Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Nigeriaanse, opvolgende aanvraag, beroepsgronden te laat ingediend, eerst op de dag van de zitting zijn gronden ingediend, geen reden voor verschoonbaarheid gegeven en niet ter zitting verschenen, beroep niet-ontvankelijk verklaard

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: NL19.6949

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2019 in de zaak tussen [eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Jankie),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop Bij besluit van 25 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.6950, plaatsgevonden op 23 april 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1969 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 4 december 2018 de onderhavige aanvraag ingediend. Eiser heeft eerder, op 14 januari 2015, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij besluit van 20 januari 2015 is deze aanvraag afgewezen en is een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.

2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij tijdens de behandeling van zijn eerdere asielaanvraag niet de waarheid heeft verteld en valse personalia, te weten [A] geboren op [geboortedatum] 1980 en van Soedanese nationaliteit, heeft opgegeven. Eiser heeft verklaard dat hij in Nigeria bij een havenbedrijf in de beveiliging heeft gewerkt en als gevolg hiervan problemen heeft ondervonden. Tijdens zijn werk heeft eiser mensen aangehouden die hem daarom willen vermoorden. In 2012 is eiser in zijn straat door onbekenden beschoten. Verder vreest eiser voor zijn familieleden, aangezien zijn broers en zussen hem vroeger hebben geprobeerd te doden door hete olie over hem heen te gooien.

3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, g en h, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond. De verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst heeft verweerder geloofwaardig geacht. Daarentegen heeft verweerder de verklaringen van eiser over bedreigingen vanwege zijn werkzaamheden bij een havenbedrijf in Nigeria en over (doods-)bedreigingen door zijn familieleden in Nigeria niet geloofwaardig geacht. Eiser kan dan ook niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

4. De rechtbank overweegt ambtshalve als volgt.

4.1.

Op 25 maart 2019 heeft eiser tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroepschrift bevat echter niet de gronden van het beroep. Bij bericht van 28 maart 2019 heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser op het verzuim gewezen en verzocht dit uiterlijk op 4 april 2019 te herstellen. In dit bericht staat tevens vermeld dat de rechtbank het beroepschrift niet-ontvankelijk kan verklaren, indien dit niet op tijd geschiedt. Hoewel de gemachtigde van eiser op 4 en 5 april 2019 een tweetal stukken getiteld ‘Obvurie vovo en beroep’ heeft ingediend, wordt in deze stukken niet nader gemotiveerd waarom het bestreden besluit naar eisers mening in rechte niet in stand kan blijven. De enkele verwijzing naar hetgeen eerder in de procedure naar voren is gebracht, acht de rechtbank onvoldoende.

4.2.

Eerst op de dag van de zitting heeft de gemachtigde van eiser alsnog de gronden van het beroep aan het digitale dossier toegevoegd. In de gronden van beroep wordt echter geen reden voor de te late indiening ervan gegeven. Bovendien zijn eiser en zijn gemachtigde niet ter zitting verschenen om de te late indiening toe te lichten. De rechtbank is dan ook niet gebleken van een omstandigheid op grond waarvan tot verschoonbaarheid van het verzuim dient te worden geconcludeerd.

4.3.

In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding het beroepschrift van eiser niet-ontvankelijk te verklaren.

4.4.

Nu het beroep betrekking heeft op een verzoek om internationale bescherming, dient de rechtbank kenbaar te beoordelen of de noodzaak bestaat om de in het nationale recht neergelegde procedureregel niet toe te passen. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals de uitspraak van 11 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1381). Een dergelijke noodzaak bestaat als sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (ECLI:NL:XX:1998:AG8817). De door eiser ingediende beroepsgronden komen erop neer dat de Nigeriaanse autoriteiten hem geen bescherming kunnen bieden, dat hij geen vestigingsalternatief elders in Nigeria heeft, dat hij al eerder langdurig in Nederland heeft verbleven en hier heeft gewerkt en belastingen heeft betaald en dat hij momenteel de straatkrant verkoopt en op hoog niveau tafeltennis speelt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd, zonder nadere onderbouwing, niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria in een situatie die strijdig is met artikel 3 van het EVRM zal komen te verkeren. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak om af te zien van het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep.

5. Het beroep is niet-ontvankelijk.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van

mr. J.C. de Grauw, griffier.

Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

griffier

rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature