U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

De (bekennende) verdachte wordt veroordeeld voor het plegen van een plofkraak, waarbij ruim € 37.000,- is buitgemaakt. Door de kracht van de explosie is een brokstuk door het balkonhek en door de ruit van een woning gegaan, wat heeft geleid tot sterke gevoelens van angst en onrust. Ook is aanzienlijke schade veroorzaakt. Gelet op de ernst van het feit wordt een gevangenisstraf van 48 maanden opgelegd, waarvan een klein deel voorwaardelijk om reclasseringsbegeleiding mogelijk te maken.

Uitspraak



Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 09/842395-18 en 21/005014-17 (tul)

Datum uitspraak: 24 mei 2019

Tegenspraak

(Promisvonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

wonende: [adres 1] ,

op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [adres PI] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 26 februari 2019 (pro forma) en 10 mei 2019 (inhoudelijke behandeling).

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Algera en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. J.T.H.M. Mühren naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 19 november 2018 te Nieuwkoop, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk een ontploffing in/bij een geld (stort)automaat van de Rabobank gevestigd aan [adres 2] teweeg heeft gebracht door een explosief, te weten een zogenaamde ‘pizzaschuif’, althans een explosieve lading, in/bij die geld(stort)automaat te plaatsen en/of dit explosief (door middel van een stroomdraad en/of een accu en/of een ontsteker) te doen ontsteken en/of (de lont van) deze lading aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in de nabijheid van die geld(stort)automaat bevindende goederen en/of panden, te weten voor het pand van de Rabobank gelegen aan [adres 2] en/of de daaraan grenzende panden en/of de daar tegenover liggende panden/woningen aan [adres 3] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [naam 1] en/of de overige bewoner(s) van die woningen aan [adres 3] en/of voor de (overige) in die panden/woningen aanwezige personen en/of voor (andere) personen die zich in de nabijheid van die geldstortautomaat bevonden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;

2.

hij op of omstreeks 19 november 2018 te Nieuwkoop tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van circa 37.565 euro, althans een groot geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Rabobank en/of [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking door een geldautomaat (gelegen aan [adres 2] ) open te breken door een ontploffing in/bij die geldautomaat teweeg te brengen door een explosieve lading in/bij die geldautomaat te plaatsen en/of (de lont van) deze lading aan te steken;

3 Bewijsoverwegingen

3.1

InleidingOp 19 november 2018, omstreeks 3.30 uur, is bij de Rabobank in Nieuwkoop een plofkraak gepleegd, waarbij een explosief, te weten een zogenaamde ‘pizzaschuif’ in een geldstortautomaat tot ontploffing is gebracht en vervolgens ruim € 37.000,- is gestolen. De verdachte, die kort na deze plofkraak door de politie in een busje in de omgeving met een medeverdachte is aangetroffen met het gestolen geld en een (tweede) pizzaschuif, heeft zich na zijn aanhouding steeds beroepen op zijn zwijgrecht. In de aanloop naar de inhoudelijke behandeling heeft de verdachte op 7 mei 2019 bij de politie een bekennende verklaring afgelegd, welke verklaring hij ter zitting heeft bevestigd. Mede gelet hierop ligt het ten laste gelegde voor bewezenverklaring gereed. Vervolgens ligt ter beslissing voor de vraag welke straf en/of maatregel aan de verdachte dient te worden opgelegd.

3.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten, gelet op het dossier en de bekennende verklaring van de verdachte.

3.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

3.4

De beoordeling van de tenlastelegging

De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank volstaat hiervoor met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering , omdat de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.

De rechtbank bezigt als bewijsmiddelen:

- het proces-verbaal van bevindingen;

- het proces-verbaal wapens, munitie en explosieven;

- het proces-verbaal van aangifte van [naam 2];

- het proces-verbaal van bevindingen;

- het proces-verbaal van aangifte van [naam 1];

- het proces-verbaal van verhoor aangever [naam 2];

- het proces-verbaal sporenonderzoek;

- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 10 mei 2019.

3.5

De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:

1.

hij op 19 november 2018 te Nieuwkoop, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), opzettelijk een ontploffing in een geld(stort)automaat van de Rabobank gevestigd aan [adres 2] teweeg heeft gebracht door een explosief, te weten een zogenaamde ‘pizzaschuif’, in die geld(stort)automaat te plaatsen en dit explosief (door middel van een stroomdraad en een accu en een ontsteker) te doen ontsteken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in de nabijheid van die geld(stort)automaat bevindende goederen en panden, te weten voor het pand van de Rabobank gelegen aan [adres 2] en de daaraan grenzende panden en de daar tegenover liggende panden/woningen aan [adres 3] , en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [naam 1] en de overige bewoners van die woningen aan [adres 3] en voor de (overige) in die panden/woningen aanwezige personen en voor (andere) personen die zich in de nabijheid van die geldstortautomaat bevonden, te duchten was;

2.

hij op 19 november 2018 te Nieuwkoop tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 37.565 euro, toebehorende aan de Rabobank en/of [naam 2] , zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik te hebben gebracht door middel van braak door een geldautomaat (gelegen aan [adres 2] ) open te breken door een ontploffing in die geldautomaat teweeg te brengen door een explosieve lading in/bij die geldautomaat te plaatsen en deze lading aan te steken.

Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6 De strafoplegging

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie, zinvolle dagbesteding en een contactverbod met de medeverdachte.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, passend en geboden is, mede gelet op de bekennende verklaring van de verdachte. Subsidiair is oplegging van die straf met daarbij een forse taakstraf bepleit. Meer subsidiair is bepleit dat een veel lagere straf dan geëist moet worden opgelegd.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

De verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan een plofkraak op een geldautomaat in Nieuwkoop. Daarbij is een geldbedrag van ruim € 37.000,- buitgemaakt. Het gaat om een brutaal en zeer ernstig feit dat, naast maatschappelijke onrust, veel schade met zich brengt. Die aangerichte schade bestaat niet alleen in het buitgemaakte geld, maar ook in de schade die inherent is aan dit type kraken: de explosie. Bij de ontploffing die is veroorzaakt, is aanzienlijke schade ontstaan aan de geldautomaat en het gebouw waarin de geldautomaat gevestigd was. Verdachte heeft gebruik gemaakt van een explosief zonder zich tevoren op enige wijze te verdiepen in de werking en effecten van zo’n buitengewoon gevaarlijk middel. Hij heeft er zich al helemaal niet van overtuigd dat het explosief niet krachtiger was dan nodig voor zijn kwalijke doel. Bij een appartement tegenover de geldautomaat is – door de kracht van de explosie – zelfs een brokstuk eerst door het balkonhek en vervolgens door de ruit van de woning gegaan en in de woonkamer terecht gekomen. De verdachte mag van geluk spreken dat de bewoonster op dat moment niet in de woonkamer, maar in de ernaast gelegen slaapkamer was. Duidelijk is dat deze gebeurtenis bij deze bewoonster en ook bij andere omwonenden sterke gevoelens van onrust en angst heeft veroorzaakt. De verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden en puur zijn eigen geldelijk gewin voor ogen gehad. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Dat de verdachte er een half jaar na de plofkraak voor heeft gekozen om alsnog een bekennende verklaring af te leggen, is voor de rechtbank geen relevante omstandigheid in stafverzwarende dan wel –verminderende zin. Weliswaar heeft de verdachte met zijn verklaring uitleg gegeven over zijn aandeel bij de gepleegde plofkraak, maar van volledige openheid van zaken is geen sprake nu hij slechts heeft bekend wat al uit het dossier bleek. oor zover daaraan iets is toegevoegd heeft hij daarmee alleen zijn rol ten opzichte van de beweerdelijke bedenkers van de plofkraak verkleind. De bekentenis komt dan ook veel eerder als berekenend dan als schuldbewust over. Met deze recente verklaring heeft de verdachte dan ook geen blijk gegeven van inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen.

De rechtbank heeft gelet op het strafblad van de verdachte van 12 april 2019, waaruit blijkt dat hij al twee keer eerder is veroordeeld voor het plegen van (gekwalificeerde) diefstallen. Hij is zelfs twee maanden voorafgaand aan de plofkraak nog veroordeeld, liep in een proeftijd en had een streng (jeugd)toezicht opgelegd gekregen. Dit alles heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om toch de bewezenverklaarde plofkraak te plegen.

De rechtbank heeft verder gelet op het advies van Reclassering Nederland van 14 januari 2019. De reclassering heeft geen grote problemen geconstateerd en adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een gedragsinterventie (cognitieve vaardigheden) en het hebben van zinvolle dagbesteding.

De rechtbank neemt voor een plofkraak op zich een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden als uitgangspunt (zie ook ECLI:NL:RBAMS:2019:3052). De rechtbank weegt daarbij als strafverzwarend mee dat deze plofkraak in vereniging is gepleegd en als zeer strafverzwarend dat de plofkraak bijzonder gevaarlijk was: een brokstuk is bij een omwonende door balkonhek en ruit gegaan en in de woonkamer terechtgekomen. De rechtbank heeft verder onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de verdachte, zoals hij heeft gesteld, slechts een loopjongen was, waardoor de kraak volledig voor rekening van de verdachte en zijn mededader komt. De rechtbank ziet daarbij onvoldoende onderscheid in rol tussen de beide daders en legt daarom aan beiden dezelfde straf op. De rechtbank ziet verder geen reden de jeugdige leeftijd van de verdachte (19 jaar ten tijde van het feit) in strafverminderende zin mee te wegen. Hier tegenover staat immers dat de verdachte met de plofkraak juist een zeer ernstig en volwassen feit heeft gepleegd en daarvan dient hij nu de gevolgen te dragen.

Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 48 maanden passend en geboden. Een klein deel daarvan – vier maanden – zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd en de geadviseerde voorwaarden, om het mogelijk te maken dat de verdachte, zoals hij wil, met de reclassering aan de slag kan en na zijn detentie zijn leven kan beteren. Voor zover het opleggen van een kleiner voorwaardelijk deel dan geëist betekent dat verdachte een zwaardere straf krijgt opgelegd overweegt de rechtbank dat de geëiste straf onvoldoende recht zou doen aan de ernst van dit soort feiten en aan de ernst van dit concrete feit. In beginsel is enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Om reclasseringsbegeleiding en –toezicht mogelijk te maken zal echter enig voorwaardelijk deel moeten worden opgelegd. Het op te leggen voorwaardelijk deel volstaat daartoe.

De rechtbank ziet ten slotte geen aanleiding ook een contactverbod met de medeverdachte op te leggen.

7 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1

De vordering

Namens de Rabobank (Coöperatieve Rabobank U.A.) is een vordering tot schadevergoeding ingediend, bestaande uit € 60.247,08 aan materiële schade. De vordering valt uiteen in een post buit à € 460,- en een post kosten (voor onder andere herstel na de plofkraak) à € 59.787,08.

7.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig en hoofdelijk dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat onduidelijk is of de schade onder het eigen risico valt en of de schade op een andere manier vergoed had kunnen worden.

Subsidiair is afwijzing van de post buit bepleit, omdat uit het dossier onvoldoende blijkt dat dit bedrag mist.

7.4

Het oordeel van de rechtbank

Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij Rabobank rechtstreeks materiële schade heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten. De gestelde schade bij de post kosten is onderbouwd met diverse overzichten en facturen. De post buit betreft het verschil tussen het weggenomen bedrag en het bedrag dat bij de verdachte is aangetroffen en door de politie is terug gegeven. hier ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de juistheid van dit bedrag. De gestelde schade is, gelet op de nagenoeg blote betwisting, voldoende onderbouwd en staat daarmee vast.

Dat de schade reeds door een derde, de verzekeraar, is vergoed is slechts vragenderwijs gesteld en door de Rabobank betwist. De enkele suggestie van de verdediging dat onduidelijk is of de schade onder het eigen risico van de verzekering valt of niet, is onvoldoende om het gevorderde alsnog af te wijzen.

De rechtbank zal daarom de vordering volledig toewijzen tot het gevraagde bedrag van € 60.247,08 (materiële schade). De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 19 november 2018, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.

Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting is bevrijd.

Schadevergoedingsmaatregel

Nu de verdachte voor de bewezenverklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 60.247,08, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van de Rabobank.

Voor rechtspersonen geldt geen andere schadevergoedingsmaatregel dan voor natuurlijke personen. Dat de voorschotregeling van het zevende lid van artikel 36f Sr blijkens de tekst van die bepaling buiten toepassing blijft bij een rechtspersoon als benadeelde partij, doet niet af aan de mogelijkheid verdachte ten behoeve van een dergelijke benadeelde partij de maatregel van het eerste lid op te leggen.

8 De inbeslaggenomen goederen

8.1

De beslaglijst

Op de beslaglijst zijn de volgende goederen opgenomen:

Vest, zwart;

Broek, blauw met 3 witte strepen;

Schoenen, zwart, Nike AIR;

Broek, grijs (werkbroek);

Scooter

Telefoontoestel, zwart (BQ Aquarius X).

8.2

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de goederen onder 5 en 6 verbeurd moeten worden verklaard. De overige goederen kunnen worden terug gegeven aan de verdachte.

8.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft hetzelfde standpunt als de officier van justitie bepleit.

8.4

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 5 en 6 genummerde voorwerpen verbeurd verklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid en men niet heeft kunnen vaststellen aan wie de voorwerpen toebehoren.

Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 t/m 4 genummerde voorwerpen.

9 De vordering tenuitvoerlegging

9.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden toegewezen.

9.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging kan worden toegewezen, maar dat de opgelegde jeugddetentie dient te worden omgezet naar een taakstraf van 110 uur. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

9.3

Het oordeel van de rechtbank

De verdachte is op 25 september 2018 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot onder andere jeugddetentie voor de duur van 70 dagen, waarvan 55 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. De verdachte heeft een algemene voorwaarde niet nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij dit arrest was opgelegd weer schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank ziet daarin aanleiding de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde gedeelde te gelasten. De rechtbank ziet – anders dan door de verdediging voorgesteld – geen aanleiding deze jeugddetentie om te zetten naar een taakstraf.

De voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie dient te worden tenuitvoergelegd als gevangenisstraf. Verdachte komt, mede gelet op de straf die hem in de hoofdzaak wordt opgelegd, niet meer voor jeugddetentie in aanmerking.

10 De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en/of maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14 b 14c, 14d, 14g, 33, 33a, 36f, 47, 57, 77dd, 157 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11 De beslissing

De rechtbank:

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

ten aanzien van feit 1:

medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en gemeen gevaar voor goederen te duchten is;

ten aanzien van feit 2:

diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 48 (achtenveertig) maanden;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 4 (vier) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de voorwaarden dat de veroordeelde:

zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;

zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, [adres 4] , op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;

actief deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit een gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zicht houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de instelling aan hem worden gegeven;

zich inspant voor het hebben en houden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van betaald werk, waarbij hij zo nodig hulp krijgt van een begeleidende instantie, zulks ter beoordeling van de reclassering;

geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte voorts;

om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan Rabobank, een bedrag van € 60.247,08, vermeerderd met de gevorderde wettelijke daarover vanaf 19 november 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 60.247,08, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van de Rabobank;

bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 318 dagen;

bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;

beslag

gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 1 t/m 4 genummerde voorwerpen, te weten:

Vest, zwart;

Broek, blauw met 3 witte strepen;

Schoenen, zwart, Nike AIR;

Broek, grijs (werkbroek);

verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 5 en 6 genummerde voorwerpen, te weten:

5. Scooter;

6. Telefoontoestel, zwart (BQ Aquarius X);

vordering tot tenuitvoerlegging

gelast dat de straf voorwaardelijk opgelegd bij voormeld arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 september 2018 (parketnummer 21/005014-17), te weten jeugddetentie voor de duur van 55 dagen, zal worden tenuitvoergelegd en wel als een gevangenisstraf voor de duur van 55 (vijfenvijftig) dagen.

Dit vonnis is gewezen door

mr. A.P. Sno, voorzitter,

mr. G.H.M. Smelt, rechter,

mr. B. Hammer, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. C.M. van de Kamp, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 mei 2019.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018311950 (onderzoek Knop), van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 223) en bijbehorend forensisch dossier (p. 1 t/m 171).

Proces-verbaal van bevindingen, p. 14 en 15.

Proces-verbaal wapens, munitie en explosieven, p. 23 t/m 26.

Proces-verbaal van aangifte, p. 27 t/m 29.

Proces-verbaal van bevindingen, p. 30 t/m 33.

Proces-verbaal van aangifte, p. 83 en 84.

Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 131 en 132.

Proces-verbaal van sporenonderzoek, forensisch dossier p. 7 t/m 11.

Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 10 mei 2019.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature