Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Intrekking verblijfsvergunning studie. Op het moment van intrekking voldeed eiser niet aan de voorwaarde van voldoende studievoortgang en had hij geen (erkend) referent. In bezwaar is gebleken dat eiser weer aan die voorwaarden voldoet. Beroep gegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 19/9790

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1998, van Indiaase nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. J. Visschers en mr. A.R.J. Maas).

Procesverloop

1. Aan eiser is een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘studie’ verleend, geldig vanaf 1 september 2017 tot 1 december 2020.

1.1.

In het academisch jaar 2017-2018 stond eiser ingeschreven voor de bachelor [studie 1] (de eerste studie) aan de [naam universiteit] ( [naam universiteit] ). Eiser heeft voor deze eerste studie onvoldoende studiepunten behaald en een negatief studie advies gekregen. De [naam universiteit] heeft bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gemeld dat er sprake is van onvoldoende studievoortgang en de IND heeft deze melding aangemerkt als een afmelding als referent per 1 december 2018.

1.2.

Sinds het academisch jaar 2018-2019 staat eiser bij de [naam universiteit] ingeschreven voor het Bachelor of Science programme [studie 2] (de tweede studie). Op 26 juli 2019 heeft eiser voor deze studie een positief studieadvies ontvangen.

1.3.

Bij besluit van 27 september 2019 (primair besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning ingetrokken vanaf 1 december 2018 omdat eiser door de [naam universiteit] is afgemeld vanwege onvoldoende studieresultaten voor de eerste studie, waardoor hij niet meer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

1.4.

Dit bezwaar heeft verweerder op 18 november 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.

1.5.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op de Skype zitting van 15 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. Verweerder heeft eisers verblijfsvergunning ingetrokken omdat eiser in het studiejaar 2017-2018 te weinig studiepunten heeft gehaald zodat sprake is van onvoldoende studievoortgang. Verweerder heeft ook aan de intrekking ten grondslag gelegd dat de [naam universiteit] vanaf 1 december 2018 geen (erkend) referent meer was voor eiser.

3. Eiser heeft aangevoerd dat er geen beletselen zijn om zijn verblijfsvergunning op 1 december 2018 weer te laten herleven aangezien hij op dat moment voldoende studievoortgang had. Verweerder had in de bezwaarprocedure ook het feit moeten meenemen dat de [naam universiteit] hem weer heeft aangemeld, in die zin dat de [naam universiteit] aan verweerder heeft doorgegeven weer als referent voor eiser op te treden.

4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de redenen waarom eiser wil dat verweerder terugkomt van zijn besluit gelegen zijn in eisers goede studieresultaten voor de tweede studie. De wijziging in eisers situatie is gelegen in de tweede studie en dat betrekt verweerder niet bij de besluitvorming in deze zaak. Omdat eiser van studie is gewisseld, moet hij een nieuwe aanvraag doen of een wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning aanvragen. Op de zitting heeft verweerder er nog op gewezen dat als eiser binnen drie maanden na 1 december 2018 een andere erkend referent had gevonden of de [naam universiteit] binnen die drie maanden was terug gekomen op zijn beslissing, verweerder niet was overgegaan tot intrekking van eisers verblijfsvergunning. Verweerder heeft verwezen naar de website www.ind.nl , waar deze uitvoeringspraktijk staat beschreven onder ‘Toezicht op erkend referent’, onder het kopje ‘intrekken van de verblijfsvergunningen’.

5. Verweerders standpunt dat eiser een wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning dan wel een nieuwe aanvraag had moeten doen omdat hij een nieuwe studie is gaan volgen, onderschrijft de rechtbank niet. Een verblijfsvergunning onder de beperking ‘studie’ wordt immers niet verleend voor het volgen van een specifieke studie maar onder de algemene beperking ‘studie’ (zie B3/3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). Anders dan verweerder heeft aangevoerd is deze situatie dus niet vergelijkbaar met de afgifte van een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij echtgenoot/partner/kind. Deze verblijfsvergunning wordt namelijk afgegeven voor verblijf bij een met name genoemde echtgenoot/partner/kind (zie B7/4 van de Vc). Hieruit volgt dat alle feiten en omstandigheden, ook die betrekking hebben op de tweede studie, in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar bij de besluitvorming moeten worden betrokken.

6. Voor zover verweerder heeft verwezen naar de driemaandentermijn zoals die staat op de website www.ind.nl overweegt de rechtbank dat de informatie op die website ziet op de situatie dat de verblijfsvergunning van de vreemdeling wordt ingetrokken als de erkenning van de referent is ingetrokken. In dat geval wordt de verblijfsvergunning niet direct ingetrokken maar krijgt de vreemdeling drie maanden om een andere (wel erkende) referent te zoeken. Deze situatie doet zich hier niet voor. Vereerders verwijzing naar de driemaandentermijn gaat daarom niet op.

7. De rechtbank zal nu de vraag beantwoorden of de intrekking van eisers verblijfsvergunning onder de beperking ‘studie’ in rechte stand houdt.

8. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil dat eiser in het collegejaar 20172018 voor zijn eerste studie aan de [naam universiteit] onvoldoende studievoortgang heeft geboekt en dat de [naam universiteit] als referent voor eiser is afgemeld vanaf 1 december 2018. Dit betekent dat verweerder zich ten tijde van het nemen van het primaire besluit op het standpunt mocht stellen dat eiser niet voldeed aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van voldoende studievoortgang èn dat er geen sprake (meer) was van een (erkend) referent voor eiser. Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die tijdens de bezwaarfase naar voren zijn gekomen, is de rechtbank van oordeel dat dit standpunt niet langer houdbaar is.

9. Daarbij is ten eerste van belang dat eiser zich met ingang van 1 september 2018 voor een tweede studie bij de [naam universiteit] heeft ingeschreven en dat hij over het studiejaar 2018-2019 voldoende studievoortgang heeft geboekt en op 26 juli 2019 van de [naam universiteit] een positief studieadvies heeft ontvangen. Achteraf bezien voldoet eiser hiermee dus voor het studiejaar 2018-2019 (en dus ook op 1 december 2018, de datum van intrekking van zijn verblijfsvergunning) aan de voorwaarde dat er sprake moet zijn van voldoende studievoortgang.

10. Verder is belangrijk dat [A] ( [A] ), werkzaam bij de [.] van de [naam universiteit] , op 30 oktober 2019 aan de IND de vraag heeft voorgelegd wat de mogelijkheden zijn voor het terugdraaien van het besluit over de studievoortgang van 2017-2018 omdat eiser het in het academisch jaar 2018-2019 goed heeft gedaan. Als de [naam universiteit] de melding maakt het besluit te willen terugdraaien kan eiser, als hij nog een geldig document heeft, dit dan behouden of kan er een nieuwe aanvraag worden gedaan, aldus de vraag van [A] aan de IND. Vervolgens schrijft mr. [B] namens het College van bestuur van de [naam universiteit] op 1 november 2019 aan de bezwaaradviescommissie van de IND, dat de [naam universiteit] geen grond meer ziet tot een melding wijziging en dat de [naam universiteit] gezien eisers studieresultaten van dat studiejaar (het volledig aantal ECTS) geen bezwaar heeft tegen het voorzetten van het studievisum. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt kan uit het emailbericht van 30 oktober 2019 en de brief van 1 november 2019 niet worden afgeleid dat de [naam universiteit] het studieadvies over 2017-2018 intrekt. Uit de brief van 1 november 2019 moet naar het oordeel van de rechtbank echter wel worden afgeleid dat de [naam universiteit] de afmelding als referent voor het studiejaar 2018-2019 heeft willen intrekken/herroepen omdat in dat jaar sprake is van voldoende studievoortgang. Verweerder heeft de brief van 1 november 2019 dan ook ten onrechte niet aangemerkt als een intrekking/herroeping van de afmelding als referent. Dat de [naam universiteit] daarbij wellicht niet de juiste procedure heeft gevolgd doet daar niet aan af. Uit het voorgaande volgt dat eiser achteraf bezien voor het studiejaar 2018-2019 ook voldoet aan de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een (erkend) referent.

11. Gelet op alles wat hiervoor is vastgesteld en overwogen, is de rechtbank van oordeel dat er geen grond - meer - bestaat voor de intrekking van eisers verblijfsvergunning omdat in bezwaar is gebleken dat eiser in het studiejaar 2018-2019 weer aan alle voorwaarden voldoet. Gelet op de volledige heroverweging in bezwaar had verweerder deze feiten en omstandigheden moeten betrekken bij het bestreden besluit. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaarschrift.

12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1 en met een waarde per punt van € 525,-).

13. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald (€ 174,-) vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.

Deze uitspraak is gedaan op 2 oktober 2020 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier.

Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ) in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw in samenhang met artikel 3.91b, eerste lid, aanhef en onder sub b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

Op grond van artikel 19 van de Vw in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder h van de Vw .


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature