Uitspraak
Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7086
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 november 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening van
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde mr. M.P. Nan),
tegen
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Bij bestreden besluit van 20 augustus 2019 heeft verweerder verzoeker opgedragen een cursus over verantwoord rijgedrag te volgen (Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer, EMG). Dit omdat verzoeker, volgens verweerder, op 26 juni 2019 met een snelheid van 108 km per uur door de bebouwde kom zou hebben gereden.
Er is thans geen sprake van ongeldigverklaring van het rijbewijs.
De voorzieningenrechter overweegt dat in dit geval een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt.
Verzoeker, werkzaam in de vishandel, stelt zich op het standpunt dat de decembermaand voor hem de drukste maand is van het jaar en hij geen werkdagen kan missen om de cursus te volgen. Uit de stukken komt echter naar voren dat verweerder verzoeker in de gelegenheid heeft gesteld de eerder op 3, 17, 24 december 2019 en 7 januari 2010 vastgelegde cursusdagen in overleg naar andere data te verplaatsen. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat de cursusdagen na het einde van december 2019 zullen kunnen plaatsvinden.
Dat verzoeker, indien hij uiteindelijk in het gelijk wordt gesteld, ten onrechte aan de EMG zal hebben deelgenomen en het cursusbedrag daarvoor reeds heeft betaald, maakt dit niet anders. Hierbij is van belang dat, indien verzoekers bezwaar gegrond wordt verklaard, verweerder de kosten van de EMG aan verzoeker zal dienen terug te betalen en voorts dat verzoeker in dat geval de mogelijkheid heeft een (aanvullende) schadevergoeding te vragen.
Het verzoek wordt daarom als kennelijk ongegrond afgewezen vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.