Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verkapte schriftelijke toelichting in nadere producties is in strijd met de goede procesorde. Afstandsverklaring is een vaststellingsovereenkomst. Uitleg vaststellingsovereenkomst.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rolnummer C/09/572883 / HA ZA 19-443

Vonnis van 7 oktober 2020

in de zaak van

STAAL BEHEER N.V., te Den Haag,

eiseres,

advocaat mr. P.J. Soede te Utrecht,

tegen

1 BEVER HOLDING N.V., te Hilversum,

2. [gedaagde sub 2], te [plaats] ,

3. [gedaagde sub 3], te [plaats] ,

gedaagden,

advocaat mr. M.W.E. Evers te Amsterdam.

Eiseres zal hierna “Staal Beheer” worden genoemd. Gedaagden zullen respectievelijk “Bever Holding”, “ [gedaagde sub 2] ”, “ [gedaagde sub 3] ” en gezamenlijk (in enkelvoud) “Bever Holding c.s.” worden genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 28 maart 2019, met producties 1 tot en met 14;

de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 14;

het vonnis van 4 september 2019, waarbij een comparitie van partijen is gelast;

de akte houdende overlegging producties van Staal Beheer van 11 maart 2020, met producties 15 tot en met 20;

producties 15 tot en met 17 van Bever Holding c.s. van 12 maart 2020.

1.2.

De mondelinge behandeling die gepland stond op 16 maart 2020 heeft wegens COVID-19 geen doorgang kunnen vinden. Partijen hebben vervolgens eenstemmig gekozen voor de optie “schriftelijke toelichting”. Daarmee hebben partijen afstand gedaan van hun in artikel 6 EVRM neergelegde recht om hun standpunt mondeling te bepleiten. Het vervolg van de procedure blijkt uit:

de rolbeschikking van 27 mei 2020, waarin is bepaald dat vonnis zal worden gewezen na schriftelijke toelichtingen (hierna: “de rolbeschikking”);

de instructies van de rechtbank aan partijen van 17 juni 2020;

de schriftelijke toelichting tevens overlegging producties en wijziging eis van Staal Beheer met producties 21 tot en met 26;

de schriftelijke toelichting van Bever Holding c.s. met producties 15 tot en met 24.

1.3.

Bij brief van 3 juli 2020 heeft Bever Holding c.s. bezwaar gemaakt tegen de schriftelijke toelichting van Staal Beheer, vanwege (1) de verkapte schriftelijke toelichtingen in de producties, (2) het grote aantal producties en (3) de eisvermeerdering. Bij brief van 7 juli 2020, verzonden per fax, heeft Staal Beheer hierop gereageerd. Daarop heeft Bever Holding c.s. bij faxbrief van dezelfde dag gereageerd, waarna ook Staal Beheer op dezelfde dag nog een brief heeft verzonden.

1.4.

Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis nader bepaald op heden.

2 De feiten

De betrokken partijen en de daarmee gelieerde rechtspersonen

2.1.

Bever Holding is een beursgenoteerde vastgoedonderneming. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn beiden (mede-)aandeelhouder van Bever Holding. Daarnaast was [gedaagde sub 2] van 11 maart 1997 tot en met 19 maart 2002 via [de Holding] B.V. (indirect) zelfstandig bevoegd bestuurder van [B.V. I] (voorheen [B.V. Ia] , hierna: “ [B.V. I] ”) en in ieder geval van 31 december 1997 tot en met 17 februari 2005 enig aandeelhouder van [B.V. I] .

2.2.

Staal Beheer is ruim 25 jaar de huisbankier geweest van Bever Holding en haar voormalige groepsvennootschappen (hierna gezamenlijk: “Bever c.s.”).

2.3.

Op enig moment heeft [B.V. I] een kantorencomplex verkocht aan Chesprop III B.V. (hierna: “Chesprop III”). [B.V. I] heeft daarbij een huurinkomstengarantie gegeven aan Chesprop III (hierna: “de Huurinkomstengarantie”).

2.4.

Op 30 juli 1990 heeft Staal Beheer een bankgarantie van maximaal fl. 4.050.000 gesteld ten behoeve van Chesprop III (hierna: “de Bankgarantie”). De Bankgarantie diende tot zekerheid van de nakoming van de verplichtingen van [B.V. I] uit hoofde van de Huurinkomstengarantie.

2.5.

De Bankgarantie en de Huurinkomstengarantie hebben in 1990 gediend tot meerdere zekerheid van een bestaand krediet dat is verstrekt door verschillende Duitse banken, te weten Deutsche Hypothekenbank AG en de vennootschap naar Duits recht ING Bank, Eine Niederlanssung der ING -DIBA AG (hierna gezamenlijk: “de Duitse Banken”) aan Chesprop III.

2.6.

In 1992 hebben de Duitse Banken zowel [B.V. I] als Staal Beheer aangesproken tot nakoming van de verplichtingen uit de Huurinkomstengarantie respectievelijk de Bankgarantie. Dit heeft uiteindelijk geleid tot (1) het vonnis van 12 november 1997, waarbij [B.V. I] onder meer is veroordeeld tot betaling van een bedrag van fl. 12.150.000 aan de Duitse Banken, en (2) het vonnis van 17 juni 1998, waarbij de rechtbank Den Haag Staal Beheer heeft veroordeeld tot betaling aan de Duitse Banken van een bedrag van fl. 4.050.000, te vermeerderen met rente en kosten.

De overeenkomsten uit 1999

2.7.

Op verschillende data in maart en april 1999 zijn tussen enerzijds Staal Beheer en anderzijds respectievelijk Fincon B.V. (hierna: “Fincon”), Chesprop X B.V. (hierna: “Chesprop X”), [gedaagde sub 2] , en [gedaagde sub 3] overeenkomsten gesloten (hierna gezamenlijk: “de overeenkomsten uit 1999”).

2.8.

In de overeenkomsten uit 1999 is Staal Beheer (destijds genaamd “Staal Bank N.V.”) gedefinieerd als “bank” en zijn respectievelijk Fincon, Chesprop X, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] gedefinieerd als “borg”. In de considerans van de overeenkomst uit 1999 tussen Staal Beheer en Fincon staat het volgende:

“(…) IN OVERWEGING NEMENDE DAT :

(…)

c. bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 17 juni 1998 de bank is veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Deutsche Hypotheken Bank (…) te betalen een bedrag ad ƒ 4.050.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 1993 tot aan de dag der algehele voldoening alsmede de bank heeft veroordeeld in de kosten van het geding, begroot op ƒ 7.453,15 terzake van verschotten en ƒ 45.740 terzake van salaris van de procureur, welk vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en van welk vonnis de bank in appèl is gegaan.

d. de borg de bank om haar moverende redenen te kennen heeft gegeven bereid te zijn zich jegens de bank als borg te verbinden, zulks tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank aan welke derde dan ook verschuldigd mocht zijn c.q. mocht worden, uit hoofde van de door de bank namens [B.V. Ia] afgegeven garantie gedateerd 30 juni 1990.”

In de andere drie overeenkomsten wijkt de tekst van de considerans onder d op ondergeschikte punten af. In ieder geval staat daar telkens dat de borg om hem of haar moverende redenen te kennen heeft gegeven bereid te zijn zich jegens de bank als borg te verbinden.

2.9.

Artikel 1 van de overeenkomsten uit 1999 luidt, voor zover relevant:

“ Artikel 1: borgtocht

De borg verbindt zich bij deze jegens de bank als borg voor de bank, welke borgtocht de bank aanvaardt, tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank aan welke derde dan ook verschuldigd mocht zijn c.q. mocht worden, uit hoofde van de als bijlage 1 aan deze overeenkomst gehechte en als ingevoegd te beschouwen, door de bank namens [B.V. Ia] afgegeven garantie gedateerd 30 juli 1990, met referentienummer [nummer] , tot maximaal f. 7.000.000,-- (zegge zeven miljoen gulden) vermeerderd met eventuele rente en kosten.”

2.10.

Artikel 4 van de overeenkomst tussen Staal Beheer en Fincon luidt:

“ Artikel 4: verplichting van de borg

Eerst nadat in de procedure, genoemd in artikel 2 van deze overeenkomst [de hoger beroep procedure bij het gerechtshof Den Haag, toevoeging rechtbank], op basis van een in kracht van gewijsde verkregen rechterlijke beslissing vast is komen te staan dat de bank betalingsverplichtingen als bedoeld in artikel 1 van deze overeenkomst jegens de in dat artikel genoemde derde(n) heeft, is de borg gehouden om binnen 6 weken na een eerste daartoe strekkend verzoek van de bank tot nakoming van haar verplichtingen uit deze borgtocht, meer in het bijzonder is zij gehouden tot betaling van al hetgeen de bank op grond van die in kracht van gewijsde gegane uitspraak aan welke derde dan ook verschuldigd mocht zijn, zulks uit hoofde van eerder genoemde bankgarantie van 30 juli 1990.”

2.11.

Artikel 5 van de overeenkomsten tussen Staal Beheer en respectievelijk Chesprop X, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] luidt:

“ Artikel 5: verplichting van de borg

Eerst nadat in de procedure, genoemd in artikel 2 van deze overeenkomst, op basis van een in kracht van gewijsde verkregen rechterlijke beslissing vast is komen te staan dat de bank betalingsverplichtingen als bedoeld in artikel 1 van deze overeenkomst jegens de in dat artikel genoemde derde(n) heeft en nadat vast is komen te staan dat de bank, binnen de in artikel 4 van de onder artikel 2 van deze overeenkomst genoemde overeenkomst van borgtocht, gedateerd … maart 1999, vermelde termijn (6 weken) geen betaling heeft (mogen) ontvangen van Fincon B.V., is de borg gehouden om na een eerste daartoe strekkend verzoek van de bank tot nakoming van haar verplichtingen uit deze borgtocht, meer in het bijzonder is zij gehouden tot betaling van al hetgeen de bank op grond van die in kracht van gewijsde gegane uitspraak aan welke derde dan ook verschuldigd mocht zijn, zulks uit hoofde van de eerder genoemde bankgarantie van 30 juli 1990.”

2.12.

Op 17 september 2003 heeft een juridische fusie plaatsgevonden tussen Fincon en Chesprop X en op 28 december 2007 heeft een juridische fusie plaatsgevonden tussen Chesprop X en Bever Holding.

De Afstandsverklaring

2.13.

Staal Beheer heeft vanaf 2003 financieringen verstrekt aan Bever c.s. Op enig moment is tussen enerzijds Staal Beheer en anderzijds Bever c.s., [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] een geschil ontstaan dat heeft geleid tot het op 22 juli 2014 door Staal Beheer aanhangig maken van een procedure bij de rechtbank Den Haag (zaaknummer C/09/472786).

2.14.

Partijen hebben lopende de procedure bij de rechtbank Den Haag onderhandeld over een minnelijke regeling. Op 27 oktober 2015 heeft de door Bever Holding c.s. ingeschakelde notaris, [de Notaris] (hierna: “de Notaris”) een brief gestuurd aan de [de heer A] , werkzaam bij Staal Beheer (hierna: “ [de heer A] ”) waarin hij verzoekt om een aflossingsnota per 29 oktober 2015 in verband met een voorgenomen herfinanciering van de geldleningen bij Staal Beheer. Ook is in deze brief de volgende passage opgenomen:

“ (…) Voorts vraag ik bij deze namens de belanghebbenden uw aandacht voor het volgende:

De heer [gedaagde sub 2] deelde mij mede dat gedurende de meer dan 25 jarige (rechts)verhouding met uw bank buitengewoon veel documenten zijn getekend en hij absolute zekerheid wenst dat uw bank (daaronder begrepen haar rechtsvoorgangers) niets meer te vorderen heeft, uit welke hoofde dan ook en ongeacht aard, omvang en grondslag van enige (eventuele) vordering.

N.V. Bever Holding, mevrouw [gedaagde sub 3] en de heer [gedaagde sub 2] (…) wensen dan ook van uw bank een rechtsgeldige ondertekende verklaring en/of bevestiging te ontvangen dat zij na betaling van het bedrag dat volgt uit de door u te zenden aflossingsnota’s jegens uw bank algeheel en finaal zijn gekweten en uw bank niets meer van hen te vorderen heeft. (…)”

2.15.

Op 29 oktober 2015 heeft [de Notarisklerk] , notarisklerk (hierna: “de Notarisklerk”) een e-mail afkomstig van [de heer A] doorgestuurd aan onder meer Bever Holding en [gedaagde sub 2] . Bij deze e-mail is ook een brief van ( [de heer A] van) Staal Beheer aan de Notaris opgenomen, gedateerd 29 oktober 2015, met als onderwerp: “Betreft: aflossingsnota voor cliënt N.V. Bever Holding c.s.” In deze brief is onder meer de volgende passage opgenomen:

“(…) Naar aanleiding van uw verzoek van 27 oktober jl. voor een aflosnota, in verband met de algehele aflossing van de financiering van de hieronder nader gespecificeerde kredietnemers, delen wij u het volgende mee. (…)

Wij bespraken voorts dat de door u in uw brief van 27 oktober jl. namens N.V. Bever Holding, mevrouw [gedaagde sub 3] en de heer [gedaagde sub 2] verzochte verklaring niet eenzijdig door ons zal worden verstrekt. Voorstellen voor een vaststellingsovereenkomst terzake van een kwijting over en weer tussen genoemde partijen en Staalbankiers, zien wij graag tegemoet. (…)”

2.16.

Eveneens op 29 oktober 2015 heeft de Notarisklerk per e-mail een conceptvaststellingsovereenkomst aan [de heer A] gestuurd. Op dezelfde dag heeft

[de heer A] per e-mail gereageerd. In die e-mail is onder meer de volgende passage opgenomen:

“(…) Met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst zoals in concept naar ons toegezonden, gaan we niet akkoord. (…)

Met betrekking tot het vorderingsrecht (artikel 10) [bedoeld is: definities onder 10, toevoeging rechtbank] dient als uitzondering opgenomen te worden de vordering die mogelijk voortvloeit uit de bankgarantie die Staalbankiers NV ten gunste van Escencum heft afgegeven ter grootte van 4,5 mio, waarover met de Duitse Banken jarenlang is geprocedeerd. Contra-garantie werd destijds door Chessprop X afgegeven.

Wij hebben geen bevestiging gekregen dat deze procedure ooit tot een normaal einde is gekomen. Als zo’n bevestiging er is (in de vorm van een onherroepelijke rechterlijke uitspraak of een vaststellingsovereenkomst) kan deze clausule eruit.(…)”

2.17.

Bij e-mail van 30 oktober 2015 heeft [de heer A] onder meer aan de Notaris geschreven:

“(…) Gelet op de inhoud van de gestelde voorwaarden in het eerste concept welke wij van Bever hebben ontvangen, zien wij ons genoodzaakt de overeenkomst door onze advocaat te laten beoordelen. (…)”

2.18.

Op dezelfde dag heeft de Notaris een e-mail gestuurd aan Staal Beheer en haar advocaat, waarbij als bijlage een brief gedateerd 30 oktober 2015 is opgenomen. Die brief bevat onder meer de volgende passage:

“(…) Vandaag dient de closing plaats te vinden. Er is geen tijd meer voor het opstellen van de vaststellingsovereenkomst op de door u aangegeven wijze. Nog afgezien van de inhoud van uw e-mailbericht van 29 oktober 2015. Bever c.s. lossen onder protest af conform de aflossingsnota (…).

Ik verzoek u per omgaande te bevestigen dat alle zekerheden worden vrijgegeven (…).”

2.19.

Eveneens op 30 oktober 2015 heeft de advocaat van Staal Beheer als volgt gereageerd:

“(…) Het mag duidelijk zijn dat er slechts sprake kan zijn van het vrijgeven van zekerheden als er onvoorwaardelijk wordt afgelost.(…).”

2.20.

Op 17 november 2015 heeft de Notaris een brief gestuurd aan de advocaat van Staal Beheer met daarbij een concept afstandsverklaring, in verband met “de zekerheden ten laste van Bever Holding c.s. ”

2.21.

Op 18 november 2015 heeft de advocaat van Staal Beheer per e-mail aan de Notaris een reactie op de brief van 17 november 2015 gestuurd met onder meer de volgende inhoud:

“(…) 1. Bever c.s. stelt dat uit betaling van het opgegeven saldo niet mag worden afgeleid dat zij enig recht/rechtsvordering verwerkt en of het saldo juist zou zijn. Bever c.s. betaalt derhalve onder voorwaarden. Uiteraard kan Staalbankiers hiermee geen genoegen nemen en zal de aan haar verstrekte zekerheden niet onvoorwaardelijk vrij kunnen geven. Dit is alleen anders indien Bever c.s. ter gelegenheid van betaling ook finale kwijting verleent aan Staalbankiers ter zake vorderingen voortvloeiende uit en/of verband houdende met de financiering van Bever c.s. zoals deze uit de aflosnota blijken.

Kortom; de huidige reactie van de afstandsverklaring is eenzijdig. (…) Graag ontvang ik van u een tekst die recht doet aan de positie van beide partijen.

(…)

5. Na het bereiken van een minnelijke regeling wordt de procedure uiteraard doorgehaald/geroyeerd waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. (…)”

2.22.

Op 20 november 2015 heeft de Notaris een aangepaste afstandsverklaring gestuurd aan de advocaat van Staal Beheer, die volgens de begeleidende e-mail uitdrukkelijk “tweezijdig” (de rechtbank begrijpt: wederkerig) is gemaakt. De artikelen 1 tot en met 4 luiden als volgt:

“1. Staal doet uitdrukkelijk, onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van al haar (in het verleden) gevestigde (beperkte) (zakelijke en/of persoonlijke) (zekerheids)rechten, geen uitgezonderd en ongeacht de aard en vorm, die zij ten laste van N.V. Bever Holding en/of daarmede direct dan wel indirect gelieerde en/of gelieerd geweest zijnde rechtspersonen en/of natuurlijke personen voor haar huidige en toekomstige vorderingen heeft verkregen en/of aan haar zijn gegeven en/of die zijn gevestigd, geen uitgezonderd, waaronder uitdrukkelijk ook begrepen haar pandrecht op de (zich onder Staal bevindende) aandelen als genoemd in bijlage 3.

2. Staal doet onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van enige (rechts)vordering(en), ongeacht aard, omvang en grondslag op de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] geen uitgezonderd en ontslaat onvoorwaardelijk en onherroepelijk de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] uit enige aan Staal (in het verleden) gegeven borgtocht(en), (hoofdelijk) (mede)schuldenaarschap en/of enige andere verbintenisrechtelijke en/of zakenrechtelijke zekerheidsstelling en/of vordering jegens Staal.

3. Staal doet onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van enige (rechts)vordering(en), uit welke hoofde dan ook en ongeacht aard, omvang en grondslag jegens N.V. Bever Holding en daarmee direct dan wel indirect gelieerde en/of gelieerd geweest zijnde (rechts)personen, de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] en/of enige (voormalige) bestuurder en/of (voormalig) commissaris(sen) en/of aandeelhouders van N.V. Bever Holding en/of daarmee direct dan wel indirect gelieerde of gelieerd geweest zijnde rechtspersonen en/of natuurlijke personen, waaronder ook begrepen de [heer B] .

4. N.V. Bever Holding en daarmede direct dan wel indirect gelieerde en/of gelieerd geweest zijnde rechtspersonen, de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] doen onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van enige (rechts)vordering(en), uit welke hoofde dan ook en ongeacht aard, omvang en grondslag jegens Staal.”

2.23.

In reactie hierop heeft de advocaat van Staal Beheer op 23 november 2015 een e-mail aan de Notaris gestuurd met onder meer de volgende inhoud:

“(…) Uiteraard kan alleen kwijting worden verleend en afstand worden gedaan van zekerheidsrechten en/of vorderingsrechten ter zake vorderingen voortvloeiende uit en/of verband houdende met de financiering aan Bever c.s. zoals deze uit de aflosnota blijken. Dit geldt voor de artikelen 1, 2 en 3. (…)”

2.24.

Op 24 november 2015 heeft de advocaat van Staal Beheer aan de Notaris en de advocaat van Bever Holding c.s. een e-mail gestuurd met daarin onder andere de volgende tekst:

“(…) Hierbij zend ik de afstandsverklaring die Staalbankiers bereid is te ondertekenen.”

Artikelen 2 tot en met 4 van de als bijlage opgenomen concept afstandsverklaring luiden:

“2. Na onvoorwaardelijke en onherroepelijke ontvangst van de Vordering door Staal, doet Staal onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van enige rechtsvordering jegens de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] verband houdende met en/of voortvloeiende uit de Financieringen, ongeacht aard, omvang en grondslag en ontslaat hen onvoorwaardelijk en onherroepelijk uit de aan Staal in het verleden verstrekte borgtochten, (hoofdelijke) (mede)schuldenaarschap, voor zover deze zijn genoemd in bijlage 2.

3. Na onvoorwaardelijke en onherroepelijke ontvangst van de Vordering door Staal, doet Staal onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van enige rechtsvordering jegens Bever c.s., en/of enige (voormalig) bestuurder en/of (voormalig) commissarissen, waaronder ook begrepen de [heer B] , verband houdende met en/of voortvloeiende uit de Financieringen, ongeacht aard, omvang en grondslag.

4. Bever c.s., en/of enige (voormalig) bestuurder en/of (voormalig) commissarissen, de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] , doen onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van enige rechtsvordering jegens Staal verband houdende met en/of voortvloeiende uit de Financieringen, ongeacht aard, omvang en grondslag.”

2.25.

Op 25 november 2015 heeft de advocaat van Bever Holding c.s. een aangepaste concept afstandsverklaring aan (de advocaat van) Staal Beheer gestuurd. In dit concept is onder meer aan artikel 2 en 3 het woord “(toekomstige)” en de passage “en/of de zekerheidsdocumenten en/of uit welke hoofde dan ook” toegevoegd, waardoor Staal Beheer afstand doet van “enige (toekomstige) rechtsvordering (…) verband houdende met en/of voortvloeiende uit de Financieringen, en/of de zekerheidsdocumenten en/of uit welke hoofde dan ook ongeacht aard, omvang en grondslag” en zij Bever Holding c.s. onvoorwaardelijk en onherroepelijk ontslaat “uit de aan Staal (ook in het verleden) verstrekte borgtochten, (hoofdelijke) (mede)schuldenaarschap en/of enige andere verplichting (ook uit het verleden).”

2.26.

Op 26 november 2015 (13:38 uur) heeft de advocaat van Staal Beheer een nieuwe concept afstandsverklaring aan de advocaat van Bever Holding c.s. gestuurd in reactie op de e-mail (van de advocaat) van Bever Holding c.s. van 11:01 uur van dezelfde dag en de e-mail van een dag eerder. Daarin staat onder meer:

“(…) Een aantal van uw opmerkingen is geaccepteerd. Een aantal door u voorgestelde wijzigingen is aangepast. Hierbij is aansluiting gezocht bij de strekking van de door u voorgestelde wijzigingen. Echter, een aantal fundamentele wijzigingen zijn voor cliënte niet acceptabel. Deze zien met name op de reikwijdte van de kwijting. Cliënte wordt in het kader van de afwikkeling van de kredietrelatie afgelost en zal slechts afstand doen van daaraan gerelateerde vorderingen. (…)”

De artikelen 2 tot en met 4 zijn als volgt gewijzigd:

“2. Na onvoorwaardelijke en onherroepelijke ontvangst van de Vordering door Staal, doet Staal onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van enige (toekomstige) (rechts)vordering jegens de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] verband houdende met en/of voortvloeiende uit de Financieringen en/of de zekerheidsdocumenten en/of uit welke hoofde dan ook Zekerheden , ongeacht aard, omvang en grondslag en ontslaat hen onvoorwaardelijk en onherroepelijk uit de aan Staal (ook in het verleden) verstrekte borgtochten, (hoofdelijke) (mede) schuldenaarschap, en of enige andere verplichting (ook uit het verleden) jegens Staal. voor zover deze zijn genoemd in bijlage 2 .”

3. Na onvoorwaardelijke en onherroepelijke ontvangst van de Vordering door Staal, doet Staal onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van enige (rechts)vordering jegens Bever c.s. en/of enige (voormalig) bestuurder(s) en/of (voormalig) commissaris(sen), waaronder ook begrepen de [heer B] verband houdende met en/of voortvloeiende uit de Financieringen en/of zekerheidsdocumenten en/of uit welke hoofde dan ook de Zekerheden , ongeacht aard, omvang en grondslag.”

4. Bever c.s., en/of enige (voormalig) bestuurder(s) en/of (voormalig) commissarissen, de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] , doen onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van enige rechtsvordering jegens Staal verband houdende met en/of voortvloeiende uit de Financieringen, en/of de Zekerheden ongeacht aard, omvang en grondslag.”

2.27.

Hierna heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de advocaat van Staal Beheer en de advocaat van Bever Holding c.s.

2.28.

Na dit telefoongesprek heeft de advocaat van Bever Holding c.s. diezelfde dag om 14:51 uur een aangepast concept aan de advocaat van Staal Beheer gestuurd. Aan artikel 1 is de volgende zin toegevoegd: “De bank staat er voor in dat er door haar geen andere zekerheden zijn genomen, dan genoemd in bijlage 2, tweede kolom”. In artikel 2 en 3 van het concept zijn de woorden “uit welke hoofde dan ook” toegevoegd en in artikel 2 is de passage “voor zover deze zijn genoemd in bijlage 2” verwijderd, waardoor artikel 2 en 3 na wijziging luiden:

“2. Na onvoorwaardelijke en onherroepelijke ontvangst van de Vordering door Staal, doet Staal onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van enige (rechts)vordering jegens de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] verband houdende met en/of voortvloeiende uit de Financieringen en/of de Zekerheden en/of uit welke hoofde dan ook, ongeacht aard, omvang en grondslag en ontslaat hen onvoorwaardelijk en onherroepelijk uit de aan Staal (ook in het verleden) verstrekte borgtochten, (hoofdelijke) (mede) schuldenaarschap, en of enige andere verplichting (ook uit het verleden).

3. Na onvoorwaardelijke en onherroepelijke ontvangst van de Vordering door Staal, doet Staal onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van enige (rechts)vordering jegens Bever c.s. en/of enige (voormalig) bestuurder(s) en/of (voormalig) commissaris(sen), waaronder ook begrepen de [heer B] verband houdende met en/of voortvloeiende uit de Financieringen, en/of de Zekerheden en/of uit welke hoofde dan ook , ongeacht aard, omvang en grondslag.”

In artikel 4 zijn geen wijzigingen aangebracht.

2.29.

Op 26 november 2015 (16:14 uur) heeft de advocaat van Staal Beheer een nieuw concept aan de advocaat van Bever Holding c.s. gestuurd. De door Bever Holding c.s. aan artikel 1 toegevoegde zinsnede is als volgt gewijzigd:

“De bank staat er voor in dat er door haar in relatie met Bever c.s., de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] geen andere zekerheden zijn genomen, dan de Zekerheden genoemd in bijlage 2, tweede kolom.”

Artikel 2 blijft ongewijzigd ten opzichte van het concept van 14:51 uur. In artikel 3 zijn de volgende wijzigingen aangebracht met betrekking tot mogelijke rechtsvorderingen jegens voormalig bestuurders of commissarissen:

3. Na onvoorwaardelijke en onherroepelijke ontvangst van de Vordering door Staal, doet Staal onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van enige (rechts)vordering jegens Bever c.s. en/of enige (voormalig) bestuurder en/of (voormalig) commissarissen waaronder ook begrepen de [heer B] verband houdende met en/of voortvloeiende uit de Financieringen, en/of de Zekerheden en/of uit welke hoofde dan ook ongeacht aard, omvang en grondslag. Na onvoorwaardelijke en onherroepelijke ontvangst van de Vordering door Staal, doet Staal onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van enige (rechts)vordering jegens enige (voormalig) bestuurder(s) en/of (voormalig) commissaris(sen) waaronder ook begrepen de [heer B] , uitsluitend verband houdende met en/of voortvloeiende uit de Financieringen, en/of de Zekerheden, ongeacht aard, omvang en grondslag .”

Aan artikel 4 is “en of uit welke hoofde dan ook” toegevoegd, waardoor dit artikel luidt:

“4. Bever c.s., en/of enige (voormalig) bestuurder(s) en/of (voormalig) commissarissen, de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] , doen onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van enige (rechts)vordering jegens Staal verband houdende met en/of voortvloeiende uit de Financieringen en/of de Zekerheden en/of uit welke hoofde dan ook , ongeacht aard, omvang en grondslag.”

2.30.

Eveneens op 26 november 2015 (16:41 uur) heeft de advocaat van Bever Holding c.s. als volgt gereageerd:

“In artikel 3 bent u vergeten op te nemen “en of uit welke hoofde dan ook”. Bestuurders hebben naar mijn mening geen contractuele relatie met de bank dus een eventuele aanspraak is ex contractus en de aansprakelijkheid daarvan wordt met de hiervoor genoemde passage afgedekt.”

Hierop heeft de advocaat van Staal Beheer enkele minuten later als volgt gereageerd (16:52 uur):

“Het is best mogelijk dat ex-bestuurders en/of ex-commissarissen bij cliënte bankieren. De bank is niet bekend wie dit betreft cq. of zij een relatie/vordering anders dan uit de onderhavige kredietrelatie met deze personen heeft. De bank gaat daarom ten aanzien van deze personen geen ongeclausuleerde vrijwaring aan. Aanpassing van dit artikel is dan ook niet aan de orde.”

2.31.

Op 27 november 2015 is de afstandsverklaring ondertekend (hierna: “de Afstandsverklaring”). Deze luidt, voor zover relevant:

“(…)

In aanmerking nemende dat:

A. Staal heeft aan Bever c.s., de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] de in bijlage 1 genoemde geldleningen en rekening-courant faciliteiten verstrekt (de “ Financieringen ”). Uit hoofde van de Financieringen heeft Staal een vordering op Bever c.s., de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] , zoals deze uit de als bijlage 1 aangehechte aflosnota blijkt (de “ Vordering ”);

B. ter meerdere zekerheid voor betaling van de verplichtingen uit hoofde van de Financieringen hebben Bever c.s., de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] ten behoeve van Staal de in bijlage 2 vermelde zakelijke en persoonlijke zekerheden gevestigd (de “ Zekerheden ”);

C. Onder de opschortende voorwaarde van onvoorwaardelijke en onherroepelijke ontvangst van betaling van de Vordering is Staal – voor zover nog vereist – bereid de ten gunste van haar gevestigde Zekerheden op te zeggen respectievelijk hiervan afstand te doen.

Komen overeen als volgt:

1. Na onvoorwaardelijke en onherroepelijke ontvangst van de Vordering door Staal, zegt Staal – voor zover nog vereist – de ten gunste van haar gevestigde Zekerheden, zoals deze blijken uit bijlage 2, op respectievelijk doet hiervan onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand, waaronder uitdrukkelijk ook begrepen het pandrecht op de in het banksysteem van Staal geadministreerde aandelen. De bank staat er voor in dat er door haar in relatie met Bever c.s., de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] geen andere zekerheden zijn genomen dan de Zekerheden genoemd in bijlage 2, tweede kolom.

2. Na onvoorwaardelijke en onherroepelijke ontvangst van de Vordering door Staal, doet Staal onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van enige (rechts)vordering jegens de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] verband houdende met en/of voortvloeiende uit de Financieringen en/of de Zekerheden en/of uit welke hoofde dan ook, ongeacht aard, omvang en grondslag en ontslaat hen onvoorwaardelijk en onherroepelijk uit de aan Staal (ook in het verleden) verstrekte borgtochten, (hoofdelijke) (mede)schuldenaarschap en/of enige andere verplichting (ook uit het verleden).

3. Na onvoorwaardelijke en onherroepelijke ontvangst van de Vordering door Staal, doet Staal onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van enige (rechts)vordering jegens Bever c.s., verband houdende met en/of voortvloeiende uit de Financieringen en/of de Zekerheden en/of uit welke hoofde dan ook, ongeacht aard, omvang en grondslag. (…)

4. Bever c.s. en/of enige (voormalig) bestuurder(s) en/of (voormalig) commissaris(sen), de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] , doen onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand van enige (rechts)vordering jegens Staal verband houdende met en/of voorvloeiende uit de Financieringen en/of de Zekerheden en/of uit welke hoofde dan ook, ongeacht aard, omvang en grondslag.

(…)

6. Staal enerzijds en Bever c.s., de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] anderzijds zullen de tussen hen onder rolnummer C/09/472786 14/1009 aanhangig zijnde procedure bij Rechtbank Den Haag na uitvoering van bovenstaande op de kortst mogelijke termijn royeren/doorhalen. (...)”

In BIJLAGE 2 staan per betrokken (rechts)persoon Zekerheden opgesomd. Hier wordt geen verwijzing gemaakt naar de overeenkomsten uit 1999.

2.32.

Op 29 november 2015 wordt namens Staal Beheer een volmacht tot doorhaling hypotheken ondertekend (hierna: “de Volmacht”). In de Volmacht is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

“De Volmachtgever verklaart dat tevens alle overige zekerheden, geen uitgezonderd en ongeacht ten behoeve waarop en ten behoeve van wie ook gevestigd, bij deze zijn vervallen.”

Overige feiten

2.33.

Zowel [B.V. I] als Staal Beheer is tegen de vonnissen van de rechtbank Den Haag van 12 november 1997 respectievelijk 17 juni 1998 (zie 2.6) in hoger beroep gekomen. De appelzaken zijn gevoegd behandeld. Bij arrest van 9 augustus 2016 heeft het gerechtshof Den Haag de vonnissen van de rechtbank Den Haag bekrachtigd en Staal Beheer is veroordeeld in de proceskosten. Tegen dit arrest is geen cassatie ingesteld.

2.34.

Staal Beheer heeft bij brief van 21 september 2016 Bever Holding op de hoogte gesteld van het arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 augustus 2016 en daarbij onder meer gevraagd op welke wijze Bever Holding aan de betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten zou voldoen. Bij brieven van 23 december 2016 heeft Staal Beheer zowel [gedaagde sub 2] als [gedaagde sub 3] verzocht om betaling van minimaal € 3.176.461,51.

2.35.

Bij brief van 31 januari 2019 is Bever Holding verzocht om een bedrag van € 5.990.535,36 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Staal Beheer heeft [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] bij brieven van 31 januari 2019 verzocht om een bedrag van € 3.176.461,51 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Bever Holding, noch [gedaagde sub 2] , noch [gedaagde sub 3] , heeft tot op heden gehoor gegeven aan de verzoeken tot betaling.

2.36.

Op 14 maart 2019 heeft Staal Beheer conservatoir beslag laten leggen op een onroerende zaak en aandelen van Bever Holding.

3 Het geschil

3.1.

Staal Beheer vordert – na wijziging van eis en samengevat – primair veroordeling van zowel Bever Holding, [gedaagde sub 2] als [gedaagde sub 3] en subsidiair hoofdelijke veroordeling van Bever Holding, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] tot betaling aan Staal Beheer van een bedrag van € 5.990.535,46 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag voor Bever Holding vanaf 23 september 2016, althans 3 november 2016, althans 4 januari 2017, althans 14 februari 2019, en voor [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] te vermeerden met de wettelijke rente over € 5.990.535,46 vanaf 4 januari 2017, althans 14 februari 2019, althans voor Bever Holding c.s. vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, en om Bever Holding c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten inclusief beslagkosten met inbegrip van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.

3.2.

Staal Beheer legt het volgende ten grondslag aan haar vorderingen. Staal Beheer heeft naar aanleiding van het arrest van het gerechtshof Den Haag van 9 augustus 2016 op 21 september 2016 een bedrag van € 5.990.535,36 aan de Duitse Banken betaald. Als gevolg hiervan is op grond van artikel 1 van de overeenkomsten uit 1999 een vordering op Bever Holding c.s. ontstaan. Staal Beheer heeft Bever Holding c.s. meerdere malen aangesproken tot nakoming van hun verplichtingen onder de overeenkomsten uit 1999, maar Bever Holding c.s. heeft hier geen gehoor aan gegeven.

3.3.

Bever Holding c.s. voert verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Eiswijziging

4.1.

Bij gelegenheid van de schriftelijke toelichting heeft Staal Beheer haar vordering vermeerderd, in die zin dat zij primair vordert dat de rechtbank Bever Holding, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ieder voor zich veroordeelt tot betaling van € 5.990.535,46, en subsidiair dat zij hen hoofdelijk veroordeelt. Ook is de vordering tot betaling van wettelijke rente met betrekking tot Bever Holding aangevuld, in die zin dat meer subsidiair wettelijke rente wordt gevorderd vanaf de datum van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening. Bever Holding c.s. heeft bij brief van 3 juli 2020 bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. Volgens Bever Holding c.s. is een dergelijke eisvermeerdering in deze fase van de procedure en gezien de beperkingen die aan partijen zijn opgelegd in de rolbeschikking in strijd met de goede procesorde.

4.2.

De rechtbank verwerpt het bezwaar van Bever Holding c.s. Ingevolge artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: “Rv”) is een wijziging van eis toelaatbaar zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Dat is alleen anders wanneer de wijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Daarbij gaat het om de vraag of Bever Holding c.s. door de eiswijziging onredelijk wordt bemoeilijkt in haar verdediging en/of de eiswijziging een onredelijke vertraging van het geding met zich brengt. Die situatie doet zich hier niet voor. De eisvermeerdering houdt kort gezegd in dat aanvankelijk hoofdelijke veroordeling van gedaagden werd gevorderd, en na wijziging van eis primair veroordeling van gedaagden ieder voor zich en subsidiair hoofdelijke veroordeling. De eiswijziging is niet gebaseerd op nieuwe feiten, maar vloeit voort uit de reeds gestelde feiten. Bovendien heeft Bever Holding c.s. de gelegenheid gehad om in de schriftelijke toelichting op de eiswijziging te reageren, zodat hoor en wederhoor hebben plaatsgevonden. Van een ontoelaatbare vertraging is evenmin sprake. Het bezwaar van Bever Holding c.s. is derhalve ongegrond, zodat de eiswijziging zal worden toegelaten en op de gewijzigde eis recht zal worden gedaan.

Nadere producties van 11 maart 2020

4.3.

Bever Holding c.s. heeft op 12 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen de zes producties die Staal Beheer op 11 maart 2020 heeft overgelegd ten behoeve van de geplande comparitie van partijen op 16 maart 2020, omdat zij onder meer gelet op de korte termijn tussen het indienen van de stukken en de geplande comparitie onvoldoende tijd zou hebben gehad om de zes producties met haar advocaten te bespreken. De rechtbank verwerpt het bezwaar van Bever Holding c.s. Weliswaar heeft Staal Beheer de nadere producties later ingediend dan de in het tussenvonnis en artikel 2.9 van het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken (oud) (hierna: “LPR”) gestelde termijn van twee weken voor de geplande comparitiedatum, maar de geplande comparitie is niet doorgegaan en partijen hebben vervolgens, nadat zij in verband met COVID-19 zijn verzocht om zich uit te laten over de gewenste afdoening van de zaak, eenstemmig gekozen voor de optie “schriftelijke toelichting”, waardoor de in het tussenvonnis en het LPR gestelde termijn niet van toepassing is. Bever Holding c.s. heeft bovendien naar aanleiding van de zes producties van Staal Beheer bij brief van 12 maart 2020 als reactie drie aanvullende producties ingediend. Staal Beheer heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. De drie aanvullende producties van Bever Holding c.s. behoren dus eveneens tot het procesdossier. Vervolgens heeft Bever Holding c.s. voldoende gelegenheid gekregen om zich in de schriftelijke toelichting over de zes producties van Staal Beheer uit te laten, hetgeen zij ook heeft gedaan. Daarmee hebben hoor en wederhoor plaatsgevonden.

Producties van Staal Beheer bij schriftelijke toelichting

4.4.

Bever Holding c.s. heeft ook bezwaar gemaakt tegen de producties die Staal Beheer bij haar schriftelijke toelichting heeft overgelegd. Bever Holding c.s. betoogt dat met producties 21 en 22, waarin een toelichting wordt gegeven op producties 21a tot en met 21z respectievelijk 22a tot en met 22pp, de verklaringen die zijn opgenomen als productie 24 en 25 en de antwoorden op de vragen van de rechtbank (productie 26), een verkapte aanvullende schriftelijke toelichting is gegeven. Daardoor bevat de schriftelijke toelichting van Staal Beheer veel meer pagina’s dan het door de rechtbank gestelde maximum aantal pagina’s. Ook leidt het bij de schriftelijke toelichting overleggen van 72 producties van in totaal ongeveer 450 pagina’s tot een ernstige processuele benadeling van Bever Holding c.s. Dit handelen is niet alleen in strijd met de rolbeschikking, maar ook met de goede procesorde, aldus nog steeds Bever Holding c.s.

4.5.

De rechtbank stelt vast dat de schriftelijke toelichting van Staal Beheer, inclusief de reactie op de schriftelijke toelichting van Bever Holding c.s. , 18 pagina’s beslaat. Staal Beheer heeft bij de schriftelijke toelichting 72 producties overgelegd van in totaal ongeveer 450 pagina’s. Productie 21 bestaat uit productie 21a tot en met 21z (ofwel 26 producties) en wordt voorafgegaan door “PRODUCTIEOVERZICHT EN TOELICHTING – productie 21” waarin een toelichting op de producties is gegeven (van zes pagina’s). Productie 22 bestaat uit productie 22a tot en met productie 22pp (ofwel 42 producties) en wordt voorafgegaan door “PRODUCTIEOVERZICHT EN TOELICHTING – productie 22” waarin een toelichting op de producties is gegeven (van zeven pagina’s). Producties 24 en 25 betreffen verklaringen van respectievelijk [de heer A] en mr. [x] (één van de advocaten die Staal Beheer heeft geadviseerd over de Afstandsverklaring). Productie 26 betreft het antwoord van Staal Beheer op de door de rechtbank gestelde vragen (van elf pagina’s).

4.6.

De rechtbank overweegt dat de rechter slechts mag beslissen aan de hand van stukken tot kennisneming waarvan en uitlating waarover aan partijen voldoende gelegenheid is gegeven. Als het gaat om bescheiden waarvan reeds de aard en omvang, gelet op het tijdstip waarop zij zijn overgelegd, het vermoeden wettigen dat de tijd en gelegenheid voor een behoorlijke kennisneming ervan en een deugdelijke voorbereiding van verweer ertegen hebben ontbroken, dient de rechter — ook ambtshalve — erop te letten dat het stukken betreft tot kennisneming waarvan en uitlating waarover aan partijen voldoende gelegenheid is gegeven, en een daarmee in overeenstemming zijnde beslissing te geven waarvan, met het oog op de controle door de hogere rechter van de naleving van dit fundamentele beginsel, uit het vonnis of arrest of uit het proces-verbaal van de zitting dient te blijken (vgl. Hoge Raad 29 november 2002, ECLI:NL:HR:AF1210).

4.7.

De rechtbank heeft partijen, op verzoek van Staal Beheer, bij de rolbeschikking toegestaan dat de schriftelijke toelichtingen maximaal twaalf pagina’s mogen beslaan en de reactie op de wederpartij maximaal zes pagina’s. Dit betekent dat de schriftelijke toelichting in totaal maximaal achttien pagina’s mag beslaan. Daarbij is in de instructies aan partijen opgemerkt dat de rechtbank het aan partijen overlaat of zij de vragen van de rechtbank stuk voor stuk beantwoorden, of de antwoorden op deze vragen verwerken in hun schriftelijke toelichting. Ondanks deze duidelijke instructie heeft Staal Beheer – zoals zij ook erkent in haar schrijven van 7 juli 2020 – ervoor gekozen om de beantwoording van de vragen zowel in de schriftelijke toelichting te verwerken als de vragen stuk voor stuk te beantwoorden, dat laatste niet in de schriftelijke toelichting zelf maar in de bijgevoegde productie 26. De rechtbank stelt daarnaast vast dat zowel “PRODUCTIEOVERZICHT EN TOELICHTING – productie 21” als “PRODUCTIEOVERZICHT EN TOELICHTING – productie 22” stellingen bevatten die in de schriftelijke toelichting thuis horen. De producties 21, 22 en 26 kwalificeren daarom als verkapte schriftelijke toelichtingen. Anders dan Bever Holding c.s. is de rechtbank van oordeel dat producties 24 en 25 niet als verkapte schriftelijke toelichtingen kwalificeren. De rechtbank komt hierna op deze producties terug.

4.8.

De schriftelijke toelichting van Staal Beheer omvat reeds twaalf pagina’s. Indien de rechtbank de verkapte schriftelijke toelichtingen zou toestaan, zou zij toestaan dat Staal Beheer het aan de schriftelijke toelichting gestelde maximum aantal pagina’s ruimschoots, namelijk met 24 pagina’s, zou overschrijden. De rechtbank heeft onder meer een maximum gesteld aan het aantal pagina’s van de schriftelijke toelichting omdat partijen slechts twee weken de tijd hebben om op de schriftelijke toelichting van de wederpartij te reageren. Nu Staal Beheer een schriftelijke toelichting heeft ingediend van 36 in plaats van twaalf pagina’s, heeft Bever Holding c.s. , die zich overigens wel aan het gestelde maximum aantal pagina’s van de schriftelijke toelichting heeft gehouden, onvoldoende gelegenheid gehad om zich over de inhoud van de verkapte schriftelijke toelichtingen uit te laten, waardoor het haar aan een deugdelijke mogelijkheid tot verweer tegen de verkapte schriftelijke toelichtingen heeft ontbroken. Hierdoor is het handelen van Staal Beheer niet alleen in strijd met de rolbeschikking en de instructies van de rechtbank, maar ook in strijd met de goede procesorde. De rechtbank ziet geen reden de verkapte schriftelijke toelichtingen te accepteren en Bever Holding c.s. in de gelegenheid te stellen een aanvullende schriftelijke toelichting in te dienen. Nu het maximum aantal pagina’s op verzoek van Staal Beheer tot stand is gekomen, had het op de weg van Staal Beheer gelegen tijdig om een verhoging van het maximum aantal pagina’s te verzoeken. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de producties “PRODUCTIEOVERZICHT EN TOELICHTING – productie 21”, “PRODUCTIEOVERZICHT EN TOELICHTING – productie 22” en productie 26 “Antwoord op de vragen van de rechtbank” ontoelaatbaar en worden deze producties buiten beschouwing gelaten.

4.9.

De overige producties die Staal Beheer bij de schriftelijke toelichting heeft overgelegd, zijn in beginsel toelaatbaar. Weliswaar heeft Bever Holding c.s. opgemerkt dat de bij de schriftelijke toelichting overgelegde producties omvangrijk zijn, maar gesteld noch gebleken is dat Bever Holding c.s. onvoldoende gelegenheid heeft gehad om kennis te nemen van deze producties. Het betreft immers voor het merendeel producties die bij Bever Holding c.s. bekend zullen zijn. Hoor en wederhoor zijn dan ook gewaarborgd. Uiteraard geldt wel het vereiste dat een partij die zich op bepaalde feiten en omstandigheden wil beroepen, dit op zodanige wijze behoort te doen dat voor de rechter duidelijk is wat hem als grondslag voor de beoordeling van de vordering wordt voorgelegd, en voor de wederpartij waarop zij haar reactie dient af te stemmen (vgl. onder meer Hoge Raad 5 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:197). Dat betekent dat Staal Beheer niet kan volstaan met de opmerking dat productie 24 en 25 als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. De rechtbank zal slechts acht slaan op deze producties voor zover daarnaar wordt verwezen in de schriftelijke toelichting en duidelijk is op welke feiten en omstandigheden Staal Beheer zich beroept.

Heeft Staal Beheer afstand gedaan van haar vorderingsrecht uit hoofde van de overeenkomsten uit 1999?

4.10.

De rechtbank zal eerst ingaan op het meest verstrekkende verweer van Bever Holding c.s. , dat inhoudt dat Staal Beheer door ondertekening van de Afstandsverklaring afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht uit hoofde van de overeenkomsten uit 1999. Hiermee voert Bever Holding c.s. een bevrijdend verweer, wat betekent dat zij de stelplicht en bij gemotiveerde betwisting de bewijslast draagt.

4.11.

Bever Holding c.s. voert aan dat de Afstandsverklaring – nu deze kwalificeert als vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: “BW”) – moet worden uitgelegd en dat uit de artikelen 2, 3 en 4 van de Afstandsverklaring volgt dat partijen onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand hebben gedaan van alle (rechts)vorderingen over en weer, uit welke hoofde dan ook en ongeacht aard, omvang en grondslag. Dat betekent dat Staal Beheer met het ondertekenen van de Afstandsverklaring en de Volmacht ook afstand heeft gedaan van al haar (vermeende) vorderingen jegens Bever Holding c.s. uit hoofde van de overeenkomsten uit 1999, aldus nog steeds Bever Holding c.s.

4.12.

Staal Beheer betwist dat zij afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht uit hoofde van de overeenkomsten uit 1999. Dat vorderingsrecht is geen onderwerp van gesprek geweest in de discussie tussen partijen over de beëindiging van de kredietrelatie en de totstandkoming van de Afstandsverklaring. De Afstandsverklaring en de daarin opgenomen kwijting zien dus niet op dit vorderingsrecht. Bever Holding c.s. heeft haar schulden volledig afgelost en de bank heeft haar daarmee verband houdende zekerheden prijsgegeven. De in de Afstandsverklaring opgenomen kwijting ziet dus alleen op de kredietrelatie. In een kwijting ligt niet zonder meer afstand van recht als bedoeld in artikel 6:160 lid 2 BW besloten, want daartoe is vereist dat partijen bij wege van een vaststellingsovereenkomst aan enige onzekerheid over de verschuldigdheid van het verschuldigde bedrag een einde hebben willen maken. De Afstandsverklaring is echter geen vaststellingsovereenkomst, zodat afstand van het vorderingsrecht uit hoofde van de overeenkomsten uit 1999 ook niet door middel van uitleg onder de Afstandsverklaring kan worden gebracht. Nu er verder geen sprake is van een wilsverklaring van Staal Beheer gericht op het doen van afstand van het vorderingsrecht uit hoofde van de overeenkomsten uit 1999, is op grond van artikel 3:33 BW geen rechtshandeling tot stand gekomen. Een eventuele vordering op grond van de overeenkomsten uit 1999 is dus niet prijsgegeven, aldus nog steeds Staal Beheer.

4.13.

De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 7:900, lid 1 BW bij een vaststellingsovereenkomst partijen zich, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, jegens elkaar binden aan een vaststelling daarvan. Bever Holding c.s. heeft aangevoerd dat de Afstandsverklaring is gesloten met het doel om de geschillen tussen partijen die waren ontstaan in verband met de bankrelatie tussen enerzijds Bever c.s., [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] en anderzijds Staal Beheer geheel te beëindigen en eenduidig de rechtsverhouding tussen partijen vast te stellen. Daarbij hebben partijen zich ook verplicht om de tussen hen aanhangige procedure door te halen en beëindigen en zijn alle bankrekeningen opgeheven, met als doel de definitieve en alomvattende beëindiging van de bankrelatie, aldus nog steeds Bever Holding c.s.

4.14.

De rechtbank overweegt dat Staal Beheer niet heeft toegelicht hoe artikel 7:900 BW zich verhoudt tot haar stelling dat geen vaststellingsovereenkomst is gesloten ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of een geschil, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. Immers, de advocaat van Staal Beheer merkt in zijn e-mail van 18 november 2015 op dat de procedure na het bereiken van een minnelijke regeling wordt doorgehaald/geroyeerd. Verder houdt artikel 6 van de Afstandsverklaring in dat na uitvoering van de afspraken de tussen partijen lopende gerechtelijke procedure wordt doorgehaald. De rechtbank kwalificeert de Afstandsverklaring dan ook als vaststellingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:900 BW. Dit betekent ook dat het betoog van Staal Beheer dat geen sprake is van een rechtshandeling op de voet van artikel 3:33 BW juncto 3:35 BW geen nadere bespreking behoeft. De feiten die Staal Beheer ten grondslag legt aan haar stelling dat Bever Holding c.s. niet op grond van artikel 3:35 BW gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat de wil van Staal Beheer erop was gericht afstand te doen van de vorderingen uit hoofde van de overeenkomsten uit 1999, komen evenwel aan de orde bij de uitleg van de Afstandsverklaring.

4.15.

Volgens Bever Holding c.s. is door de Afstandsverklaring ook afstand gedaan van de vorderingen uit hoofde van de overeenkomsten uit 1999. Volgens Staal Beheer is dit niet het geval. Gezien dit verschil van inzicht komt het aan op de uitleg van de Afstandsverklaring. Voorop staat dat het ook voor de uitleg van een vaststellingsovereenkomst aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de inhoud daarvan mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf, vgl. ook Hoge Raad 2 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1948). De uitleg van deze overeenkomst dient niet plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen van de overeenkomst.

4.16.

Het onderhavige geschil ziet op een vaststellingsovereenkomst die is aangegaan tussen twee gelijkwaardig te achten professionele partijen – een bank en (de grootaandeelhouders van) een beursgenoteerd bedrijf – en die betrekking heeft op een zuiver commerciële transactie. Partijen werden in ieder geval vanaf 3 november 2015 door professionele raadslieden bijgestaan. Zij waren dus reeds betrokken op het moment dat het eerste concept van de Afstandsverklaring op 17 november 2015 werd uitgewisseld. Deskundige raadslieden hebben de Afstandsverklaring tot aan de finale versie toe over en weer geredigeerd. Hoewel niet alleen de taalkundige betekenis van de bewoordingen van de overeenkomst van belang is bij de uitleg daarvan, dient om voornoemde redenen aan de taalkundige betekenis van de bewoordingen van de Afstandsverklaring in dit geval wel een groot gewicht te worden toegekend.

4.17.

De meest voor de hand liggende taalkundige uitleg van de Afstandsverklaring is dat Staal Beheer afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht uit hoofde van de overeenkomsten uit 1999. Hiertoe is redengevend dat uit de bewoordingen van de artikelen 2, 3 en 4 van de Afstandsverklaring volgt dat partijen wederkerig een alomvattende afstand van recht hebben gedaan. Partijen zijn namelijk in artikel 2 en 3 van de Afstandsverklaring overeengekomen dat Staal onvoorwaardelijk en onherroepelijk afstand doet van “enige (rechts)vordering (…) verband houdende met en/of voortvloeiende uit de Financieringen en/of de Zekerheden en/of uit welke hoofde dan ook, ongeacht aard, omvang en grondslag (…)” en in artikel 4 is een zelfde passage opgenomen met betrekking tot enige (rechts)vordering van Bever Holding c.s. op Staal Beheer. De rechtbank is op grond van het voorgaande voorshands van oordeel dat de Afstandsverklaring zo moet worden uitgelegd dat Staal Beheer afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht uit hoofde van de overeenkomsten uit 1999. Dit is een voor tegenbewijs door Staal Beheer vatbaar oordeel (vgl. ook Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4909 ( […] ) en Hoge Raad 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178 (Meyer Europe/Pont Meyer)).

4.18.

Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vgl. Hoge Raad 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 (Lundiform/Mexx)).

4.19.

In dit verband heeft Staal Beheer gewezen op de context waarin de Afstandsverklaring is gesloten. Zij stelt dat de Afstandsverklaring de afwikkeling van de door Staal Beheer opgezegde kredietrelatie met Bever Holding c.s. betrof, terwijl de overeenkomsten uit 1999 betrekking hebben op de Bankgarantie, die niet viel onder de kredietrelatie en ook niet wordt genoemd in de Afstandsverklaring. De rechtbank begrijpt het standpunt van Staal Beheer zo dat zij niet betwist dat Bever Holding c.s. reeds in haar brief van 27 oktober 2015 heeft verzocht om zekerheid dat Staal Beheer afstand zou doen van al haar vorderingen uit welke hoofde dan ook (zie 2.14), maar dat uit de e-mails van de advocaat van Staal Beheer aan de advocaat van Bever Holding c.s. van 23 november 2015 (2.23) en 26 november 2015 (13:38 uur, zie 2.26) blijkt dat Staal Beheer tot en met het moment van ondertekening van de Afstandsverklaring de reikwijdte van de Afstandsverklaring wilde beperken tot de kredietrelatie. Ook wijst Staal Beheer op de e-mail van 29 oktober 2015 (2.15), waarin [de heer A] schrijft dat mogelijke vorderingen uit hoofde van de overeenkomsten uit 1999 niet onder de concept vaststellingsovereenkomst vallen. Voorts heeft Staal Beheer aangevoerd dat zij niet goed op de hoogte was van de status van het lopende hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 juni 1998. Tot slot heeft Staal Beheer aangevoerd dat de passage “uit welke hoofde dan ook” slechts in de Afstandsverklaring is opgenomen om te voorkomen dat partijen elkaar zouden bestoken met onrechtmatige daad procedures.

4.20.

De rechtbank is van oordeel dat Staal Beheer onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om te kunnen concluderen dat de Afstandsverklaring zo moet worden uitgelegd, dat deze alleen betrekking heeft op de kredietverhouding. Daartoe is het volgende redengevend.

4.21.

Staal Beheer heeft de toevoeging “uit welke hoofde dan ook” verwijderd uit de versie die zij op 24 november 2015 aan Bever Holding c.s. stuurde en, nadat Bever Holding c.s. in de versie van 25 november 2015 opnieuw “uit welke hoofde dan ook” heeft toegevoegd, de passage opnieuw verwijderd uit het concept dat zij bij de e-mail van 26 november 2015 (13:38 uur) aan Bever Holding c.s. stuurde. De reden hiervoor was kort gezegd dat Staal Beheer de reikwijdte van de Afstandsverklaring wilde beperken tot de afwikkeling van de kredietrelatie. Maar nadat Bever Holding c.s. – na een telefoongesprek tussen de advocaten van Staal Beheer en Bever Holding c.s. – deze passage vervolgens opnieuw aan artikel 2 en 3 had toegevoegd in de versie van diezelfde dag om 14:51 uur, heeft Staal Beheer de toevoeging geaccepteerd en heeft Staal Beheer deze passage zelf ook opgenomen in artikel 4 van de Afstandsverklaring.

4.22.

Volgens Staal Beheer heeft de advocaat van Bever Holding c.s. in dat telefoongesprek tegen de advocaat van Staal Beheer gezegd dat hij wilde uitsluiten dat partijen elkaar zouden bestoken met onrechtmatige daad procedures. Voor zover Staal Beheer daarmee bedoelt te betogen dat zij hieruit heeft afgeleid dat “uit welke hoofde dan ook” slechts zag op vorderingen uit onrechtmatige daad, overweegt de rechtbank als volgt. Bever Holding c.s. betwist dat haar (inmiddels overleden) advocaat gezegd heeft dat de passage “uit welke hoofde dan ook” enkel betrekking zou hebben op vorderingen uit onrechtmatige daad. Het kan echter in het midden blijven wat de advocaat van Bever Holding c.s. destijds heeft gezegd, omdat uit de e-mail van 26 november om 16:52 uur (2.30) van Staal Beheer kan worden afgeleid dat Staal Beheer de toevoeging “uit welke hoofde dan ook” niet zo heeft begrepen, dat deze alleen ziet op vorderingen uit onrechtmatige daad. In die e-mail weigert zij namelijk deze toevoeging op te nemen in artikel 3, dat (oud)bestuurders en/of (oud)commissarissen betreft, omdat zij jegens hen geen “ongeclausuleerde vrijwaring” wil aangaan, die zij wel wil aangaan jegens Bever Holding c.s. Het voorbeeld dat zij in die e-mail noemt, namelijk dat de (oud)bestuurders en (oud)commissarissen mogelijk bij Staal Beheer bankieren en dus een relatie met haar hebben anders dan de onderhavige kredietrelatie, maakt duidelijk dat de toevoeging volgens Staal Beheer zag op vorderingen op grond van mogelijke andere contractuele relaties. Dat sluit overigens ook aan bij de taalkundige uitleg van de overeenkomst; vorderingen uit onrechtmatige daad vallen immers al onder de zinsnede “op welke grondslag dan ook”.

4.23.

Verder valt niet in te zien waarop de woorden “uit welke hoofde dan ook” anders betrekking kunnen hebben gehad. Indien Staal Beheer daadwerkelijk voor ogen had gestaan enkel afstand te doen van vorderingen betreffende de kredietrelatie tussen partijen, was dat al gedekt door het gebruik van de definities “Financieringen” en “Zekerheden” in de concepten en valt dus niet in te zien welk doel de toevoeging van de woorden “uit welke hoofde dan ook” diende.

4.24.

De rechtbank stelt op grond van het voorgaande dan ook vast dat hoewel Staal Beheer in een eerder stadium van de onderhandelingen de reikwijdte van de Afstandsverklaring heeft willen beperken tot het afronden van de kredietrelatie, het opnemen van de passage “uit welke hoofde dan ook” in de artikelen 2 en 3 van de Afstandsverklaring het resultaat is van onderhandelingen waarbij partijen over en weer concessies hebben gedaan om tot overeenstemming te komen. Voor dat oordeel is mede van belang dat de passage ook is opgenomen met betrekking tot de (rechts)vorderingen van Bever Holding c.s. op Staal Beheer, terwijl onbetwist is dat Bever Holding c.s. ook vorderingen op Staal Beheer meende te hebben. Bij het voorgaande betrekt de rechtbank verder dat Staal Beheer op de hoogte was van de wens van Bever Holding c.s. dat de Afstandsverklaring een ruime reikwijdte zou hebben. Deze wens heeft Bever Holding c.s. immers al in een vroeg stadium kenbaar gemaakt (2.15).

4.25.

Dit betekent dat Staal Beheer door ondertekening van de Afstandsverklaring afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht uit hoofde van de overeenkomsten uit 1999, waardoor Staal Beheer geen nakoming van de verbintenissen voortvloeiende uit deze overeenkomsten kan vorderen. De rechtbank zal de vordering van Staal Beheer tot nakoming van de verbintenissen uit hoofde van de overeenkomsten uit 1999 daarom afwijzen.

4.26.

Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij het aannemelijk acht dat Staal Beheer zich – zoals zij zelf uitvoerig naar voren heeft gebracht – onvoldoende bewust was van de lopende procedure bij het gerechtshof Den Haag en de toevoeging heeft geaccepteerd omdat zij aannam dat die in praktijk geen gevolgen zou hebben. Pas na ondertekening van de Afstandsverklaring werd het Staal Beheer duidelijk dat de procedure bij het gerechtshof Den Haag (nog) niet tot een voor haar gunstig einde was gekomen. Bever Holding c.s. daarentegen was wel op de hoogte van de stand van de procedure. Het lag echter niet op de weg van Bever Holding c.s. om Staal Beheer daarop te wijzen. Uit de e-mail van 29 oktober 2015 bleek dat Staal Beheer wist dat er mogelijk een vordering uit de overeenkomsten uit 1999 zou kunnen ontstaan. Gelet daarop mocht Bever Holding c.s. erop vertrouwen dat Staal Beheer daar nader onderzoek naar zou doen en de uitkomst van dat onderzoek zou meenemen in haar afweging om al dan niet akkoord te gaan met de toevoeging “uit welke hoofde dan ook”. Daarbij is ook van belang dat Bever Holding c.s. onweersproken heeft gesteld dat zij op haar beurt vorderingen op Staal Beheer had, hetgeen mogelijk reden was voor Staal Beheer om dezelfde ongeclausuleerde vrijwaring te bedingen in artikel 4 van de Afstandsverklaring.

4.27.

Gelet op het voorgaande behoeven de overige stellingen en verweren geen behandeling.

4.28.

Staal Beheer zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Bever Holding c.s. worden begroot op:

- griffierecht € 4.030,00

- salaris advocaat € 7.712,00 (2,0 punten× tarief € 3.856,00)

Totaal € 11.742,00

4.29.

Voor veroordeling van Staal Beheer in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237). De rechtbank zal de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen van Staal Beheer af,

5.2.

veroordeelt Staal Beheer in de proceskosten, aan de zijde van Bever Holding c.s. tot op heden begroot op € 11.742,00 en begroot de nakosten op € 157,00 (te vermeerderen met € 82,00 aan salaris en met de explootkosten gemaakt voor de betekening van dit vonnis indien tot betekening wordt overgegaan), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.3.

verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Voorwinden, mr. I.C. Kranenburg en mr. M.E. Kiers en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2020.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature