U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Terugbetaling studiekosten – Niet gebleken dat partijen overeenstemming hebben bereikt over terugbetalingsverplichting studiekosten bij beëindiging door werknemer. Geen feiten en omstandigheden die zouden nopen tot het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de werknemer zich op het ontbreken van een studiekostenbeding beroept. Aangehouden voor nadere informatie ingehouden pensioenpremie.

Uitspraak



Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Leiden

HvB

Rolnr.: 7405633 CV EXPL 18-5632

Datum: 6 november 2019

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

[eiser] ,

wonende te [plaats] ,

eisende partij in conventie,

verweerder in reconventie,

gemachtigde: mr. N. Ozdemir-Yesil,

tegen

[gedaagde]

gevestigd te [plaats] ,

gedaagde partij in conventie,

eisende partij in reconventie,

gemachtigde: mr. R.M. Dessaur.

Partijen worden aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1 De procedure in conventie en reconventie

1.1.

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:

de dagvaarding van 6 december 2018 met producties,

de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie met producties.

1.2.

Na conclusie van de antwoord in conventie tevens eis in reconventie is een inlichtingen- en schikkingscomparitie gelast. De comparitie is gehouden op 11 april 2019 en van het verhandelde is aantekening gehouden. Die aantekeningen bevinden zich in het procesdossier.

Voorafgaande aan en ter voorbereiding van de comparitie heeft [gedaagde] nog twee aanvullende producties overgelegd en heeft [eiser] nog de productie 12 en 13 overgelegd.

1.3.

Ter comparitie is de zaak verwezen naar de rol. [eiser] heeft vervolgens een akte in conventie en reconventie genomen, waarna [gedaagde] een antwoordakte in conventie en reconventie heeft genomen,

1.4.

Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2 De feiten in conventie en reconventie

Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken gaat de kantonrechter van het volgende uit.

2.1.

[eiser] is op 11 januari 2016 in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van technisch hotspray medewerker tegen een bruto salaris van € 2.987,95 per maand.

2.2.

Er is geen door partijen ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst.

2.3.

[eiser] heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 april 2018.

2.4.

Gedurende de arbeidsovereenkomst heeft [eiser] de opleidingen NACE-1 en NACE-2 gevolgd. Voor NACE-1 is [eiser] geslaagd en voor NACE-2 is [eiser] gezakt.

De facturen met betrekking tot deze opleidingen ad € 2.422,50 en € 2.148,00 zijn voldaan door [bedrijf] en binnen het concern waar [bedrijf] en [gedaagde] beiden toebehoren aan [gedaagde] doorbelast.

2.5.

Met ingang van 1 februari 2016 is maandelijks een bedrag van € 250,00 bruto ingehouden voor pensioenpremie, totaal een bedrag van € 6.750,00 bruto.

3 De vordering in conventie

3.1.

Na wijziging van eis vordert [eiser] om [gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen:

Primair:

1. een bedrag van € 2.144,84 bruto aan vakantietoeslag;

2. een bedrag van € 6.750,00 bruto aan onterecht ingehouden bijdrage pensioen;

3. een bedrag van € 100,00 aan eigen risico;

4. vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 6 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;

5. vermeerderd met een bedrag van € 575,00 aan buitengerechtelijke kosten;

6. onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze totale procedure, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van [eiser] , te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en -voor het geval de voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaats vindt- te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede de nakosten.

3.2.

Subsidiair en meer subsidiair vordert [eiser] met uitzondering van punt 2 hetzelfde als hij primair vordert.

Subsidiair luidt punt 2. van de vordering: een bedrag van € 6.750,00 bruto aan onterecht ingehouden bijdrage pensioen minus de eventueel aangetoonde eigen bijdrage aan de zijde van [eiser] .

Meer subsidiair luidt punt 2 van de vordering: een bedrag van € 3.602,00 bruto aan onterecht ingehouden bijdrage pensioen minus de eventueel aangetoonde eigen bijdrage aan de zijde van [eiser] .

3.3.

Aan deze vorderingen legt [eiser] -kort gezegd- het volgende ten grondslag. Partijen zijn het niet eens geworden over een correcte afrekening aan het einde van het dienstverband.

Er is nooit een schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen en derhalve zijn partijen ook geen studiekostenbeding overeengekomen. [gedaagde] komt dus geen beroep toe op het door haar gestelde studiekostenbeding, zodat de studiekosten voor rekening van [gedaagde] moeten blijven.

3.4.

De verlofuren registratie van [gedaagde] is onjuist en onvolledig. Er is geen rekening gehouden met de door [eiser] gemaakte overuren. Ook worden er ten onrechte vier studiedagen in mindering gebracht op het aan [eiser] toekomende aantal verlofuren. [eiser] heeft zijn vordering bij nadere akte na comparitie beperkt tot 89,25 uren over 2018, hetgeen overeenkomt met € 1.534,20 bruto.

[eiser] wenst dit deel van zijn vordering vooralsnog te laten vervallen en wil hiermee aantonen dat er van een negatief saldo aan verlofuren bij [gedaagde] geen sprake is en [gedaagde] zich wat dit betreft ten onrechte op verrekening beroept.

3.5.

Onduidelijk is of [gedaagde] voor [eiser] daadwerkelijk een pensioenvoorziening heeft getroffen en zo ja, welke premie daarvoor daadwerkelijk door [gedaagde] is afgedragen.

In de niet door partijen ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst is wat betreft pensioenvoorzieningen slechts opgenomen de bepaling :

“Pensioenvoorzieningen worden gerealiseerd volgens afspraak vanaf ingang dienstverband via ons tussenpersoon Combined Zoeterwoude waarvan de door werkgeefster ontvangen gegevens ook de werknemer informatie ontvangt.”

[eiser] heeft nooit nadere informatie ontvangen gedurende de arbeidsovereenkomst over wat er met het per maand ingehouden bedrag ad € 250,00 is gebeurd. Daarom stelt hij zich primair op het standpunt dat hij totaal € 6.750,00 bruto onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald, subsidiair dat [gedaagde] een bedrag van

€ 3.602,00 bruto onterecht heeft ingehouden en meer subsidiair dat [gedaagde] aan [eiser] in elk geval een bedrag van € 3.602,00 onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald en [gedaagde] dit bedrag terug dient te betalen aan [eiser] .

4 Het verweer in conventie en de eis in reconventie

4.1.

Volgens [gedaagde] is zij niets meer aan [eiser] verschuldigd maar is [eiser] aan [gedaagde] , na een herberekening bij de laatste akte van [gedaagde] op 19 juni 2019, nog

€ 2.393,98 netto verschuldigd.

[gedaagde] komt daartoe vanwege de volgende berekening (productie 11 bij haar laatste akte).

[gedaagde] is aan [eiser] nog € 2.144,84 bruto schuldig aan vakantietoeslag en [gedaagde] brengt daarop de volgens haar door [eiser] te veel opgenomen verlofuren ad

€ 1.581,48 bruto in mindering. Dan blijft over € 563,36 bruto dat [gedaagde] nog verschuldigd is aan [eiser] .

Wat betreft pensioenpremie heeft [gedaagde] € 6.500,00 bruto op het salaris van [eiser] ingehouden en aan Zwitserleven € 3.967,55 bruto afgedragen. Dan blijft over een bedrag van € 2.532,45 bruto dat [gedaagde] nog aan [eiser] verschuldigd is.

Totaal komt dit volgens [gedaagde] neer op € 3.095,36 bruto en € 1.570,90 netto.

Volgens [gedaagde] dient [eiser] op grond van het tussen partijen geldende studiekostenbeding evenwel nog € 3.964,88 netto aan studiekosten terug te betalen (75% van € 2.422,50 en 100% van € 2.148,00) en daarom is [eiser] aan [gedaagde] per saldo nog € 2.393,98 netto verschuldigd.

In de tekst van de niet door partijen getekende maar wel tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst is in artikel 12 immers een duidelijk studiekostenbeding opgenomen op grond waarvan [eiser] in dit geval de studiekosten van de twee door hem gevolgde cursussen aan [gedaagde] dient terug te betalen.

4.2.

In reconventie vordert [gedaagde] na vermeerdering van eis bij haar laatste akte conform productie 11 om [eiser] bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van € 2.393,98 netto te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018 en de kosten van het geding.

4.3.

Aan deze vordering legt [gedaagde] feitelijk hetzelfde ten grondslag als hetgeen zij ten grondslag heeft gelegd aan haar beroep op verrekening in conventie.

5 Het verweer in reconventie

Op de vermeerderde eis heeft [eiser] nog niet kunnen reageren omdat de zaak na de antwoordakte van [gedaagde] meteen voor vonnis is gezet.

6 De beoordeling in conventie en reconventie

6.1.

De vorderingen in conventie en reconventie hangen zo nauw met elkaar samen dat zij gezamenlijk behandeld kunnen worden.

6.2.

Hoewel [eiser] nog niet heeft kunnen reageren op de vermeerdering van eis in reconventie, komt de kantonrechter voorshands en voorlopig tot de conclusie dat deze vermeerdering van eis niet in strijd komt met een goede procesorde.

Ter comparitie is immers met beide partijen afgesproken dat zij hun standpunten met duidelijke en concrete berekeningen zouden onderbouwen.

De (rechts)vragen die partijen verdeeld houden zijn hierdoor niet anders geworden.

6.3.

In de kern gaat het om het antwoord op de vragen:

dient [eiser] de door [gedaagde] gevorderde studiekosten aan [gedaagde] terug te betalen;

wat is rechtens de situatie met betrekking tot de inhouding van 250,00 bruto per maand die [gedaagde] gedurende de arbeidsovereenkomst onder vermelding van “Pensioen” op de loonstroken van [eiser] heeft gedaan;

heeft een van partijen nog een vordering op de ander in verband met al dan niet door [eiser] genoten verlofdagen.

6.4.

Eerst wordt ingegaan op de door [gedaagde] gevorderde studiekosten.

De wet kent geen regeling over de terugbetaling van studiekosten door de werknemer aan de werkgever bij het einde van het dienstverband. Onder het begrip 'studiekosten' wordt verstaan de studiekosten in de zin van inschrijfgeld, cursusgeld, examengeld, boekengeld en reiskosten die werkgever heeft voldaan en die hij in mindering wenst te brengen op aan de werknemer te betalen loon.Het systeem van de wet verzet zich niet zonder meer tegen het treffen van een regeling tussen werkgever en werknemer op dit punt, zie hiervoor ook HR 10 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AC2816 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:1983:AC2816)(Muller/Van Opzeeland).

De Hoge Raad heeft een aantal voorwaarden aan een geldig studiekostenbeding verbonden:

de werkgever moet de periode vaststellen waarbinnen hij baat zal hebben van de door de werknemer tijdens de studieperiode opgedane kennis en vaardigheden;

de werkgever moet bepalen dat de werknemer, indien het dienstverband tijdens of onmiddellijk na afloop van de studieperiode eindigt, de studiekosten aan de werkgever moet terugbetalen, en

deze terugbetalingsverplichting vermindert naar evenredigheid van het voortduren van het dienstverband gedurende de onder a. bedoelde periode (‘glijdende schaal’).

Indien niet aan deze geldigheidsvereisten is voldaan, is het studiekostenbeding nietig. Een mogelijke terugbetalingsverplichting geldt dan niet.

6.5.

[gedaagde] baseert haar verweer in conventie en haar vordering in reconventie op de stelling dat zij met [eiser] een studiekostenbeding heeft gesloten, als opgenomen in artikel 12 van de niet tussen partijen ondertekende arbeidsovereenkomst, op grond waarvan [eiser] de door [gedaagde] betaalde opleidingskosten vanwege de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst dient terug te betalen aan [gedaagde] .

Nu [eiser] dit gemotiveerd betwist, spitst het geschil zich allereerst toe op de vraag of [gedaagde] en [eiser] een studiekostenbeding hebben gesloten. Of tussen partijen een overeenkomst houdende een dergelijk beding tot stand is gekomen, hangt af van wat partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid.

6.6.

[gedaagde] en [eiser] hebben -zo veel is wel zeker- meermalen over de inhoud van een arbeidsovereenkomst gesproken maar [gedaagde] heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat een arbeidsovereenkomst met de inhoud waarop zij zich beroept (waarin opgenomen artikel 12 van de niet ondertekende arbeidsovereenkomst ), daadwerkelijk tussen partijen tot stand is gekomen. Hoewel er is gesproken over het volgen van de NACE-opleidingen, blijkt uit de stellingen van partijen niet dat zij op enig moment overeenstemming hebben bereikt over de elementen en de omvang van een terugbetalingsverplichting wat betreft die studiekosten door [eiser] , voor het geval de arbeidsovereenkomst op zijn initiatief zou eindigen. Onder deze omstandigheden kan en mag [gedaagde] er niet gerechtvaardigd op vertrouwen, dat zij met [eiser] mondeling een arbeidsovereenkomst, houdende het studiekostenbeding, als opgenomen in artikel 12 van de niet getekende arbeidsovereenkomst met [eiser] , heeft gesloten en er dus een terugbetalingsverplichting bestaat bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op initiatief van [eiser] .

6.7.

Verder is niet gebleken dat [gedaagde] en [eiser] op enig ander moment schriftelijk dan wel mondeling overeenstemming hebben bereikt over terugbetaling van studiekosten. Daarbij geldt dat een studiekostenbeding zodanig belastend is voor een werknemer, dat van [gedaagde] als goed werkgever mag worden verwacht dat zij de werknemer, hier [eiser] , vóór het aangaan van de terugbetalingsverplichting de gevolgen daarvan, waaronder het financiële risico, duidelijk voorhoudt en vervolgens voldoende te verifiëren of zij daarover met [eiser] overeenstemming heeft bereikt. Gesteld noch gebleken is dat dit hier is gebeurd. In ieder geval kan zodanige overeenstemming niet worden afgeleid uit de enkele omstandigheid dat [eiser] is gestart met de opleidingen.

Het op die grondslag gebaseerde verweer in conventie en het deel van de daarop gebaseerde vordering in reconventie moeten daarom van de hand worden gewezen.

6.8.

Bij de beoordeling of studiekosten moeten worden terugbetaald, dient de rechter ook te toetsen of terugvordering van de studiekosten door de werkgever of het niet terugbetalen door de werknemer van die kosten, al dan niet in strijd is met goed werkgeverschap of goed werknemerschap komt (artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) en/of het beroep van de werkgever op terugbetaling dan wel de weigering van de werknemer om de studiekosten terug te betalen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW).

Deze toets kan hier echter, niet tot een ander oordeel leiden.

Er is tussen partijen geen mondelinge of schriftelijke verbintenis tot stand is gekomen op grond waarvan [eiser] de door [gedaagde] gevorderde studiekosten dient terug te betalen.

Op artikel 7:611 BW alleen valt in de omstandigheden van dit geval geen zelfstandige verplichting van [eiser] te baseren om als goed werknemer de studiekosten terug te betalen. Voorts zijn door [gedaagde] geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die –indien bewezen– zouden nopen tot het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiser] zich op het ontbreken van een studiekostenbeding beroept en de gemaakte studiekosten niet terug wenst te betalen.

Dit alles moet dus leiden tot afwijzing van het beroep op verrekening voor zover het de studiekosten betreft in conventie en tot afwijzing van de in reconventie door [gedaagde] gevorderde studiekosten.

6.9.

Wat betreft de “pensioenkwestie” kan thans van het volgende worden uitgegaan. [gedaagde] heeft ter zake een bedrag van € 6.750,00 bruto op het salaris van [eiser] ingehouden.

[gedaagde] heeft op haar beurt minimaal een bedrag van € 3.602,00 bruto of meer te weten € 3.967,55 bruto (conform productie 11 bij de laatste akte van [gedaagde] ) afgedragen. Aan welke rechtspersoon, op grond van welke concrete (pensioen)afspraak dat is gebeurd en in hoeverre [eiser] daardoor is gebaat, is evenwel niet duidelijk geworden.

Om de vordering van [eiser] onder 2 primair, subsidiair dan wel meer subsidiair te kunnen beoordelen is die duidelijkheid wel gewenst.

Het ligt op de weg van [gedaagde] als werkgever om die helderheid te verschaffen.

6.10.

Alvorens verder te beslissen heeft de kantonrechter behoefte aan nadere inlichtingen. De kantonrechter zal daartoe een comparitie van partijen gelasten, die tevens benut kan worden voor het beproeven van een minnelijke regeling.

Op de comparitie zullen in elk geval de hiervoor onder 6.9. genoemde punten worden besproken. Voorts zal aan de orde worden gesteld of het standpunt van [eiser] , zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven, er toe leidt dat partijen overeenstemming kunnen bereiken omtrent de vraag wat zij nog over en weer te vorderen hebben ter zake de verlofuren. Immers [eiser] stelt zich op het standpunt dat door haar stellingname in haar laatste akte iedere vordering op dit punt over en weer is komen te vervallen.

6.11.

Dit leidt tot de volgende beslissing.

7 De beslissing in conventie en reconventie

De kantonrechter:

alvorens verder te beslissen:

- beveelt partijen (desgewenst vergezeld van hun gemachtigden) te verschijnen ter terechtzitting van vrijdag 13 december 2019 te 10.00 uur in het gerechtsgebouw aan de Witte Singel 1 te Leiden teneinde de gewenste inlichtingen te verstrekken en, indien de zaak in dat stadium daarvoor vatbaar schijnt, een minnelijke schikking te beproeven;

- partijen dienen de in het geding te brengen stukken uiterlijk 10 dagen vóór de comparitie in kopie aan de kantonrechter en de wederpartij te zenden;

- houdt elke verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. L.C. Heuveling van Beek en uitgesproken door kantonrechter mr. G.M.A. van Zaltbommel-Uittenbogaard ter openbare terechtzitting van 6 november 2019.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature