Uitspraak
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/5778
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 november 2019 in de zaak tussen
[verzoekster 1] ,
geboren op [geboortedag] 1996,
[verzoekster 2] ,
geboren op [geboortedag] 1999,
beiden met de Marokkaanse nationaliteit, verzoeksters,
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude)
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verweerder,
(gemachtigde: mr. C. Verbaas)
Procesverloop
Met het besluit van 28 juni 2019 heeft verweerder de aanvragen van verzoeksters om verlening van verblijfsvergunningen met als doel “privéleven op grond van artikel 8 EVRM” afgewezen.
Verzoeksters hebben op 24 juli 2019 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met de brief van
26 juli 2019 hebben verzoeksters verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden tot op het bezwaar is beslist.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting aan de orde gesteld op
11 november 2019. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
Overwegingen
1. Bij hun verzoekschrift hebben verzoeksters om vrijstelling van het griffierecht verzocht. Het verzoek wordt toegewezen op grond van de door verzoeksters verstrekte gegevens over hun inkomsten en vermogen.
2. Met de brief van 7 november 2019 heeft verweerder de voorzieningenrechter meegedeeld dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van de gevraagde voorziening. Ook verzet verweerder zich niet tegen veroordeling in de proceskosten.
3. Omdat tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoeksters moet worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
4. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeksters gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Als aan verzoeksters een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
5. Omdat verzoeksters zijn vrijgesteld van betaling van griffierecht hoeft verweerder dit niet aan verzoeksters te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder wordt verboden verzoeksters uit te zetten tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 512,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.