Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Vrijspraak poging tot doodslag, dan wel een poging tot zware mishandeling. De verklaringen van de getuigen – beiden ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed van alcohol en/of harddrugs – lopen uiteen, niet alleen ten opzichte van elkaar, maar ook ten opzichte van hun eerder afgelegde verklaringen. Op grond van deze verklaringen kan de rechtbank niet in voldoende mate vaststellen dat het de verdachte is geweest die het ten laste gelegde feit heeft begaan. Dit wordt ook niet ondersteund door ander bewijsmateriaal in het dossier.

Ook vrijspraak voor een inbraak. De betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit is enkel gebaseerd op herkenningen van de verdachte op de beschikbare camerabeelden door een tweetal verbalisanten. De rechtbank is van oordeel dat de processen-verbaal van de herkenningen door de twee verbalisanten niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd. De verbalisanten hebben ten aanzien van de verdachte geen specifieke onderscheidende persoonskenmerken vermeld waaraan zij de verdachte hebben herkend.

Uitspraak



Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummers: 09/074488-20 (dagvaarding I), 09/216653-19 (dagvaarding II), 09/842178-19 (tul) en 22/002248-17 (tul)

Datum uitspraak: 17 juli 2020

Tegenspraak

(Promisvonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum 2] 1988 te [geboorteplaats] ,

[adres 1] , [woonplaats] ,

thans gedetineerd in de [penintentiaire inrichting] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 3 juli 2020.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie

mr. B.A.C. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman

mr. J.B. van Faassen naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

Ten aanzien van dagvaarding I (na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting)

hij op of omstreeks 21 maart 2020 te Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [benadeelde partij] van het leven te beroven, opzettelijk meermalen althans éénmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken / gesneden in de nek, althans de hals van die [benadeelde partij] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 21 maart 2020 te Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde partij] meermalen althans éénmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken / gesneden in de nek, althans de hals, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Ten aanzien van dagvaarding II

hij op of omstreeks 13 mei 2019 te Leiden een geldbedrag (van 200 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [snackbar] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.

3 Vrijspraak

3.1

Inleiding

Dagvaarding I

Op zaterdag 21 maart 2020 omstreeks 07.08 uur werd een aantal verbalisanten gestuurd naar de [straat] te Noordwijk. Volgens een melding van de bewoners van [woning 1] zou er iemand buiten lopen die mogelijk gewond was. Tevens zou er iets gaande zijn bij de bewoners van [woning 2] .Omstreeks 07.12 uur kwamen de verbalisanten ter plaatse bij het portiek van voornoemde woningen. Toen de verbalisanten de trap van het portiek opliepen, kwamen zij op de trap naar de tweede verdieping een man tegen die alleen maar een rechter gymschoen aan had. Deze man bleek later de verdachte te zijn. Op bevel van een van de verbalisanten liep de verdachte met de verbalisanten mee naar de bovenste verdieping.

Aangekomen op de bovenste verdieping en na aanbellen werd de voordeur van [woning 2] geopend door een vrouw, naar later bleek [getuige 1] . De verbalisant zag voor de deur op de mat en in de woning in de gang achter de voordeur bloed liggen. Links in een slaapkamer zat een man met een bebloed gezicht. Deze man bleek later [getuige 2] te zijn. Vervolgens riep een bewoner van [woning 1] dat er zojuist een persoon met de lift onderweg naar beneden was. Een van de verbalisanten rende vervolgens naar beneden en stopte de lift op de tweede etage. Toen de liftdeur open ging, zag de verbalisant dat er in de lift een man met een ontbloot bovenlichaam stond, die een snijwond in zijn nek had en hevig bloedde. Het bloed liep over zijn bovenlichaam en druppelde in overvloed op de grond van de lift. De adem van de man riekte naar het inwendige gebruik van alcoholhoudende drank. De man bleek later te zijn genaamd [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ). De verbalisanten verleenden vervolgens eerste hulp aan [benadeelde partij] en kort daarna is hij per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Omdat nog onbekend was wat er precies heeft plaatsgevonden, werden de verdachte, [getuige 1] , [getuige 2] en [benadeelde partij] aangehouden. Na nader onderzoek is het vermoeden ontstaan dat [benadeelde partij] slachtoffer is geworden van een geweldsincident dat heeft plaatsgevonden in de woning van [getuige 2] aan de [woning 2] te Noordwijk en dat de verdachte mogelijk de dader zou zijn.

De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, dan wel een poging tot zware mishandeling op [benadeelde partij] door met een mes of een scherp/puntig voorwerp in zijn nek/hals te steken/snijden.

Dagvaarding II

Op 13 mei 2019 heeft een inbraak plaatsgevonden in [snackbar] ” aan de [adres 2] te Leiden waarbij uit de kassa in de snackbar een bedrag van 200 euro is weggenomen. Buiten aan de woning van de [adres 2] te Leiden is een camera aanwezig. Op de beelden van deze camera is te zien dat een man op 13 mei 2019 rond 05.15 uur heeft ingebroken bij [snackbar] ”. Twee verbalisanten hebben de man op de camerabeelden herkend als de verdachte. De verdachte heeft ontkend dat hij deze inbraak heeft gepleegd en dat hij de persoon op de camerabeelden is.

De verdachte wordt verweten dat hij voornoemde inbraak bij [snackbar] ” heeft gepleegd.

3.2.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij dagvaarding I onder primair en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.

Ten aanzien van dagvaarding I heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] , die naar zijn mening elkaar versterken en in voldoende mate worden ondersteund door ander bewijs in het dossier. Hij acht de verklaring van de verdachte dat hij werd aangevallen door [benadeelde partij] en dat hij zich heeft verdedigd, onaannemelijk.

Ten aanzien van dagvaarding II ziet de officier van justitie geen redenen om te twijfelen aan de herkenningen van de verdachte door de twee verbalisanten.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

3.3

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft – zoals verwoord in zijn pleitnota – vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit. Ten aanzien van dagvaarding I heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] onbetrouwbaar zijn. Voorts worden hun verklaringen onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Ook wordt de verklaring van de verdachte niet door de overige bewijsmiddelen weersproken.

Ten aanzien van dagvaarding II heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de herkenningen door de twee verbalisanten onvoldoende zijn om tot een bewezenverklaring te komen, aangezien de verbalisanten op geen enkele manier hebben aangeduid welke persoonskenmerken op de beelden hebben geleid tot een herkenning.

3.3.

De beoordeling van de tenlastelegging

Ten aanzien van dagvaarding I

Op grond van de inhoud van het dossier kan de rechtbank vaststellen dat ten tijde van het ten laste gelegde [benadeelde partij] , [getuige 2] , [getuige 1] en de verdachte in de woning van [getuige 2] aanwezig waren.

[benadeelde partij] heeft verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren door overmatig alcoholgebruik. Hij kan zich slechts herinneren dat hij lag te slapen op de bank in de woonkamer en dat hij vervolgens wakker werd in het ziekenhuis met hechtingen in zijn nek en een hersenschudding.

De verdachte heeft, na zich eerst tijdens diverse verhoren op zijn zwijgrecht te hebben beroepen, op 9 juni 2020 verklaard dat hij een woordenwisseling met [benadeelde partij] kreeg, waarbij hij op een gegeven moment de woonkamer werd ingetrokken door [benadeelde partij] . De verdachte heeft zich los gerukt en [benadeelde partij] rende vervolgens achter hem aan. [benadeelde partij] begon ook dingen in zijn richting te gooien. [benadeelde partij] gleed uit en trok de verdachte mee. [benadeelde partij] is daarna op de grond gevallen. Volgens de verdachte heeft hij zich toen verwond aan het glas dat op de grond lag.

De verdachte heeft een kist in de woonkamer van [getuige 2] slechts gebruikt om afstand te creëren tussen hem en [benadeelde partij] en om zichzelf te beschermen.

Tegenover de verklaring van de verdachte staan de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] . Zij hebben beiden bij de politie op 21 maart 2020 en 19 mei 2020 een verklaring afgelegd.

[getuige 2] heeft op 21 maart 2020 verklaard dat hij samen met [getuige 1] in bed lag toen hij ruzie in de woonkamer hoorde. Toen hij de deur van de woonkamer opende, kreeg hij direct een fruitschaal op zijn hoofd, waardoor hij een beetje “out” ging. Vervolgens is hij in afwachting van de politie met [getuige 1] naar een andere ruimte gegaan.

Op 19 mei 2020 heeft [getuige 2] verklaard dat hij in de woonkamer lag te slapen. [benadeelde partij] lag daar ook te slapen op de bank. Plotseling zag hij dat de verdachte [benadeelde partij] aanviel met een zware kist. Hij tilde de kist boven het hoofd van [benadeelde partij] en liet de kist los. De kist kwam op het hoofd van [benadeelde partij] en op de leuning van de bank terecht. [getuige 2] heeft vervolgens geprobeerd de verdachte tegen te houden, waarbij hij een elleboog van de verdachte in zijn gezicht kreeg. [getuige 1] kwam vervolgens uit de slaapkamer om ze uit elkaar te halen, waarna [getuige 2] en [getuige 1] naar de slaapkamer zijn gevlucht. Kort daarna kwam de politie. [getuige 2] zag dat de fruitschaal die op zijn eetkamertafel stond, kapot was. Ook zag hij dat een grote zilveren vaas die op de eetkamertafel stond, vol met bloed zat.

[getuige 1] heeft op 21 maart 2020 verklaard dat zij in de slaapkamer was en dat [getuige 2] in de woonkamer een joint aan het draaien was. Plotseling hoorde zij een kast bewegen in de woonkamer. Ook hoorde zij harde geluiden. Toen zij in de woonkamer ging kijken, zag zij dat [benadeelde partij] door de verdachte werd aangevallen met een hele zware kist. [getuige 2] probeerde toen de boel te sussen.

Op 19 mei 2020 heeft [getuige 1] verklaard dat zij wakker werd van geluiden. Toen zij de woonkamer in kwam, zag zij de verdachte staan met een kist in zijn handen. Zij zag dat [getuige 2] de verdachte probeerde tegen te houden. Zij zag dat de kist het hoofd van [benadeelde partij] en de leuning van de bank raakte. [getuige 2] wilde de verdachte tegenhouden en [getuige 1] probeerde ze te stoppen. Vervolgens heeft zij de verdachte uit de woning en [getuige 2] naar de slaapkamer gestuurd. De verdachte kwam vervolgens via het balkon weer de woning binnen en heeft hij [benadeelde partij] met een fruitschaal op zijn hoofd geslagen. De verdachte wilde ook met het glas de keel van [benadeelde partij] doorsnijden maar [getuige 1] heeft de verdachte kunnen tegenhouden. Het snijden in de keel is niet gelukt, waarna zij de verdachte wederom heeft weggestuurd uit de woning.

De rechtbank constateert dat de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] – beiden ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed van alcohol en/of harddrugs – uiteenlopen, niet alleen ten opzichte van elkaar, maar ook ten opzichte van hun eerder afgelegde verklaringen. Op grond van deze verklaringen kan de rechtbank niet in voldoende mate vaststellen dat het de verdachte is geweest, die [benadeelde partij] met een voorwerp in de hals of nek heeft gestoken of gesneden. Dit wordt ook niet ondersteund door ander bewijsmateriaal in het dossier. In de woning van [getuige 2] werd weliswaar een glasscherf met bloed aangetroffen en in beslag genomen, maar nadere onderzoeksresultaten over deze glasscherf zijn niet bekend. Derhalve kan niet vastgesteld worden of het bloed op de glasscherf van [benadeelde partij] is en of er sporen van de verdachte op de glasscherf aanwezig zijn.

Ook het gegeven dat de verdachte op het politiebureau tijdens de voorgeleiding van [getuige 1] in de ophoudkamer ernaast schreeuwde: “Laat haar met rust, ik ben de dader”, kan niet als ondersteunend bewijs worden gebruikt. De woorden “ik ben de dader” geven niet aan waarvan hij precies de dader zou zijn en zijn in de gegeven context voor meerdere interpretaties vatbaar, temeer nu de verdachte toen nog niet bekend was met de exacte beschuldigingen jegens hem.

De rechtbank acht daarom het primair en subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen. Zij zal de verdachte daarvan vrijspreken.

Ten aanzien van dagvaarding II

De rechtbank constateert dat de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit enkel is gebaseerd op herkenningen van de verdachte op de beschikbare camerabeelden door een tweetal verbalisanten.

De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen op grond van foto’s en camerabeelden en de bewijskracht hiervan, ook wanneer deze door een verbalisant worden gedaan. Dit geldt te meer als deze herkenningen de belangrijkste bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde kunnen aantonen, zoals in de deze zaak het geval is.

De vraag die moet worden beantwoord is of de herkenningen door de twee verbalisanten voldoende betrouwbaar zijn. De rechtbank twijfelt niet aan de oprechtheid van de verbalisanten die beiden hebben aangegeven de verdachte op de camerabeelden te herkennen. Voor de betrouwbaarheid van een herkenning op grond van (camera)beeld is echter van belang of die herkenning op grond van specifieke onderscheidende persoonskenmerken heeft plaatsgevonden. Hierbij kan ook van belang zijn in welke hoedanigheid en hoe vaak de waarnemer en de herkende persoon elkaar hebben gezien.

De rechtbank is van oordeel dat de processen-verbaal van de herkenningen door de twee verbalisanten niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd. De verbalisanten hebben ten aanzien van de verdachte geen specifieke onderscheidende persoonskenmerken vermeld waaraan zij de verdachte hebben herkend. In deze processen-verbaal hebben de verbalisanten immers slechts kort gerelateerd dat zij de verdachte hebben herkend en dat zij de verdachte ambtshalve kennen gedurende hun jarenlange werkervaring.

De inhoud van het dossier bevat geen ander bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde. De rechtbank zal daarom de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde.

4 De vordering van de benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.500,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, nu hij vrijspraak van het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag dient te worden gematigd.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien

de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.

Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

5 De vorderingen tot tenuitvoerlegging

5.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vorderingen tot tenuitvoerlegging met de parketnummers 09/842178-19 en 22/002248-17.

5.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging dienen te worden afgewezen. Subsidiair heeft hij verlenging van de proeftijden bepleit.

5.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging met de parketnummers 09/842178-19 en 22/002248-17 af, nu niet is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarden niet heeft nageleefd.

6 De beslissing

De rechtbank:

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder primair en subsidiair en bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;

veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging met de parketnummers 09/842178-19 en 22/002248-17 af.

Het bevel tot voorlopige hechtenis is op 6 juli 2020 bij apart geminuteerde beslissing opgeheven.

Dit vonnis is gewezen door

mr. M.M.F. Holtrop, voorzitter,

mr. P. van Essen, rechter,

mr. R. Wieringa, rechter,

in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juli 2020.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature