder ter zitting, dat hij een inhoudelijk oordeel wenst met het oog op het nieuwe beleid terzake van het aanmerken van ongevallen tijdens een verplicht fysieke intest/sporttest bij een interne sollicitatie als dienstongeval. Dit valt te scharen onder een louter formeel of principieel belang. Het gaat hier bovendien om het procesbelang van de indiener van het beroep, in dit geval eiser en niet verweerder.

5.2.

In het primaire besluit staat vermeld dat verweerder uit coulance heeft besloten dat de uit het ongeval voortvloeiende medische kosten declarabel zijn binnen de daarvoor gestelde rechtspositionele bepalingen. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat dit betekent dat eiser behandeld wordt als ware artikel 54 van het Barp van toepassing. Alle kosten van geneeskundige behandeling en /of verzorging, waaronder fysiotherapie, worden vergoed. De rechtbank stelt vast dat verweerder hiermee een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan.

5.3.

Op voorhand is niet aannemelijk geworden dat eiser als gevolg van het (gehandhaafde) primaire besluit enige schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Ter zitting heeft eiser meegedeeld dat verweerder niet is overgegaan tot het toepassen van een korting op zijn bezoldiging, nu hij voordat daarvan sprake kon zijn hersteld was gemeld. Voorts heeft hij meegedeeld dat hij blijvende beperkingen heeft aan zijn knie en dat uit de meest recente MRI blijkt dat hij blijvend letsel heeft aan de kruisband en/of meniscus. Door zelf goed te revalideren kan hij zijn eigen functie uitoefenen, maar er is wel sprake van invaliditeit. Hij stelt procesbelang te hebben, omdat een erkenning als dienstongeval als het ware de toegangspoort vormt, vòòr verweerder medisch onderzoek laat instellen naar eventuele invaliditeit. De rechtbank stelt vast dat eiser de gestelde gezondheidssituatie eerst ter zitting en zonder onderbouwing naar voren heeft gebracht, waardoor vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat hij op dit moment terzake schade lijdt. Eiser heeft niet betwist dat de medische kosten die voortvloeien uit het ongeval door verweerder zijn vergoed en niet gebleken is van gemaakte en niet anderszins vergoede kosten van geneeskundige behandeling.

5.4.

Onder al deze omstandigheden ziet de rechtbank niet in welk resultaat dat voor eiser feitelijke betekenis heeft, hij met deze procedure thans nog kan bereiken. Met het beroep kan eiser niet meer bereiken dan de vergoeding van geneeskundige kosten en/of verzorging zoals door verweerder is toegekend. Een andere vergoeding vloeit niet voort uit artikel 54 van het Barp . Eiser heeft daarom geen actueel procesbelang (meer) bij een beoordeling van zijn beroep. Dat niet valt uit te sluiten dat in de toekomst sprake is van enig belang, vormt in het kader van dit beroep een onvoldoende concreet en actueel belang en kan niet leiden tot een ander oordeel. Eiser heeft gewezen op een eventuele aanspraak op een vergoeding van smartengeld als bedoeld in artikel 54a van het Barp en andere rechtspositionele aanspraken die afhankelijk zijn van de vaststelling dat sprake is van een dienstongeval. Indien in de toekomst blijkt dat eiser alsnog schade lijdt door het ongeval, kan in een eventuele procedure over schadevergoeding of andere rechtspositionele aanspraken aan de orde komen of het ongeval moet worden aangemerkt als een dienstongeval (vergelijk de uitspraak van rechtbank Overijssel van 18 december 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:4849).

6. Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep komt de rechtbank daarom niet toe.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan op 30 juli 2020 door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature