Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Aanvraag Chavez-Vilchez, tegenwerping paspoortvereiste, B10/2.2 van de Vc, enkel het niet kunnen verkrijgen van de vereiste documenten via dichtbijzijnde vertegenwoordiging kan niet tot bewijsnood leiden, ratio paspoortvereiste, beroep ongegrond

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 20/480 (beroep)

AWB 20/481 (voorlopige voorziening)

V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Guinese nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser

(gemachtigde: [naam] ),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 14 januari 2019 voor een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet ( Vw ) 2000 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 januari 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.

Op 21 januari 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van gelijke datum heeft eiser verzocht om een voorlopige voorziening die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2020. In verband met de maatregelen die zijn getroffen vanwege de uitbraak van het coronavirus heeft de zitting digitaal plaatsgevonden. Eiser is bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig de heer [naam] , tolk in de Mandingo taal. Daarnaast was de partner van eiser aanwezig. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht

1. Eiser heeft zowel voor het beroep als voor het verzoek om een voorlopige voorziening verzocht om te worden vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Eiser heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht in deze zaken gelet op die verklaring dient te worden gehonoreerd, zodat eiser in beide procedures vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.

Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening

De aanleiding

2. Eiser wenst verblijf bij zijn minderjarige dochter, [naam] (referent), die de Nederlandse nationaliteit bezit. Zij is geboren op [geboortedatum] . Eiser stelt een van zijn referent afgeleid verblijfsrecht te hebben op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) in samenhang met het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof). Hij stelt daarom in aanmerking te komen voor het verzochte verblijfsdocument.

3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit primair op het standpunt dat de identiteit en nationaliteit van eiser niet ondubbelzinnig vast zijn komen te staan. Volgens verweerder mag een lidstaat naar Unierecht van vreemdelingen verwachten dat zij bewijs aanleveren van hun identiteit en nationaliteit, wat eiser niet heeft gedaan. Op die grond kan eiser al geen aanspraken ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez van het Hof, aangezien nu niet vastgesteld kan worden dat hij de vader is van referent. Eisers beroep op bewijsnood ten aanzien van het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een identiteitskaart volgt verweerder niet. Het gegeven dat de ambassade van Guinee te Brussel heeft verklaard geen paspoort aan eiser te kunnen afgeven omdat zijn biometrische gegevens niet vergeleken kunnen worden, houdt voor verweerder zonder nadere motivering geen bewijsnood in. Verweerder is verder van oordeel dat eiser zijn identiteit en nationaliteit evenmin ondubbelzinnig met andere documenten heeft aangetoond. De documenten die hij heeft overgelegd voldoen namelijk niet aan de cumulatieve vereisten dat ze officieel door het land van herkomst zijn uitgegeven, alsook tenminste de naam, een pasfoto, de geboortedatum, de geboorteplaats en de nationaliteit bevatten. Zo bevat de overgelegde geboorteakte in het bijzonder geen pasfoto. Tot slot betwist verweerder de stelling dat de Nederlandse staat niet eerder aan de identiteit en nationaliteit van eiser heeft getwijfeld. Volgens verweerder is steeds slechts uitgegaan van wat eiser heeft opgegeven, maar is de identiteit en nationaliteit nooit met brondocumenten vast komen te staan. Verweerder heeft daarom de aanvraag afgewezen.

4. Subsidiair is verweerder van oordeel dat eiser niet meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken aannemelijk heeft gemaakt en dat niet is gebleken van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat referent gedwongen zou worden om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser geen verblijfsdocument wordt toegekend.

Standpunt eiser

5. Eiser bestrijdt de afwijzing. Volgens eiser is er wel degelijk sprake van bewijsnood ten aanzien van zijn paspoort. Indien verweerder geen genoegen neemt met de verklaring van de Guinese ambassade dat geen paspoort wordt afgegeven, dan ligt het op zijn weg om navraag te doen bij de Guinese autoriteiten. Over de verschillende andere documenten afkomstig van de Guinese autoriteiten betoogt eiser dat verweerder de rechtsgeldigheid en waarde op onduidelijke wijze betwist. Verweerder is op grond van het internationale privaatrecht in beginsel gehouden de geboorteakte te accepteren. Het vereiste van verweerder dat hierop een foto of vingerafdruk moet staan, beschouwt eiser als bevreemdend, aangezien een dergelijke praktijk hem onbekend is bij geboorteakten. Eiser stelt verder dat verweerder eisers asielprocedure selectief in de procedure betrekt. Bureau Documenten heeft daar namelijk een lidmaatschapskaart als zeer waarschijnlijk echt beoordeeld. De procedure liep stuk op de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas, niet op zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft in beroep bovendien een kopie van zijn Guinese rijbewijs weten te bemachtigen, alsook een consulair identiteitsbewijs. Hij verwijst hiernaar als aanvullend bewijs van zijn identiteit. Verweerder moet volgens eiser alle documenten in samenhang bezien en niet elk document strikt op zichzelf beoordelen, toetsend als ware het een paspoort.

6. Eiser verzet zich daarnaast tegen de beleidsregel, vervat in paragraaf B10/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000, waar verweerder zich op beroept. Het kan volgens eiser niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest dat de vreemdeling zijn identiteit met een paspoort slechts aannemelijk hoeft te maken, maar dat bij andere documenten de ogenschijnlijk veel hogere lat van ‘ondubbelzinnig aantonen’ wordt gehanteerd.

7. Eiser stelt zich ten aanzien van zijn zorg- en opvoedtaken op het standpunt dat er meer dan genoeg bewijs is overgelegd om aan te nemen dat hier meer dan marginaal sprake van is. De overgelegde foto’s laten zien dat eiser er op cruciale momenten was, zoals bij het doorknippen van de navelstreng. De verklaringen van de moeder, de gastouder en het consultatiebureau onderstrepen bovendien zijn betrokkenheid. Verweerder stelt volgens eiser onduidelijke objectiviteitseisen aan bronnen.

8. Doordat eiser zijn zorg- en opvoedtaken zijns inziens voldoende heeft aangetoond, is verweerder nu aan zet om de afhankelijkheidsrelatie te onderzoeken. Eiser trekt bovendien verweerders pedagogische deskundigheid in twijfel; volgens eiser wordt niet duidelijk op basis waarvan verweerder zijn oordelen op dit vlak velt.

9. Verweerder beroept zich volgens eiser ten onrechte op de criteria zoals die volgden uit het arrest Zambrano van het Hof en niet op de nieuwere lijn van het arrest Chavez-Vilchez. Immers is het niet meer zo dat alleen een verblijfsrecht aangenomen dient te worden als de referent anders gedwongen zou zijn de Unie te verlaten.

10. Eiser beroept zich tot slot op schending van de hoorplicht.

Standpunt verweerder

11. Ten aanzien van het in beroep overgelegde consulaire identiteitsbewijs en het rijbewijs stelt verweerder zich op het standpunt dat dit nog altijd onvoldoende is om te komen tot ondubbelzinnig bewijs van eisers identiteit en nationaliteit. Immers is hier niet voldoende dat zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk worden gemaakt, maar is ondubbelzinnig bewijs vereist. Dit is inderdaad een hoge(re) lat. Het is verweerder onduidelijk op basis van welk identiteitsonderzoek het consulaire identiteitsbewijs is afgegeven. Over het rijbewijs merkt verweerder op dat het slechts om een kopie gaat, waardoor verweerder er geen waarde aan kan hechten. Eiser heeft nagelaten het origineel voor onderzoek op te sturen en bovendien is hier eveneens onduidelijk op basis van welke brondocumenten het is afgegeven. Verweerder verwijst hiervoor naar een tweetal uitspraken van de rechtbank Den Haag.

12. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat indien de gestelde identiteit en nationaliteit van eiser door de rechtbank worden aangenomen, hij aanleiding ziet in de aangevoerde omstandigheden om opnieuw onderzoek te verrichten naar de zorgtaken en afhankelijkheidsrelatie.

Oordeel van de rechtbank

13.1.

Uit het arrest Oulane van het Hof van 17 februari 2005 volgt dat een lidstaat van een vreemdeling die op het grondgebied van die lidstaat wil verblijven een bewijs van identiteit en nationaliteit mag verlangen. Dit bewijs kan worden geleverd door het overleggen van een geldig paspoort of identiteitsbewijs, dan wel met andere middelen die zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen. Uit dit arrest volgt het (Unierechtelijke) uitgangspunt dat een vreemdeling die geen geldig paspoort of identiteitsbewijs kan overleggen zijn identiteit en nationaliteit anderszins moet aantonen. Dit uitgangspunt heeft verweerder als zelfstandige voorwaarde opgenomen in zijn Chavez-Vilchez-beleid als neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vc en heeft tot doel om te kunnen vaststellen dat de vreemdeling derdelander is, geen verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat en de ouder is van een minderjarig Nederlands kind. Hiernaast heeft dit uitgangspunt in zijn algemeenheid tot doel om te kunnen vaststellen dat de desbetreffende vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde.

13.2.

Het relevante beleid van verweerder in paragraaf B10/2.2 van de Vc luidt:

(…) Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen (…).

14. Niet in geschil is dat eiser geen geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart heeft overgelegd, maar andere documenten waarvan hij stelt dat deze zijn identiteit en nationaliteit aantonen. Ook is niet in geschil dat eiser zonder succes getracht heeft om via de Guinese diplomatieke vertegenwoordiging een paspoort te verkrijgen. Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of eiser met de overgelegde documenten ondubbelzinnig zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond en of verweerder dit – strengere – criterium wel mag hanteren, dient zich allereerst de vraag voor of sprake is van bewijsnood ten aanzien van het kunnen overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. In het beleid is immers bepaald dat “andere middelen” pas aan de orde zijn, indien de vreemdeling “niet kan voldoen” aan het overleggen van een paspoort of identiteitskaart.

15.1.

Naar het oordeel van de rechtbank werpt verweerder eiser terecht tegen dat niet is gebleken van bewijsnood ten aanzien van het overleggen van een paspoort of identiteitsbewijs. De rechtbank ziet weliswaar veel stukken in het dossier met betrekking tot eisers identiteit en nationaliteit, maar voordat aan de beoordeling van die stukken toegekomen kan worden, stuit het beroep af op de afwezigheid van bewijsnood. Zoals verweerder terecht opmerkt, is nooit gesteld of anderszins gebleken dat eiser niet kan afreizen naar Guinee om een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart in de zin van die bepaling daar te bemachtigen. Het verkrijgen van een paspoort via de Guinese vertegenwoordiging in Brussel is niet de enige manier en verweerder mag dan ook meer eigen inspanning vergen van eiser. De redenen dat het niet is gelukt bij de Guinese vertegenwoordiging, wat daar ook van moge zijn, kunnen op zichzelf daarom al niet tot een geslaagd beroep op bewijsnood leiden.

15.2.

Zoals hierboven weergegeven, volgt deze toetsingssystematiek uit het arrest Oulane van het Hof en het geldende beleid van verweerder. Voor zover eiser betoogt dat het internationale privaatrecht dwingt tot aanvaarding van de overgelegde documenten of deze toetsingssystematiek niet de bedoeling is van de wetgever, overweegt de rechtbank dat dit betoog niet onderbouwd is.

15.3.

Voor zover verweerder in het bestreden besluit ook heeft getoetst of eiser met de overgelegde documenten zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig heeft aangetoond, beschouwt de rechtbank dit als een subsidiair standpunt van verweerder. Nu echter het beroep al afketst op het ontbreken van bewijsnood, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de overgelegde documenten.

15.4.

De rechtbank merkt ten overvloede op dat het al te snel accepteren van een beroep op bewijsnood en daarmee de plicht voor verweerder om te beoordelen of sprake is van een anderszins ondubbelzinnig aangetoonde identiteit en nationaliteit, leidt tot meer bestuurlijke druk. Immers zal dit, zoals verweerder hier subsidiair heeft gedaan, vaak een complexe beoordeling van verschillende niet-standaard documenten vergen, waar al dan niet het Bureau Documenten aan te pas dient te komen. Dit in tegenstelling tot de relatief eenvoudigere beoordeling van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als geenszins is gebleken dat de aanvrager redelijkerwijs niet aan het overleggen van laatstgenoemde documenten kan voldoen, kan het gelet op de grotere bestuurlijke druk gepaard met de ondubbelzinnigheidstoets – in de optiek van de rechtbank – in voorkomend geval evenredig zijn om niet subsidiair door te toetsen. Dit gelet op het feit dat een van de doelen van het stellen van een paspoortvereiste er juist in is gelegen om zulke bestuurlijke druk te verminderen.

16. Aangezien al in de eerste plaats geen geldig document voor grensoverschrijding, noch een geldige identiteitskaart is overgelegd en van bewijsnood niet is gebleken, kunnen de overige beroepsgronden al niet afdoen aan de rechtmatigheid van het besluit.

17. De rechtbank volgt tot slot niet dat sprake is van schending van de hoorplicht. Verweerder mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen in bezwaar afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiser daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank aan deze maatstaf voldaan.

18. Het beroep is ongegrond. Omdat al op het beroep is beslist, bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.

19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak AWB 20/480:

- verklaart het beroep ongegrond.

De voorzieningenrechter, in de zaak AWB 20/481:

- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. G.J. Tingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Conc.: GJT

D:

VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6: 6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Uit een dergelijk document blijkt rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan.

ECLI:NL:CRVB:2015:282.

ECLI:EU:C:2017:354.

ECLI:EU:C:2011:124.

Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 13 februari 2020, AWB 19/7264 en Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen van 31 januari 2020, AWB 19/3283.

Ter zitting is ook gesproken over een onlangs geboren tweede kind.

ECLI:EU:C:2005:95, r.o. 21 t/m 26.

ECLI:NL:RBROT:2020:7003.

Eiser voert aan dat de ambassade niet beschikt over de nodige biometrische techniek.

Vergelijk ECLI:EU:C:2005:95, r.o. 22.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature