Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Echtscheiding met nevenvoorzieningen. Verzoek tot limitering partneralimentatie afgewezen.

Uitspraak



Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige Kamer

Zaak- en rekestnummers:

C/09/566225 en FA RK 19-120 ( echtscheiding )

C/09/570518 en FA RK 19-2133 (eenvoudige gemeenschappen en verrekenbeding)

Datum beschikking: 6 december 2019

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 7 januari 2019 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de man,

wonende te [woonplaats 1] ,

advocaat: mr. N.M.A. Manning te Den Haag.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de vrouw,

wonende te [woonplaats 2] ,

advocaat: mr. M.C. Carli-Lodder te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

het verzoekschrift met bijlagen (prod. 1 t/m 29), waaronder het formulier verdelen en verrekenen, van de man;

het verweerschrift tevens verzoekschrift, met bijlagen (prod. 1 t/m 5), van de vrouw, ingekomen op 19 maart 2019;

het verweer tegen het zelfstandig verzoek, met bijlagen (prod. 30 t/m 33), van de man, ingekomen op 17 april 2019;

het bericht van 17 april 2019 met bijlagen (het formulier verdelen en verrekenen en prod. 6 t/m 9) van de vrouw;

het bericht van 30 september 2019 met bijlagen (prod. 10 t/m 43), van de vrouw;

het bericht van 1 oktober 2019, tevens gewijzigd verzoekschrift, met bijlagen (prod. 34 t/m 47), van de man.

Op 11 oktober 2019 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man en de vrouw, ieder bijgestaan door hun advocaat. De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd en voorgedragen.

Na de zitting heeft de rechtbank het bericht van 20 november 2019 van de vrouw ontvangen, met als bijlagen de volmacht van [voornaam jong-meerderjarige] en de brieven van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .

Door de vrouw is na de zitting alsnog een schriftelijke volmacht van de nu 18-jarige [voornaam jong-meerderjarige] overgelegd. De rechtbank begrijpt dat [voornaam jong-meerderjarige] voor wat betreft de alimentatie de vrouw heeft gemachtigd om namens haar op te treden.

De kinderen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , hebben zich schriftelijk uitgelaten over de verzoeken.

Feiten

De man en de vrouw zijn gehuwd op [datum huwelijk] 1998 te [plaats huwelijk] .

Zij zijn de ouders van de volgende (jong-meerderjarige en minderjarige) kinderen:

[naam jong-meerderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2001 te [geboorteplaats] ;

[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2003 te [geboorteplaats] ;

[naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2004 te [geboorteplaats] .

De man en de vrouw oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.

De kinderen verblijven bij de vrouw.

De man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit.

De man en de vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man, zoals dat nu nog luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen – voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad – tot:

vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;

vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van € 286,- per kind per maand;

primair: geen vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw;subsidiair: vaststelling van een, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, door de man aan de vrouw te betalen bedrag aan partneralimentatie , zoals de rechtbank juist acht, tot 1 november 2022, dan wel tot de datum die de rechtbank juist acht;

vaststelling van de wijze van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen conform punt V van het petitum van het verzoekschrift.

De vrouw voert geen verweer tegen de verzoeken van de man tot echtscheiding en tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Tegen de overige verzoeken heeft de vrouw verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Verder heeft de vrouw zelfstandig verzocht de echtscheiding uit te spreken met nevenvoorzieningen tot:

vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;

vaststelling van een kinderalimentatie van € 556,- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;

bepaling dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man in haar levensonderhoud van € 3.703,- bruto per maand, zodat de man dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 3.703,- bruto per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, dan wel een nader door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag overeenkomstig de draagkracht van de man;

voortgezet gebruik van de echtelijke woning voor de duur van zes maanden met ingang van de datum van ontbinding van het huwelijk;

vaststelling van de wijze van verrekening van de huwelijkse voorwaarden en de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap, overeenkomstig het door de vrouw uiteengezette standpunt,

voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Echtscheiding

Ontvankelijkheid: ouderschapsplan

De rechtbank zal de man en de vrouw ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, mede nu er een ondertekend ouderschapsplan is overgelegd. Ook aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan.

Inhoudelijke beoordeling

De man en de vrouw stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.

Hoofdverblijfplaats

De ouders zijn het over eens dat de hoofdverblijfplaats van de twee nu nog minderjarige kinderen bij de vrouw zal zijn. De rechtbank zal de wederzijdse verzoeken op dit punt dan ook toewijzen.

Kinderalimentatie en bijdrage voor [voornaam jong-meerderjarige]

De rechtbank zal in het navolgende alle bedragen afronden.

Behoefte van de kinderen

Door de man is gesteld dat de behoefte van de drie kinderen € 1.790,- per maand in 2018 bedraagt en geïndexeerd naar 2019 € 1.826,- per maand.

Door de vrouw is gesteld dat de kosten van de drie kinderen € 2.478,- per maand bedragen. De vrouw heeft een berekening overgelegd. Hierbij heeft zij als uitgangspunt genomen dat het netto besteedbaar gezinsinkomen het maximuminkomen uit de tabel overstijgt, zodat voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen de tabelbedragen geëxtrapoleerd moeten worden. Ter onderbouwing heeft de vrouw ook een lijstje van de kosten van de kinderen overgelegd.

De rechtbank stelt vast dat het netto gezinsinkomen van partijen in 2018 gelegen was boven € 6.000 per maand. Volgens de vrouw bedroeg het netto gezinsinkomen iets meer dan € 9.000 netto per maand. Nog daargelaten op welk bedrag exact het gezinsinkomen zou moeten worden vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat bij een gezinsinkomen gelegen boven de € 6.000,- niet automatisch volstaan kan worden met de vaststelling dat in de tabelbedragen alle normale, in de desbetreffende inkomenscategorie redelijkerwijs te maken kosten van de kinderen zijn begrepen (zie ook HR 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3479). Het is echter wel aan de vrouw om, bij betwisting door de man, die door haar gestelde hogere behoefte te onderbouwen en te bewijzen. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man is de rechtbank van oordeel dat de vrouw hierin onvoldoende is geslaagd. Hierbij betrekt de rechtbank het gegeven dat de vrouw alleen normale kosten – zoals die van voeding, kleding, sport en ontspanning – heeft opgevoerd en geen kosten die zo uitzonderlijk zijn dat zij niet begrepen kunnen zijn in de standaardbedragen voor de kosten van de kinderen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om bij het bepalen van de forfaitaire behoefte aan kinderalimentatie af te wijken van de uitgangspunten zoals deze zijn neergelegd in de tabel 2018 eigen aandeel kosten van kinderen en de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen (Tremarapport).

De rechtbank gaat daarom uit van de door de man overgelegde berekening, zodat de rechtbank de behoefte van de drie kinderen in 2019 op € 1.826,- per maand (€ 609,- per maand per kind) vast stelt.

Draagkracht van de man

Tussen de man en de vrouw zijn (nu nog) de volgende posten in geschil:

de te verwachten beschikbare winst uit onderneming;

correctiepost € 25.000,-;

forfaitaire woonlasten;

aflossing € 1.000,- per maand.

Ad a. de te verwachten beschikbare winst uit onderneming

De man stelt dat uitgegaan moet worden van de gemiddelde winst over de afgelopen zes jaar (€ 129.323,-). Het gemiddelde van de winst over de afgelopen drie jaar zou een vertekend beeld geven, nu de hogere winst in 2017 zich slechts een keer heeft voorgedaan in de afgelopen zes jaar. De man verwacht niet dat zijn omzet ten opzichte van de afgelopen jaren sterk zal dalen of stijgen.

Door de vrouw is gesteld dat het redelijk is om uit te gaan van een gemiddelde winst uit onderneming van € 149.000,-. Er dient geen rekening te worden gehouden met een pensioenlast van € 22.000,- per jaar, omdat pensioenopbouw voor een zelfstandige ondernemer een keuze is.

De rechtbank stelt voorop dat het op grond van de Tremanormen gebruikelijk is om bij de berekening van de gemiddelde winst uit onderneming uit te gaan van de laatste drie definitief vastgestelde jaarresultaten. De rechtbank acht het in dit geval echter – gelet op het feit dat de ondernemingswinsten van de man jaarlijks aanzienlijk fluctueren – redelijk om de winst te stellen op de gemiddelde gerealiseerde winst over de jaren 2013-2018 (zie pagina 3 van het rapport van de registeraccountant):

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Winst uit

onderneming

142.541

138.612

137.423

116.263

150.895

122.495

Bijtelling

auto

4.873

7.677

4.660

7.289

3.740

4.400

Gerealiseerde winst

137.668

130.935

132.763

108.774

147.155

118.095

Gemiddelde winst

129.232

Door de vrouw is de gemiddelde winst van de man over de afgelopen zes jaar niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Verder is de enkele stelling van de vrouw dat uitgegaan moet worden van een hogere winst uit onderneming zonder verdere onderbouwing naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Ook ziet de rechtbank wel aanleiding om rekening te houden met een bijdrage voor pensioenopbouw voor de man, nu door de man onbetwist is gesteld dat hij daartoe verplicht is als zelfstandig ondernemer. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van een gemiddelde winst uit onderneming van € 129.232 per jaar.

Ad b. correctiepost van 25.000,-

De man stelt dat rekening moet worden geworden met een correctiepost van € 25.000,- per jaar in verband met de schuldenpositie van de eenmanszaak van de man. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft de man een adviesrapport van de registeraccountant, de heer [naam registeraccountant] , van 24 september 2019 overgelegd. Volgens de accountant is sprake van een negatief eigen vermogen van afgerond € 95.000,- dat zal moeten worden aangezuiverd door de toekomstige winst niet volledig uit te keren. Ook de inkomstenbelastingen over 2017 en 2018 van in totaal nog een bedrag van € 25.000,- moet nog worden betaald. Gezien de financiële positie van de eenmanszaak acht de man het redelijk om bij het berekenen van de draagkracht rekening te houden met een betaling/aflossing van € 25.000 per jaar gedurende vijf jaar. Ter zitting heeft de man aangegeven dat hij de kinderen niet wil benadelen, maar dat hij fors heeft moeten interen op vermogen in de periode waarin hij en de vrouw feitelijk al uiteen waren, maar de echtscheidingsprocedure nog niet was ingezet.

De vrouw betwist dat rekening moet worden gehouden met een correctie om het ondernemingsvermogen aan te zuiveren. De man kampt al vele jaren met een negatief ondernemingsvermogen, maar heeft nooit stappen ondernomen om het tekort aan te zuiveren. Na verkoop van de echtelijke woning heeft de man voldoende liquide middelen om de schulden af te lossen. De vrouw betwist dat er sprake is van niet vermijdbare of niet verwijtbare lasten. Ook een beroep op de aanvaardbaarheidstoets slaagt niet, aldus de vrouw.

De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft het adviesrapport van de registeraccountant niet althans onvoldoende inhoudelijk betwist. Uit dit rapport blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat sprake is van een negatief eigen vermogen van afgerond € 95.000,- in de eenmanszaak van de man en ook van openstaande inkomstenbelastingschulden van afgerond € 25.000,-. Dit negatieve eigen vermogen is ontstaan doordat er in het verleden privé meer uit de eenmanszaak is opgenomen dan aan winst is gerealiseerd, waarna het tekort is gefinancierd met langlopende leningen van de vader van de man en een kortlopend krediet van de ABN AMRO bank. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de dringende onderhoudsverplichting van de man jegens zijn kinderen, de man de noodzaak voor het aflossen van € 25.000,- per jaar in vijf jaar onvoldoende heeft aangetoond. Onvoldoende is onderbouwd waarom het aanzuiveren binnen een periode van vijf jaar noodzakelijk is.

De rechtbank ziet echter wel aanleiding om rekening te houden met een correctiepost, nu voldoende is onderbouwd dat het negatieve eigen vermogen op een redelijke termijn dient te worden aangezuiverd, zodat niet de gehele winst uit de onderneming kan worden beschouwd als voor kinderalimentatie beschikbaar inkomen. Gelet op alle betrokken belangen acht de rechtbank het redelijk om in verband met het aanzuiveren van het negatief eigen vermogen van de eenmanszaak (afgerond € 95.000) en het voldoen van de inkomstenbelastingen (afgerond € 25.000) bij het berekenen van de draagkracht rekening te houden met een correctiepost van € 12.000,- per jaar voor de duur van tien jaar.

Ad c. forfaitaire woonlasten

De vrouw stelt dat bij het berekenen van de draagkracht van de man geen rekening moet worden gehouden met een forfaitaire woonlast van de man, nu de man een aanzienlijk lagere werkelijke woonlast heeft van € 1.302,- per maand. Door de man is deze stelling betwist.

De rechtbank ziet geen of onvoldoende aanleiding om af te wijken van het forfaitaire systeem, zodat de rechtbank uit zal gaan van het bedrag aan forfaitaire woonlasten. Daarnaast bedraagt het – zoals hierna zal worden besproken – NBI van de man € 4.873,- zodat zijn forfaitaire woonlast € 1.462,- per maand bedraagt. De rechtbank acht dit bedrag niet aanzienlijk hoger dan de feitelijke woonlast van € 1.302,- per maand.

Ad d. aflossing € 1.000,- per maand

Door de man is aanvankelijk gesteld dat rekening moet worden gehouden met een aflossing van € 1.000,- per maand aan zijn vader vanwege drie leningen. In zijn ter zitting overgelegde draagkrachtberekening heeft de man deze post echter niet meer opgenomen. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat met deze maandelijkse aflossingen rekening moet worden gehouden.

De rechtbank begrijpt uit de stellingen van de man dat de vroegere leningen van zijn vader door de man inmiddels bijna of geheel zijn afgelost, waardoor die vroegere aflossingen van

€ 1.000,- per maand aan zijn vader niet meer zijn meegenomen in de meest recente draagkrachtberekening van de man zelf. De rechtbank zal daarom geen rekening houden met deze door de man aanvankelijk gestelde maar door de vrouw betwiste aflossing van

€ 1.000,- per maand.

Met inachtneming van het voorgaande heeft de rechtbank een berekening gemaakt van de draagkracht van de man, waarbij rekening is gehouden met de zelfstandigenaftrek, MKB-winstvrijstelling, de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, de heffingskortingen en de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.

Uit de aangehechte berekening volgt een NBI van € 4.876,- per maand. De rechtbank zal, in lijn met het Trema-rapport van 2019, de draagkracht vaststellen aan de hand van de formule 70% [NBI – (0,3 x NBI + 950)]. Dit resulteert in een draagkracht van afgerond € 1.724,- per maand van de man voor kinderalimentatie in 2019.

Draagkracht van de vrouw

Tussen de man en de vrouw is het inkomen van de vrouw in geschil. De vrouw gaat uit van een bruto inkomen van € 54.342,- per jaar. Door de man is gesteld dat de vrouw haar bruto inkomen van € 50.608,- heeft vermeerderd met een netto vervoersvergoeding van

€ 3.734,- per jaar. Over deze vergoeding wordt geen belasting geheven. Door de man is ter zitting een berekening van het NBI en de draagkracht van de vrouw overgelegd.

De rechtbank neemt de door de man ter zitting overgelegde draagkrachtberekening als uitgangspunt, nu deze berekening door de vrouw niet of onvoldoende is betwist. De rechtbank zal alles afwegende echter geen rekening houden met de door de man gestelde inkomsten in box 2 en/of box 3 van de vrouw, omdat voor de rechtbank onvoldoende vast staat dat de vrouw in 2019 nog relevante inkomsten in box 2 en/of box 3 zal hebben. De rechtbank berekent het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaandeouderkop waar de vrouw recht op heeft, op € 3.670,- per jaar.

Het NBI van de vrouw bedraagt volgens de aangehechte berekening van de rechtbank € 3.281,- per maand. De rechtbank zal, in lijn met het rapport van 2019, de draagkracht vaststellen aan de hand van de formule. Dit resulteert in een draagkracht van afgerond € 943,- per maand in 2019.

Draagkrachtvergelijking

De behoefte van de drie kinderen bedraagt € 609,- per kind per maand. De ouders hebben een gezamenlijke totale draagkracht van € 2.667,- per maand, zodat deze draagkracht de behoefte van de kinderen overschrijdt. Er dient een draagkrachtvergelijking te worden gemaakt. De behoefte van de kinderen wordt verdeeld volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht, vermenigvuldigd met de behoefte.

Na een draagkrachtvergelijking, volgens de aangehechte berekening van de rechtbank, bedraagt het aandeel van de man € 394,- per kind per maand (ook voor de nu 18-jarige [voornaam jong-meerderjarige] ) en het aandeel van de vrouw € 215,- per kind per maand (ook voor [voornaam jong-meerderjarige] ).

Zorgkorting

De man en de vrouw zijn het erover eens dat de man aanspraak kan maken op een zorgkorting van 5% (5% van de behoefte van € 609,- is € 30,-). Nu [voornaam jong-meerderjarige] 18 jaar is, zal de rechtbank voor haar geen rekening houden met een zorgkorting.

Het voorgaande betekent dat de man aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 364,- per maand per kind (voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] ) en dat hij aan [voornaam jong-meerderjarige] een bijdrage van € 394,- per maand dient te betalen.

Ingangsdatum

De man en de vrouw zijn het eens over de ingangsdatum, namelijk de datum van de beschikking. Deze datum was aanvankelijk, zoals ter zitting is bepaald, 22 november 2019, zodat de rechtbank deze datum zal hanteren.

Partneralimentatie

Behoefte van de vrouw

De man en de vrouw zijn het erover eens dat de behoefte van de vrouw € 3.900,- netto per maand bedraagt.

Aanvullende behoefte van de vrouw

De man heeft in zijn pleitnotitie gesteld dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft van € 3.500,- netto per maand gelet op haar arbeidsverleden, haar opleiding en het inkomen dat zij in het verleden heeft gehad. In 2013 had de vrouw een inkomen van € 3.350,- netto per maand. De vrouw heeft geen verklaring gegeven voor de forse daling van haar inkomen ten opzichte van 2012-2014.

Door de vrouw is gesteld dat zij haar verdiencapaciteit benut. Zij werkt fulltime en heeft een vast dienstverband. Sinds 1992 werkt de vrouw bij [naam werkgever] in verschillende functies. In 2016 werkte de vrouw naast haar aanstelling als stewardess als leidinggevende, maar zij is als gevolg van een reorganisatie de leidinggevende functie kwijtgeraakt. In 2017 en 2018 heeft zij op de HR-afdeling gewerkt tegen een lager salaris. Sinds het behalen van de master bedrijfskunde is zij fulltime werkzaam als predictive SIRA manager.

De rechtbank is van oordeel dat de vrouw voldoende gemotiveerd heeft weersproken dat er aan haar zijde uitgegaan moet worden van een hogere verdiencapaciteit dan haar huidige inkomen. De vrouw genereert een inkomen op basis van een fulltime arbeidsbetrekking. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw voldoende aangetoond dat zij zich gedurende de afgelopen jaren voldoende heeft ingespannen om haar mogelijkheden op de arbeidsmarkt te vergroten door onder andere het volgen van de masteropleiding Bedrijfskunde. De rechtbank gaat daarom uit van het inkomen van de vrouw zoals is berekend in het kader van de kinderalimentatie. De rechtbank verwijst hiervoor naar de overwegingen ten aanzien van de kinderalimentatie. De rechtbank houdt geen rekening met kindgebonden budget.

Volgens de aangehechte berekening van de rechtbank bedraagt het NBI van de vrouw in het kader van de partneralimentatie € 2.975,- per maand, zodat de vrouw een aanvullende behoefte heeft van (€ 3900 min € 2975) € 925,- netto per maand, dat is gebruteerd € 1.688,- per maand in 2019.

Draagkracht van de man

De rechtbank gaat uit van het inkomen van de man zoals dat is berekend in het kader van de kinderalimentatie, en houdt daarbij eveneens rekening met de bijdrage voor pensioenopbouw en de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering. De rechtbank houdt geen rekening met een aflossingsbedrag van € 1.000,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de overwegingen ten aanzien van de kinderalimentatie.

Uit de door de rechtbank aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening volgt dat de man een draagkracht voor partneralimentatie heeft van € 1.663,- per maand. De rechtbank heeft rekening gehouden met een woonlast van € 1.302,- per maand, nu dit tussen partijen niet in geschil is. Op de berekende draagkracht strekt in mindering het aandeel van de man in de kosten van de kinderen van in totaal € 1.181,- per maand (inclusief zorgkorting). Daarmee resteert een draagkracht voor partneralimentatie van € 482,- per maand, na brutering € 999,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.

Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat een door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw van € 999,- bruto per maand redelijk en billijk en in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. De rechtbank zal als ingangsdatum van deze bijdrage bepalen de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

De rechtbank is van oordeel dat een jusvergelijking op dit moment niet mogelijk is, nu de woning zal worden verkocht en de rechtbank onvoldoende inzicht heeft in de huidige en toekomstige woonlasten van de vrouw.

Limitering

De man verzoekt de partneralimentatie te limiteren tot 1 november 2022. Partijen leven al ruim acht jaar gescheiden. De man heeft al die jaren geen stappen gezet om de echtscheiding te formaliseren, zodat de vrouw met de kinderen in de echtelijke woning kon blijven wonen. Dat partijen al geruime tijd gescheiden leven en de omstandigheid waarom zij de echtscheiding niet hebben geformaliseerd is een omstandigheid die meeweegt bij het bepalen van partneralimentatie. De man heeft op 1 november 2022 in totaal 12 jaar een bijdrage voldaan in de kosten van de vrouw. De jongste zoon van partijen wordt in november 2022 18 jaar. Als de man tot 2031 partneralimentatie moet betalen, is dit een gevolg dat partijen nooit tot doel hebben gehad en zou er misbruik worden gemaakt van de situatie. Als de rechtbank het verzoek tot limitering niet toewijst, dan stelt de man dat deze omstandigheden van invloed zijn op de hoogte van partneralimentatie, zodat de partneralimentatie met 50% moet worden verminderd.

De vrouw voert verweer. De man heeft er zelf jaren geleden voor gekozen om op zichzelf te gaan wonen. Zij betwist dat partijen al acht jaar geleden hebben besloten om te scheiden. De vrouw was in onzekerheid over de relatie, maar van een echtscheiding was geen sprake. Het was de bedoeling van partijen om de situatie te continueren zolang dit in het belang van de kinderen zou zijn. De man heeft nooit eerder concrete stappen gezet om tot een ontbinding van het huwelijk te komen. Hij is jaren blijven bijdragen in de kosten van de huishouding en heeft de vrouw in staat gesteld om in de woning te blijven wonen. Dat moet niet worden verward met zijn wettelijke alimentatieverplichting. Voor de vrouw kwam het echtscheidingsverzoek ontijdig, omdat twee van de kinderen in 2020 eindexamen moeten doen. Samenwonen bij een huwelijk is geen wettelijke verplichting. Dat de man sinds 2010 niet meer de echtelijke woning als hoofdverblijf heeft, maakt niet dat er een einde was gekomen aan het huwelijk en de lotsverbondenheid van partijen. Verder betwist de vrouw dat al die omstandigheden er toe zouden leiden dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw eerder dan het eind van de wettelijke termijn moet eindigen. Partijen zijn 20 jaar met elkaar getrouwd en zij hebben drie kinderen.

De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat van het wettelijke uitgangspunt – dat de onderhoudsverplichting op grond van artikel 1:157, vierde lid, BW twaalf jaar duurt gerekend van af de datum van inschrijving van de echtscheiding – moet worden afgeweken. In verband met de ingrijpende gevolgen van limitering dienen hoge eisen te worden gesteld aan de te stellen bijzondere omstandigheden die limitering rechtvaardigen. Een rechterlijke limitering van alimentatie betekent namelijk een definitieve beëindiging van de alimentatieplicht. Er dient met voldoende zekerheid te worden verwacht dat de vrouw na afloop van de voor alimentatie bepaalde termijn op een voor haar passende wijze geheel of nagenoeg geheel in haar eigen behoefte kan voorzien. Daarvan is in de onderhavige situatie naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De toekomstige financiële situatie van de vrouw (en van de man) kan niet met voldoende zekerheid worden ingeschat of voorspeld. De omstandigheid dat de man in 2010 de echtelijke woning heeft verlaten – en partijen de laatste jaren van het huwelijk dus apart leefden – is hiervoor onvoldoende. Daarbij is het de rechtbank gebleken dat partijen al die jaren nog financieel met elkaar verweven zijn gebleven alsof zij een gemeenschappelijke huishouding voerden.

De rechtbank zal het verzoek van de man op dit punt afwijzen.

Voortgezet gebruik van de echtelijke woning

De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de echtelijke woning verzocht voor de duur van zes maanden na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt en afgesproken dat de vrouw tot 1 juni 2020 – na de eindexamens van de twee kinderen – dan wel tot 1 juli 2020 – in het geval van herexamens – het voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel zal krijgen. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.

Eenvoudige gemeenschappen en gemeenschappelijke schuld

Peildatum

Als peildatum voor de waardering van de gemeenschappelijke goederen (zaken en vermogensrechten) geldt de datum van de feitelijke verdeling of de datum gelegen zo dicht mogelijk tegen dat moment van feitelijke verdeling.

Bestanddelen

Gesteld en/of gebleken is dat de volgende goederen gemeenschappelijk eigendom zijn en tussen partijen verdeeld moeten worden:

de echtelijke woning aan de [adres echtelijke woning] te ( [postcode] [plaats echtelijke woning] ;

beleggings- en bankrekeningen.

Daarnaast hebben de man en de vrouw de volgende schuld opgevoerd die gemeenschappelijk is:

3. de hypothecaire geldlening bij de SNS Bank op het adres [adres echtelijke woning] , kenmerk [hypotheeknummer] .

De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de inboedel al verdeeld is en dat de volgende spaarrekeningen van de kinderen buiten de verdeling blijven:

[voornaam jong-meerderjarige] : [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2]

[voornaam minderjarige 1] : [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4]

[voornaam minderjarige 2] : [rekeningnummer 5] en [rekeningnummer 6]

De rechtbank zal ten aanzien van deze bestanddelen geen beslissing nemen, nu partijen overeenstemming hebben.

Ad 1 en 3. de echtelijke woning en de hypothecaire geldlening

Partijen zijn het erover eens dat de echtelijke woning zal moeten worden verkocht, maar pas zal worden geleverd aan een derde op 1 juni 2020 dan wel op 1 juli 2020, zoals zij hebben afgesproken in verband met de termijn van het voortgezet gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw. Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de verkoopmakelaar, [naam verkoopmakelaar] . Partijen zullen een gezamenlijke opdracht geven aan deze verkoopmakelaar.

De rechtbank zal verder bepalen:

dat de man en de vrouw ieder voor de helft de kosten van de verkoopmakelaar en de overige kosten van de verkoop en levering moeten dragen;

dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de echtelijke woning;

dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen en betalen.

Ad 2. gezamenlijke rekeningen

De rechtbank stelt vast dat partijen ter zitting het volgende hebben afgesproken:

het saldo bij de SNS-bank met rekeningnummer [rekeningnummer 7] zal worden aangewend ter voldoening van de hypotheekrente van de hypothecaire geldlening verbonden aan de echtelijke woning [adres echtelijke woning] te ( [postcode] ) [plaats echtelijke woning] tot 1 juni of 1 juli 2020 zoals hiervoor vermeld;

de SNS-rekeningen (nummers [rekeningnummer 7] en [rekeningnummer 8] ) zullen, na de levering van de woning aan een derde, worden opgeheven, waarbij partijen de saldi op de rekeningen bij helfte zullen delen.

Ten aanzien van eventuele overige gezamenlijke rekeningen dienen partijen in onderling overleg te bepalen op wiens naam de rekeningen worden voortgezet, onder verrekening van het saldo met de ander, of dat deze rekeningen worden opgezegd, waarna zij het saldi bij helfte zullen delen.

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden

De man en de vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. In artikel 1 is opgenomen: ‘Er bestaat tussen de echtgenoten generlei gemeenschap van goederen. (…).’ In artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden zijn partijen een finaal verrekenbeding bij echtscheiding overeengekomen, inhoudende dat wordt verrekend alsof tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan. In het zevende lid onder b van artikel 6 is bepaald dat verrekening achterwege blijft als het vermogen van een van de echtgenoten op de peildatum negatief is.

Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet langer in geschil is dat sprake is van een negatief vermogen aan de zijde van de man op de peildatum. Gelet op het bepaalde in het zevende lid van artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden van partijen blijft verrekening dan ook achterwege. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de wijze van verrekening van de huwelijkse voorwaarden afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:

- spreekt uit de echtscheiding tussen de man en de vrouw, gehuwd op [datum huwelijk] 1998 te [plaats huwelijk] ;

- bepaalt dat de twee nu nog minderjarige kinderen van partijen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;

- bepaalt dat de man met ingang van 22 november 2019 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee nu nog minderjarige kinderen:

[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2003 te [geboorteplaats] ;

[naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2004 te [geboorteplaats] ,

moet betalen van € 364,- per kind per maand, voortaan bij vooruitbetaling te voldoen;

- bepaalt dat de man met ingang van 22 november 2019 aan de jong-meerderjarige [naam jong-meerderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2001 te [geboorteplaats] , een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie moet betalen van € 394,- per maand, voortaan bij vooruitbetaling te voldoen;

- bepaalt dat de man, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal moeten uitkeren een bedrag van € 999,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

- bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan de [adres echtelijke woning] te ( [postcode] [plaats echtelijke woning] , en het gebruik van de zaken, die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten tot 1 juni 2020 dan wel tot 1 juli 2020 (conform de overwegingen in deze beschikking), mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de vrouw wordt bewoond en aan de man uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt;

stelt de wijze van verdeling van de goederen die partijen in gemeenschappelijke eigendom hebben als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:

bepaalt in het kader van de verdeling van de echtelijke woning het volgende:

de woning aan de [adres echtelijke woning] te ( [postcode] ) [plaats echtelijke woning] zal worden verkocht, waarvoor de man en de vrouw de verkoopmakelaar [naam verkoopmakelaar] zullen inschakelen;

de levering van de woning aan een derde zal niet eerder plaatsvinden dan op 1 juni 2020 of op 1 juli 2020 (conform de overwegingen in deze beschikking);

de man en de vrouw moeten ieder voor de helft de kosten van de verkoopmakelaar en de overige kosten van de verkoop en levering dragen;

de hypothecaire geldlening zal bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de echtelijke woning;

de netto-verkoopopbrengst of de restschuld zal door de man en de vrouw bij helfte worden verdeeld of gedragen;

bepaalt dat partijen de saldi van de gezamenlijke rekeningen bij de SNS bank, rekeningnummers [rekeningnummer 7] en [rekeningnummer 8] , zullen verdelen op het moment dat de echtelijke woning is geleverd aan een derde in die zin dat de saldi op die rekeningen dan bij helfte zullen worden verdeeld;

- verklaart deze beschikking, met uitzondering van de uitspraak van de echtscheiding, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;

- wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Wien, L. Koper en I. Zetstra, (kinder)rechters, bijgestaan door mr. M. Corver als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 december 2019.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature