U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verweerder heeft de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf bij familie” naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen, omdat niet is gebleken van ‘more than emotional ties’ tussen eiseres en haar dochter (referente). Anders dan eiseres heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat verweerder voor de invulling van het begrip ‘more than emotional ties’ terecht heeft gekeken naar de vraag of eiseres zodanig afhankelijk is van de zorg van referente zoals voortvloeit uit het arrest van het EHRM in de zaak Senchishak v. Finland van 18 november 2014, nr. 5049/12. Dat verweerder over exclusieve afhankelijkheid spreekt en het EHRM het in rechtsoverweging 57 van het laatst vermelde arrest heeft over ‘necessarily dependent’ maakt voor de rechtbank in dit verband geen (wezenlijk) verschil.

Verder kan het beroep van eiseres op het gestelde gezins- en familieleven tussen eiseres en haar andere dochter en kleinkinderen niet tot een ander oordeel leiden, omdat op grond van artikel 8 van het EVRM getoetst dient te worden of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 18/7910

V-nummer: [v-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

[referente] , referente,

(gemachtigde: mr. B.J. Riesebos),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: H. Oude Lenferink).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres, tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf bij familie”, afgewezen.

Bij besluit van 27 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2019.

Referente is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1959 en is staatloos Palestijn uit Syrië. [referente] (referente) is geboren op [geboortedag] 1982 en is eveneens staatloos Palestijn uit Syrië. Referente is de dochter van eiseres. Eiseres is gevlucht uit Syrië en woont in Libanon. Referente is op 5 april 2017 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000).

Op 5 oktober 2017 heeft referente de hiervoor genoemde aanvraag ingediend voor eiseres. Eiseres wenst verblijf bij referente in Nederland. Naast referente verblijven ook een zoon, een andere dochter en twee kleinkinderen (kinderen van de andere dochter) van eiseres in Nederland.

2. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen en daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres geen geslaagd beroep kan doen op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referente. De verklaringen van referente duiden op een normale familieband met eiseres en niet op een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waarbij de gebruikelijke banden tussen een ouder en een kind overstegen worden. De gezondheidssituatie van eiseres en de medische verklaring die daarbij is opgestuurd, maken dat niet anders. De stukken geven geen aanleiding om te concluderen dat eiseres vanwege haar medische problematiek exclusief afhankelijk is van referente. Eiseres woont sinds 2012 niet meer met referente samen en referente heeft sindsdien ook geen zorgtaken meer verricht. Daarbij krijgt eiseres medische zorg en is zij de afgelopen jaren geholpen door een andere dochter. Dat die dochter inmiddels uit Libanon is vertrokken, maakt niet dat referente de enige is die de benodigde zorg kan leveren.

3. Eiseres kan zich hier niet in vinden en heeft hiertoe in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er wel sprake is van een meer dan de normale emotionele banden overstijgende afhankelijkheid en dat sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM . Eiseres beroept zich hierbij op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 3 juli 2001, I.B. Javeed tegen Nederland, met zaaknummer 47390/99. De aangevoerde feiten en omstandigheden zijn wel degelijk bijzonder. Referente woonde bij eiseres tot haar vlucht uit Syrië op 16 december 2012. Eiseres heeft als gevolg van diverse herseninfarcten medische klachten. Eiseres heeft zich tot nu toe weten te redden door bij haar buurvrouw te verblijven, maar dit verblijf is geenszins stabiel en betrouwbaar. Referente draagt bovendien de financiële zorg voor eiseres. Ter onderbouwing van haar betoog heeft eiseres een medische verklaring en diverse betaalbewijzen overgelegd. Ook stelt verweerder ten onrechte dat het moet gaan om een ‘exclusieve’ afhankelijkheidsrelatie. Door te toetsen aan exclusiviteit legt verweerder de lat hoger dan de Europese jurisprudentie ten aanzien van artikel 8 van het EVRM . Verder is ook, juist dankzij die oorlogssituatie en het feit dat haar kinderen en kleinkinderen in Nederland wonen, sprake van een emotionele afhankelijkheid van referente. Niet is gebleken dat verweerder rekening heeft gehouden met deze mate van emotionele afhankelijkheid van eiseres. Daarbij heeft verweerder zich volgens eiseres ten onrechte op het standpunt gesteld dat de band tussen eiseres en haar zoon niet centraal staat in de beoordeling van de onderhavige aanvraag. Verder wijst eiseres op het feit dat verweerder ook ten onrechte niet bij de beoordeling heeft betrokken dat eiseres ook nog twee kleindochters in Nederland heeft, die ook in Libanon bij eiseres hebben gewoond. Volgens eiseres is dit in strijd met Werkinstructie 2018/11. Daarbij wijst eiseres op het feit dat tussen grootouders en kleinkinderen geen sprake hoeft te zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie om familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan te nemen. Volgens eiseres volgt uit de jurisprudentie van het EHRM dat moet worden gekeken naar de feitelijke situatie, waarbij moet worden beoordeeld of er sprake is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Eiseres verwijst in dit kader naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van

3 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2050), het EHRM in de zaak K. en T. tegen Finland (arrest van 12 juli 2001, nr. 25702/94) en in de zaak Kruškić tegen Kroatië (arrest van 25 november 2014, nr. 10140/13).

4. De rechtbank overweegt als volgt.

5. Op grond van artikel 2p, eerste lid, van de Vw 2000 kan Onze Minister een mvv verlenen aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning.

Op grond van artikel 2q, eerste lid, van de Vw 2000 kan Onze Minister een mvv weigeren indien ten aanzien van de vreemdeling niet is aangetoond dat deze voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2p, eerste lid, onverminderd het tweede lid van dat artikel.

Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM , voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Op grond van het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Volgens het beleid, neergelegd in B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 neemt verweerder gezinsleven aan tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s), indien sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than the normal emotional ties).

6. Tussen partijen is in geschil de vraag of tussen eiseres en referente sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waardoor ondanks de meerderjarigheid van referente toch sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM .

7. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM (waaronder het arrest van 17 februari 2009, nr. 27319/07, JV 2009/141 in de zaak Onur tegen het Verenigd Koninkrijk) en van de Afdeling (onder meer de uitspraken van 10 april 2012, ECLI:NL:RVS: 2012:BW3337 en 29 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1417), zal tussen ouders en meerderjarige kinderen sprake moeten zijn van ‘more than the normal emotional ties’ (meer dan de gebruikelijke emotionele banden), voordat de bescherming van artikel 8 van het EVRM kan worden ingeroepen. Uit vaste rechtspraak van het EHRM (waaronder het arrest van 17 april 2012, Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806), volgt dat de vraag of sprake is van ‘more than the normal emotional ties’ een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het bestaan van hechte persoonlijke banden. Blijkens de jurisprudentie van het EHRM is bij de beoordeling van de vraag of hiervan sprake is een aantal factoren van belang. Deze factoren betreffen de eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Indien geen sprake is van familieleven in vorenbedoelde zin, is er geen noodzaak meer voor een nadere belangenafweging.

8. De rechtbank stelt allereerst vast, zoals ter zitting medegedeeld, dat de zoon van eiseres inmiddels is overleden. Aan hetgeen in dat verband is aangevoerd door eiseres gaat de rechtbank derhalve voorbij.

9.1.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er tussen eiseres en referente geen sprake is van meer dan de gebruikelijke afhankelijkheid. Hoewel het duidelijk is dat er emotionele banden zijn tussen eiseres in Libanon en referente in Nederland en het begrijpelijk is dat eiseres bij referente wil wonen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat in het geval van eiseres en referente sprake is van een dergelijke bijzondere afhankelijkheid. Uit het geheel van omstandigheden is niet gebleken dat eiseres slechts afhankelijk is van de zorg die eiseres aan referente verleent (verleend heeft) en dat zij zonder deze zorg niet kan (kon) functioneren. Anders dan eiseres heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat verweerder voor de invulling van het begrip ‘more than the normal emotional ties’ terecht heeft gekeken naar de vraag of eiseres zodanig afhankelijk is van de zorg van referente zoals voortvloeit uit het arrest van het EHRM in de zaak Senchishak v. Finland van 18 november 2014, nr. 5049/12. Verweerder heeft in dat verband van belang kunnen achten dat referente in 2012 is gevlucht en sindsdien niet meer met haar moeder heeft samengewoond en voor haar moeder heeft gezorgd. Verweerder heeft verder in aanmerking mogen nemen dat de omstandigheid dat eiseres medische zorg dan wel ondersteuning nodig heeft, niet betekent dat eiseres exclusief afhankelijk is van referente om deze zorg te krijgen. Er zijn andere mogelijkheden om in de benodigde zorg te voorzien. Tot dusver werd eiseres immers in Libanon ook verzorgd en heeft zij gebruik gemaakt van de medische voorzieningen in Libanon. Ook uit de medische gegevens blijkt niet dat eiseres vanuit medisch oogpunt alleen afhankelijk is van de zorg van referente. De enkele stelling dat eiseres - naar zij stelt - mogelijk op korte termijn niet meer kan worden geholpen door haar buurvrouw, is niet met stukken onderbouwd en ook niet anderszins aannemelijk gemaakt. Hiermee is bovendien niet uit te sluiten dat het in de toekomst niet mogelijk is om te voorzien in een deugdelijke verzorging van eiseres in Libanon. Verder heeft verweerder kunnen overwegen dat niet is gebleken dat referente eiseres zodanig financieel ondersteunt dat eiseres financieel afhankelijk is van referente. De in beroep overgelegde documenten brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu uit de overgelegde documenten niet blijkt in welke mate eiseres afhankelijk is van referente. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van al het voorgaande kunnen concluderen dat geen sprake is van ‘more than the normal emotional ties’ tussen eiseres en referente en van geen rechtens te beschermen gezins- en familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM . Dat verweerder over exclusieve afhankelijkheid spreekt en het EHRM het in rechtsoverweging 57 van het laatst vermelde arrest heeft over ‘necessarily dependent’ maakt voor de rechtbank in dit verband geen (wezenlijk) verschil.

9.2.

Het beroep van eiseres op het gestelde gezins- en familieleven tussen eiseres en haar andere dochter en kleinkinderen kan niet tot een ander oordeel leiden. Getoetst dient te worden of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente. Van strijd met de Werkinstructie 2018/11 is de rechtbank in zoverre niet gebleken, omdat dit ziet op de belangenafweging en daaraan wordt - zie rechtsoverweging 10. van de onderhavige uitspraak - niet aan toegekomen.

10. Nu verweerder terecht geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft aangenomen, is er geen noodzaak voor een nadere belangenafweging. Eventuele beroepsgronden die zien op die belangenafweging behoeven dan ook geen bespreking.

11. Eiseres heeft ten slotte betoogd dat verweerder haar of referente in bezwaar had moeten horen. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan. Daarbij volgt de rechtbank niet het standpunt van verweerder dat pas in beroep en niet al in bezwaar de stellingen met betrekking tot de kleinkinderen naar voren zijn gebracht. Dit is zoals aangegeven door de rechtbank geen onderdeel van de toets waar het gaat om de relatie tussen eiseres en referente. Derhalve had verweerder daartoe ook niet hoeven te horen. De beroepsgrond slaagt niet.

12. Het beroep is ongegrond.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van

mr. E.M.L. Kousen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

26 maart 2019.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op: 26 maart 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature