U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bewezenverklaring poging doodslag. De verdachte heeft aangever met een grote houten stok op (onder meer) het hoofd geslagen nadat hij had ontdekt dat zijn echtgenote en aangever een verhouding hadden. Aangever heeft als gevolg daarvan verschillende letsels opgelopen, waaronder vier breuken in zijn schedelbot. Voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. Vrijspraak voor voorbedachte raad op de dood. Vordering benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak



Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummers: 09/842397-18 en 09/837115-19 (ttz. gevoegd)

Datum uitspraak: 3 juni 2019

Tegenspraak

(Promisvonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats]

thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [P.I.]

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 5 maart 2019 (pro forma) en 20 mei 2019 (inhoudelijk).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Algera en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. I.A. van Straalen naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen met de parketnummers 09/842397-18 (hierna ook: dagvaarding 1) en 09/837115-19 (hierna ook: dagvaarding 2). De tekst van de tenlasteleggingen is in bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3 Bewijsoverwegingen

3.1

Inleiding

Op 20 november 2018 heeft in de vroege ochtend een geweldsincident plaatsgevonden op het [straatnaam] in Hazerwoude-Rijndijk. Hierbij waren [slachtoffer 1] (hierna ook te noemen de aangever) en de verdachte betrokken. Enige tijd hiervoor was de verdachte erachter gekomen dat zijn echtgenote een verhouding had met de aangever. Zijn echtgenote ontkende dit echter en ook anderen geloofden de verdachte niet. Op een zeker moment heeft zijn echtgenote de echtelijke woning verlaten en hebben zij en de verdachte besloten om te gaan scheiden . In de vroege ochtend van 20 november 2018 is de verdachte naar de woning van de aangever gereden. Aan de rechtbank ligt – kort gezegd – de vraag voor wat zich daar vervolgens heeft afgespeeld en hoe een en ander juridisch moet worden gekwalificeerd (dagvaarding 1). Ook dient te worden beoordeeld of de verdachte opzettelijk de auto van de buren op huisnummer [nummer] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , heeft vernield (dagvaarding 2).

3.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van zowel de bij dagvaarding 1 primair ten laste gelegde poging tot moord, als de bij dagvaarding 2 ten laste gelegde vernieling. Voorbedachte raad en opzet op de dood van de aangever kunnen beide bewezen worden, evenals de opzettelijke vernieling van de auto van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .

3.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft, zakelijk weergegeven, noch voorbedachte raad noch enige vorm van opzet gehad op de dood van de aangever en evenmin op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook voor de ten laste gelegde vernieling ontbreekt het opzet van de verdachte.

Voor zover van belang zal in de navolgende bewijsoverwegingen nader worden ingegaan op de standpunten van de officier van justitie en de verdediging.

3.4

De beoordeling van de tenlastelegging

Feit 1

Bewijsmiddelen

De aangever heeft verklaard dat hij op 20 november 2018 rond 05:37 uur de deur van zijn woning in Hazerswoude-Rijndijk uitliep om naar zijn werk te gaan. Hij liep richting zijn auto die iets links voor zijn woning en naast de auto van de buurvrouw geparkeerd stond. Toen hij de autosleutel uit zijn zak wilde halen, werd hij van achteren op zijn hoofd geslagen. Bij de eerste of tweede klap ging hij neer. Toen hij op zijn rechterzijde lag kreeg hij klappen op zijn heup en schouder. Hij zag een donker gekleed persoon staan met een motorhelm op, die een vierkant stuk hout bij zich had. Hij kreeg, zo dacht hij, acht à tien klappen. Op een gegeven moment is de aangever gaan brullen. Toen de buurvrouw van [nummer] een paar klappen op het raam gaf, is de dader gevlucht.

Getuige [getuige] , verblijvend op [nummer] , heeft verklaard dat zij die ochtend rond 05:30 uur op de bovenverdieping van die woning was en dat zij plotseling een schreeuw hoorde van buiten aan de straatzijde. Zij liep naar het raam, keek naar buiten en zag daar een man bij een boompje voor een zwarte [automerk] en grijze [automerk] staan. Zij zag dat deze man op iets in sloeg. Hij maakte, met beide armen boven zijn hoofd geheven, slaande bewegingen met iets in zijn handen. [getuige] zag dat het voorwerp in zijn handen langwerpig was. De man droeg een helm.

De aangever is op 20 november 2018 opgenomen in het ziekenhuis en is op 22 november 2018 weer ontslagen. Bij de aangever zijn, zo blijkt uit een brief van forensisch arts KNMG [arts] van 9 mei 2019 – waarin informatie van de behandelend arts en de revalidatiearts is betrokken – meerdere letsels geconstateerd. Hoog op het voorhoofd, rechts beginnend en naar de achterzijde van het hoofd doorlopend in de behaarde hoofdhuid had de aangever een streepvormige huidonderbreking van circa 7 cm. lengte en een breedte die varieert tussen circa 3 en 8 mm, ontstaan door stomp geweld. Onder meer op de linker flank had de aangever een bloeduitstorting en onder meer op de linker schouder werd een schaafwond geconstateerd. Aan inwendig letsel werden diverse botbreuken in schedelbotten aan de rechterzijde van het hoofd geconstateerd, namelijk het wandbeen, het voorhoofdsbeen, het wiggenbeen en de jukboog. Ook is een kleine hoeveelheid bloed binnen de schedel, maar buiten de hersenen aangetroffen. De arts concludeert dat de verschillende letsels bij de aangever vooral wijzen op de toepassing van stomp uitwendig geweld. Vooral bij het letsel aan het hoofd is er sprake geweest van een forse krachtsinwerking en de aangegeven toedracht (het slaan met een lat) past daar goed bij. Het letsel is te typeren als (zeer) zwaar: medisch ingrijpen was vereist, maar herstel was mogelijk zonder operatie. Potentieel is het letsel aan en vooral in het hoofd levensbedreigend. Daarbij valt vooral te denken aan een uitgebreidere bloeding in de hersenen of een kneuzing van de hersenen zelf. Het herstel is mogelijk niet volledig en zal naar verwachting meer dan zes maanden in beslag nemen. Van de scheurwond aan het hoofd zal mogelijk een litteken resteren.

De verdachte heeft onder meer verklaard dat hij de aangever heeft opgewacht voor zijn woning, hem van achteren heeft benaderd en dat hij de aangever, vlak nadat die zich omdraaide, met een stok heeft geslagen. In totaal heeft de verdachte de aangever twee keer met de stok geslagen, eenmaal op de schouder en eenmaal op de heup.

In de auto van de verdachte is door de politie de stok aangetroffen waarmee de verdachte de aangever heeft geslagen. Deze stok is 120 cm lang, heeft een dikte van 3,5 bij 3,5 cm en weegt 0,919 kg.

Feitelijke handelingen

De rechtbank acht ten eerste wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever met een grote stok heeft geslagen op het hoofd, op de arm en op de heup. De verklaring van de aangever past bij de vele letsels die bij hem zijn geconstateerd en vindt bovendien steun in de getuigenverklaring van [getuige] , die slaande bewegingen van bovenaf met een langwerpig voorwerp zag, nadat zij geschreeuw hoorde en dus nadat de aangever al een klap met de stok had gehad. Gelet op deze bewijsmiddelen acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij de aangever maar tweemaal met de stok heeft geraakt niet aannemelijk.

De raadsman heeft betoogd dat de verklaring van de aangever onbetrouwbaar is, omdat die op een aantal punten in strijd met de waarheid is gedaan. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de aangever bij het afleggen van zijn eerste verklaring naar het zich laat aanzien geen open kaart heeft gespeeld waar het de mogelijke dader en de mogelijke aanleiding van het incident (overspel) betrof. Dat wil echter niet zonder meer zeggen dat zijn verklaring om die reden ook op andere punten niet waarheidsgetrouw is. In tegendeel, zijn verklaring vindt voor wat betreft de feitelijke geweldshandelingen immers juist steun in andere bewijsmiddelen, zoals hierboven al genoemd.

Ook heeft de raadsman van de verdachte benadrukt dat het verhoor van en de gesprekken met de aangever, ondanks het bepaalde in artikel 29a lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv), niet in vraag en antwoord-vorm zijn geverbaliseerd en dat bovendien geen opnames van deze gesprekken zijn gemaakt. Ook in deze omstandigheid ziet de rechtbank echter geen aanleiding om aan de verklaring van de aangever te twijfelen zoals deze door de politie op schrift is gesteld. De aangever is nadien immers bij de rechter-commissaris nogmaals gehoord en heeft bij die gelegenheid over de geweldshandelingen van de verdachte niet anders verklaard dan eerder bij de politie.

Poging doodslag?

Vervolgens dient te worden beoordeeld of de verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, opzet heeft gehad – al dan niet in voorwaardelijke zin – op de dood van de aangever. In dat kader stelt de rechtbank vast dat de verdachte de aangever met een vierkant stuk hout van anderhalve meter lang en ongeveer één kilo zwaar met forse kracht op het hoofd heeft geslagen en wel dermate hard dat de schedel van de aangever op meerdere plekken is gebroken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het hoofd vitale onderdelen van het menselijk lichaam bevinden. Door aldus te handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat de aangever het leven zou laten. Het letsel kwalificeert ook volgens de forensisch arts als potentieel levensbedreigend.

Volgens de verdachte wilde hij de aangever op de schouder raken en was de eerste slag met het hout ook op de schouder gericht, maar heeft hij kennelijk ook het hoofd van de aangever geraakt. Anders dan de raadsman van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ernstig rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat hij de aangever niet precies op de schouder, maar ergens daar in de buurt zou raken, bijvoorbeeld op het hoofd. Hij sloeg immers met een stuk hout van anderhalve meter op een bewegende man en bovendien deed hij dat in een relatief beperkte ruimte tussen twee geparkeerde auto’s in. Door zo te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank de hiervoor reeds vastgestelde aanmerkelijke kans op het overlijden van de aangever ook bewust aanvaard, zodat in ieder geval in voorwaardelijke zin sprake is van opzet op de dood van de aangever.

Samengevat kan worden bewezen de poging van de verdachte om de aangever opzettelijk van het leven te beroven.

Voorbedachte raad?

Ten slotte is het de vraag of de verdachte ook voorbedachte raad heeft gehad op de dood van de aangever. De verdachte zelf heeft verklaard dat hij naar de aangever toe is gegaan om hem bang te maken, om een einde te maken aan de verhouding tussen zijn echtgenote en de aangever en om de aangever te dwingen om het aan diens eigen echtgenote te vertellen.

De aangever zou, zo heeft de verdachte verklaard, hoewel de verdachte een motorhelm droeg en niet heeft verteld wie hij was, echt wel begrijpen door wie hij was geslagen. De verdachte heeft naar eigen zeggen op geen enkel moment de intentie gehad om de aangever dood te maken.

In dit kader stelt de rechtbank voorop dat, gelet op de strafverzwarende gevolgen die aan de kwalificatie voorbedachte raad zijn verbonden, niet lichtzinnig met het bewijs voor die kwalificatie mag worden omgegaan. In het dossier bevindt zich slechts één concreet bewijsmiddel dat erop kan wijzen dat de verdachte voorbedachte raad op de dood van de aangever heeft gehad, namelijk de verklaring van de echtgenote van de verdachte dat de verdachte op een zeker moment heeft gezegd dat hij de aangever iets zou gaan aandoen. Dit heeft de verdachte met zoveel woorden ook erkend ter terechtzitting. De rechtbank acht dit echter onvoldoende om voorbedachte raad te kunnen bewijzen. Iemand iets aandoen kan immers veel meer omvatten dan enkel het doden van iemand. Ook de door de officier van justitie genoemde omstandigheid dat de verdachte enige tijd in de voortuin van de buren van de aangever heeft gewacht alvorens toe te slaan en om die reden dus tijd genoeg had om zich te bedenken, is onvoldoende om voorbedachte raad te bewijzen. Als niet kan worden bewezen dat de verdachte op dat moment al van plan was om de aangever te doden, dan heeft hij de beschikbare tijd in de voortuin van de buren van de aangever immers ook niet kunnen gebruiken om van zijn plan af te stappen. Daarnaast is ook onvoldoende duidelijk hoeveel tijd de verdachte daadwerkelijk bewust heeft besteed aan het nadenken over de manier waarop hij de aangever zou gaan aanvallen of de plek waar hij hem zou raken.

Een en ander leidt ertoe dat het primair als feit 1 tenlastegelegde zal worden bewezen verklaard met uitzondering van de voorbedachte raad, voor welk onderdeel een vrijspraak zal volgen.

Feit 2

Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat haar auto is beschadigd als gevolg van het genoemde incident. Ook heeft zij, in het kader van haar vordering, foto’s van de auto overgelegd. Haar verklaring en foto’s zijn echter de enige bewijsmiddelen voor dit feit. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 342 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering is er daarom onvoldoende om bewezen te verklaren dat de auto van de aangeefster door toedoen van de verdachte is beschadigd. Al het bewijs komt immers van één enkele getuige. Daarom zal de verdachte van dit feit worden vrijgesproken.

3.5

De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:

in de zaak met parketnummer 09/842397-18:

hij op 20 november 2018 te Hazerswoude-Rijndijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven die [slachtoffer 1] met een grote houten stok met kracht heeft geslagen op het hoofd en de armen en de heup van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6 De strafoplegging

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van de verdachte heeft verzocht om, in het geval een straf wordt opgelegd, aan te sluiten bij wat in het algemeen aan straf wordt opgelegd bij zware mishandeling waarbij van een stok gebruik is gemaakt en om in dat verband ver onder de eis van de officier van justitie te blijven.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Duidelijk is dat de verdachte zich in de periode voorafgaand aan die bewuste 20 november in een moeilijke situatie bevond, die heftige emoties bij hem teweeg bracht. Maar ook onder dergelijke omstandigheden bestaat voor zijn handelen geen enkele rechtvaardiging. In plaats van de situatie te accepteren of het gesprek aan te gaan met de aangever heeft de verdachte ervoor gekozen om hem op te zoeken en hij heeft hem onverhoeds en direct met een houten stok op het hoofd geslagen, om hem met diezelfde stok vervolgens nog op andere lichaamsdelen te slaan. Hij heeft de aangever daarmee zwaar lichamelijk letsel toegebracht en de kwaliteit van leven van het slachtoffer is daardoor drastisch aangetast. Hij heeft bovendien de kans dat de aangever, die zelf ook een gezin had, zou komen te overlijden op de koop toe genomen. Bij een dergelijk zwaar misdrijf past naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.

De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van psycholoog drs. [psycholoog] van 6 februari 2019, waarin – kort samengevat – wordt geconcludeerd dat bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Ook heeft de rechtbank het rapport van Reclassering Nederland van 6 februari 2019 in haar oordeel betrokken. De reclassering acht het risico op herhaling van een gelijksoortig misdrijf of het toebrengen van letsel laag. Zij adviseert om bij een veroordeling geen bijzondere voorwaarden, interventies of toezicht op te leggen. Wel adviseert zij om, naast een voorwaardelijk strafdeel ook een werkstraf op te leggen, zodat de verdachte zijn werk als vloerenlegger kan hervatten. Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 12 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.

De rechtbank legt de verdachte, alles afwegende een gevangenisstraf op voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij sluit de rechtbank aan bij de eis van de officier van justitie, maar komt zij op een lagere straf vanwege het ontbreken van voorbedachte raad. Een voorwaardelijk strafdeel is bij een gevangenisstraf van deze duur niet mogelijk. Het opleggen van een taakstraf acht de rechtbank, anders dan de reclassering, in de gegeven omstandigheden niet passend, met name gelet op de ernst van het gepleegde feit.

7 De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding.

7.1

Vordering aangever [slachtoffer 1]

Aangever [slachtoffer 1] heeft zich tot de rechtbank gewend met een vordering tot schadevergoeding van in totaal € 30.792,51 met rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De verschillende componenten van zijn vordering worden hieronder uitgewerkt.

Arbeidsvermogen

De aangever heeft gesteld dat hij als gevolg van het ten laste gelegde feit drie zondagen niet heeft kunnen werken en bovendien 16 uren atv heeft moeten inleveren. Dit levert een schadepost op van € 771,63.

Medische kosten

In verband met gemaakte medische kosten stelt de aangever dat hij, als gevolg van het misdrijf, een bedrag van € 854,17 aan eigen risico heeft moeten betalen. Bovendien heeft hij op maat gemaakte oordoppen aangeschaft ter waarde van € 130,00, heeft hij op advies van de fysiotherapeut in totaal 29 keer gezwommen voor een totaalbedrag van € 162,40 en heeft hij enkele geneesmiddelen bij de drogist gekocht voor een bedrag van € 32,89. In totaal was hij genoodzaakt aan medische kosten een bedrag van € 1.179,42 te besteden.

Persoonlijke verzorging

De aangever heeft hulp nodig gehad van zijn naasten voor zijn persoonlijke verzorging. In dit verband vordert hij, rekening houdend met een uurtarief van € 12,50, voor vier uren in de week gedurende zes weken, een bedrag van € 300,00.

Huishoudelijke hulp

De aangever stelt dat hij voor het incident van 20 november 2018 thuis 70% van alle huishoudelijke taken op zich nam. Zijn moeder en schoonmoeder hebben dit een tijd lang van hem over moeten nemen. Gemiddeld was er een zorgbehoefte van 4 uren per week. Gevorderd wordt een bedrag van € 988,00, zijnde 26 weken zorg tegen een uurtarief van

€ 9,50.

Aanschaf apparatuur

De aangever heeft ter bevordering van zijn herstel een fietstrainer aangeschaft ter waarde van € 519,99 met een daarbij behorende cassette van € 49,99. Ook heeft hij een tablet gekocht om speciale trainingsprogramma’s op te kunnen draaien (€ 199,00), alsmede een tablethouder (€ 24,99) en een hartslagmeter (€ 29,99). In totaal vordert de aangever in dit kader een bedrag van € 824,95.

Autoschade

Door de handelingen van de verdachte is de auto van de aangever beschadigd. Deze schade, begroot door een expert, bedraagt € 1.439,86.

Reis en parkeerkosten

De aangever stelt reiskosten te hebben gemaakt voor bezoeken aan het ziekenhuis, de fysiotherapeut, Specsavers, het zwembad, de bedrijfsarts en zijn advocaat en bovendien heeft hij parkeerkosten gemaakt. In totaal vordert hij in dit kader € 286,16.

Telefoonkosten

De aangever vordert een bedrag van € 2,49 aan telefoonkosten in verband met een telefoongesprek met slachtofferhulp

Immateriële schadevergoeding

Ten slotte vordert de aangever een bedrag van € 25.000,00 aan immateriële schadevergoeding, dit onder verwijzing naar een tweetal rechterlijke uitspraken. Hij ondervindt sinds 20 november 2018 cognitieve problemen, denkt nog vaak aan wat er is gebeurd en is bang dat de verdachte nog eens terug zal komen. Daardoor slaapt hij slecht en overweegt hij te verhuizen.

7.1.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van alle gevorderde schade, met uitzondering van de cassette voor de fietstrainer, waarvan de noodzaak onvoldoende is aangetoond.

7.1.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van alle gevorderde schadecomponenten, met uitzondering van het eigen risico, op het standpunt gesteld dat deze onvoldoende zijn onderbouwd, dan wel dat het causale verband tussen de schade en het incident van 20 november 2018 ontbreekt.

7.1.3

Het oordeel van de rechtbank

Verlies aan arbeidsvermogen

Ten aanzien van de gevorderde gederfde inkomsten is de rechtbank van oordeel dat deze onvoldoende zijn onderbouwd. De aangever heeft weliswaar een e-mail van de werkgever overgelegd waaruit het bedrag volgt dat de aangever zou hebben ontvangen indien hij drie zondagen zou hebben gewerkt, maar er is geen onderbouwing voor de stelling dát hij die drie zondagen ook daadwerkelijk zou hebben gewerkt. Voor wat betreft de gevorderde kosten aan gemiste atv-dagen kan de rechtbank niet vast stellen of deze daadwerkelijk zijn ingehouden en evenmin of dit dan om een bruto of een netto bedrag gaat, terwijl enkel een netto bedrag in dit kader voor vergoeding in aanmerking zou komen. Voor de gehele schadecomponent van € 771,63 zal de aangever dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

Medische kosten

De gevorderde kosten aan eigen risico en medicijnen zijn door de verdediging niet betwist en zijn bovendien voldoende onderbouwd, zodat die zullen worden toegewezen. Voor wat betreft de aangeschafte oordoppen en kosten voor het zwembad oordeelt de rechtbank dat voor de noodzaak tot het maken van deze kosten enkel een algemene onderbouwing is gegeven. Het had echter op de weg van de aangever gelegen om daarvan een verklaring van een arts of fysiotherapeut te overleggen. De rechtbank wijst daarom in dit kader aan bedrag van € 917,89 (€ 885,00 + € 32,89) toe. Voor het overige zal de aangever niet-ontvankelijk worden verklaard.

Persoonlijke verzorging

Hoewel de rechtbank niet in twijfel trekt dat de aangever hulp nodig heeft gehad van anderen voor zijn persoonlijke verzorging, ontbreekt een onderbouwing waaruit blijkt dat hij in dat kader ook in financiële zin schade heeft geleden. Voor deze schadecomponent zal hij daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

Huishoudelijke hulp

Ook voor wat betreft de huishoudelijke hulp die de aangever heeft gekregen, geldt dat niet is onderbouwd dat hij daardoor ook schade heeft geleden in financiële zin. Bij een gebrek aan die onderbouwing dient hij ook in dit onderdeel van zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Aanschaf apparatuur

Voor de noodzaak tot aanschaf van een fietstrainer, cassette, tablet, tablethouder en hartslagmeter ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank een deugdelijke onderbouwing. Zo valt, zonder een verklaring daaromtrent van een arts of fysiotherapeut niet in te zien waarom de aangever voor zijn revalidatie specifiek deze kostbare spullen nodig had en niet op een andere manier in zijn revalidatie kon voorzien. De aangever daarom zal niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van zijn vordering.

Autoschade

De rechtbank acht ook dit onderdeel van de vordering onvoldoende onderbouwd. Zo is weliswaar een schaderapport overgelegd, maar is niet onderbouwd (en blijkt voor het overige ook niet uit het dossier) dat en welke schade precies is ontstaan bij het incident op 20 november 2018 en of mogelijk ook oude schade is hersteld.

Reis- en parkeerkosten

De gevorderde reiskosten zijn deels voldoende onderbouwd. De noodzaak daartoe volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de aard van het letsel van de aangever. Dit geldt niet voor de reiskosten naar Specsavers en het zwembad, waarvan de noodzaak niet is onderbouwd en evenmin anderszins uit het dossier valt af te leiden. De rechtbank wijst voor deze component dan ook een bedrag van € 176,86 (€ 80,03 + € 10,82 + € 17,32 + € 45,19 + € 23,50) toe en verklaart de aangever voor het overige niet-ontvankelijk.

Telefoonkosten

De € 2,49 aan telefoonkosten voor een gesprekken met slachtofferhulp zijn niet betwist door de verdediging en volgen bovendien uit de aard van de zaak. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.

Immateriële schadevergoeding

Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat uit de aard van het bewezenverklaarde en uit de aard van het letsel logischerwijze volgt dat de aangever immateriële schade heeft geleden. De door hem beschreven cognitieve problemen, prikkelbaarheid en slaapproblemen, met alle vervelende gevolgen van dien, spreken voor zich en passen bij hetgeen hem door de verdachte is aangedaan. Dat een vergoeding voor immateriële schade op zijn plaats is, staat naar het oordeel van de rechtbank dan ook vast. De hoogte van deze vergoeding is echter wel afhankelijk van de concrete ernst van het letsel en de psychische gevolgen. Naarmate de fysieke en/of psychische gevolgen voor een slachtoffer ernstiger zijn en/of langer duren, is ook een hogere vergoeding voor dit immateriële leed geboden. In de gegeven omstandigheden, waarbij de aangever redelijk snel weer zijn werkzaamheden heeft kunnen hervatten en bovendien in psychische zin geen behandeling nodig heeft gehad, acht de rechtbank een vergoeding van € 8.000,00 billijk. Zij zal dat bedrag toewijzen en de aangever voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

Totaal De rechtbank wijst in totaal een bedrag van € 9.026,99 toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf indiening van de vordering, te weten 13 mei 2019. Voor het overige zal de aangever niet-ontvankelijk worden verklaard en kan hij zich, desgewenst, tot de burgerlijk rechter wenden.

Schadevergoedingsmaatregel

Omdat de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens de aangever naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dat feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 9.026,99, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] .

7.2

Vordering [slachtoffer 3]

Aangever [slachtoffer 3] heeft gevorderd een bedrag van € 1.426,77, bestaande uit de kosten voor reparatie van de schade aan zijn auto.

7.2.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering, omdat deze voldoende is onderbouwd.

7.2.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 3] niet ontvankelijk dient te worden verklaard, primair omdat de verdachte van de ten laste gelegde vernieling moet worden vrijgesproken en subsidiair omdat niet vaststaat welke schade het gevolg is van bewezen verklaarde handelingen.

7.2.3

Het oordeel van de rechtbank

Aangezien de rechtbank tot een vrijspraak is gekomen voor de ten laste gelegde vernieling, zal de benadeelde partij [slachtoffer 3] in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

8 De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:

- 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht;

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 De beslissing

De rechtbank:

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 09/837115-19 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 09/842397-18 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

poging tot doodslag;

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan die [slachtoffer 1] een bedrag van € 9.026,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;

verklaart [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 9.026,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van benadeelde [slachtoffer 1] ;

bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 80 (tachtig) dagen;

bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.

verklaart [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding.

Bijlage I

Tekst tenlasteleggingen

Dit vonnis is gewezen door

mr. V.J. de Haan, voorzitter,

mr. F.A.M. Veraart, rechter,

mr. P.G. Salvadori, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Doornekamp, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2019.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met BVH nummer 2018312795, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 204).

Proces-verbaal van aangifte, blz. 29 en 30.

Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 47.

Een geschrift, te weten een schriftelijke verklaring van [arts] , blz. 150 t/m 153.

Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 20 mei 2019

Proces-verbaal van bevindingen gewicht stok, blz. 204.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature