E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBDHA:2019:9554
Rechtbank Den Haag, AWB 19/1913 en 19/2338, 19/1914 en 19/1915

Inhoudsindicatie:

Meervoudige kamer. Interim measure CAT, recht op opvang?

Eiser heeft een klacht ingediend bij het Comittee against Torture van de United Nations Office of the High Commissioner for Human Rights (CAT), waarna het CAT een interim measure heeft uitgevaardigd inhoudende dat eiser niet mag worden uitgezet gedurende de behandeling van zijn klacht. Eiser heeft vervolgens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en het Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA) verzocht om aan hem opvang te verlenen. Beiden hebben dit verzoek afgewezen. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van het verzoek om opvang door de staatssecretaris. De rechtbank is allereerst van oordeel dat eisers beroep op het rechtstreeks van toepassing zijn van het arrest van het Hof van Justitie van 19 juni 2018 inzake Gnandi (ECLI:EU:C:2018:465, C-181/16) in dit geval niet slaagt. Uit het arrest volgt dat het recht op een doeltreffende voorziening in rechte tegen de afwijzing van een verzoek om internationale bescherming en de bescherming tegen het beginsel van refoulement op het gebied van terugkeerbesluiten, moet worden verzekerd door een recht toe te kennen op een doeltreffende beroep met van rechtswege schorsende werking bij ten minste één rechterlijke instantie. Eiser heeft deze doeltreffende voorziening in rechte tegen de afwijzing van zijn asielverzoek bij de rechter in eerste aanleg al gehad in de vier door hem gevoerde asielprocedures. Thans staat voor eiser geen rechtsmiddel meer open in de zin van hoofdstuk V van de Procedurerichtlijn. De procedure bij het CAT wordt immers niet in hoofdstuk V, meer specifiek artikel 46, van de Procedurerichtlijn genoemd. De rechtbank stelt echter vervolgens vast dat verweerder in het primaire besluit, noch in het bestreden besluit expliciet heeft aangegeven of sprake is van opschorting van het terugkeerbesluit, zoals bedoeld in artikel 6, vierde lid, Terugkeerrichtlijn of van een uitstel van verwijdering, zoals bedoeld in artikel 9 Terugkeerrichtlijn. Verweerder stelt immers in het primaire besluit enkel dat: “wordt afgezien van de tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit”. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zijn standpunt, zoals voor het eerst ingenomen ter zitting, dat sprake is van uitstel van verwijdering als bedoeld in artikel 9, tweede lid, Terugkeerrichtlijn en niet van opschorting zoals bedoeld in artikel 6, vierde lid, Terugkeer richtlijn, onvoldoende heeft gemotiveerd. Ook heeft verweerder niet toegelicht waarom in dit geval geen sprake kan zijn van een uitstel van verwijdering op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, Terugkeerrichtlijn vanwege strijd met het beginsel van non-refoulement. Een verzoek van het CAT om niet uit te zetten gedurende de behandeling van een bij het CAT ingediende klacht betreft immers het beginsel van non-refoulement. Aangezien niet duidelijk is op welke juridische grondslag het primaire besluit en bestreden besluit is gebaseerd, terwijl dit een essentieel onderdeel van het besluit betreft en verweerders ter zitting ingenomen standpunten onvoldoende draagkrachtig zijn gemotiveerd, is het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie