U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Aan verzoeker is een administratieve sanctie opgelegd, waartegen hij beroep heeft ingesteld bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft de zaak op 26 februari 2019 aangehouden, zodat er een aanvullend proces-verbaal op kon worden gevraagd. Aan verzoeker is bericht dat de zaak opnieuw zou worden behandeld op 29 juli 2019. Op 25 juli 2019 heeft verzoeker de rechtbank per brief verzocht een nieuwe zittingsdatum te bepalen, omdat de zaak op 29 juli 2019 zou worden behandeld door een andere rechter dan de rechter die de zaak eerder had aangehouden. Wanneer er geen gehoor zou worden gegeven aan dat verzoek, dan diende de brief van verzoeker tevens als een verzoek tot wraking van de behandeld rechter. Ter terechtzitting van 29 juli 2019 heeft verzoeker de rechter bij aanvang van de zitting gewraakt, omdat het een andere rechter betrof dan de rechter die de zaak had aangehouden. Tevens heeft verzoeker aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie al in de zittingszaal aanwezig was toen zijn zaak werd uitgeroepen, en dat dat blijkens jurisprudentie van het Hof Arnhem-Leeuwarden niet kan.

De wrakingskamer overweegt dat het niet altijd mogelijk is dat een rechter die een zaak heeft behandeld (maar nog niet heeft afgedaan) ook de voortgezette behandeling op zich neemt. Dit is een organisatorische en rooster technische kwestie. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de rechter in kwestie jegens verzoeker vooringenomen is of dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt.

Voor zover verzoeker aanvoert dat de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie bij binnenkomst reeds in de zittingszaal aanwezig was, overweegt de wrakingskamer dat het haar ambtshalve bekend is dat in bestuursrechtelijke zittingen als deze, de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie vaak uit pragmatische en/of efficiencyoverwegingen tussen de (veelheid van) zaken door in de zittingszaal aanwezig blijft. Het principiële standpunt van verzoeker dat de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie tussen het sluiten van de ene zaak en het uitroepen van de volgende zaak niet in de zaal aanwezig mag blijven, levert naar het oordeel van de wrakingskamer als zodanig geen grond voor wraking op. De enkele omstandigheid dat de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie in de zittingszaal aanwezig is samen met de rechter, geeft op zichzelf immers geen grond te vrezen dat het de behandelend rechter aan onpartijdigheid ontbreekt. De wrakingskamer neemt daarbij in aanmerking dat de zitting in dit soort zaken openbaar is en dat de zaal waar de zitting plaatsvindt op ieder moment tijdens die zitting betreden kan worden. Het stond dus ook verzoeker vrij om voor aanvang van de behandeling van zijn zaak in de zaal plaats te nemen. De wrakingskamer stelt bovendien vast dat verzoeker de mededeling van de rechter dat er geen vooroverleg heeft plaatsgevonden met de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie buiten de aanwezigheid van verzoeker, niet heeft weersproken. De wrakingskamer gaat er daarom van uit dat de rechter en de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie vooraf niet over de zaak van verzoeker hebben gesproken. Dit betekent dat – anders dan in de door verzoeker genoemde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin niet kon worden vastgesteld of er overleg was gevoerd tussen de betrokken raadsheer en de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie – ook overigens niet is gebleken van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid aan de zijde van de rechter. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.

Uitspraak



Rechtbank den haag

Wrakingskamer

wrakingnummer 2019/46

zaak- /rekestnummer: C/09/577893 / KG RK 19-1115

Beslissing van 9 september 2019

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: verzoeker,

strekkende tot de wraking van

mr. A.J. Japenga,

rechter in deze rechtbank,

hierna te noemen: de rechter.

Belanghebbende in deze procedure is:

Centrale Verwerking Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger CVOM] .

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het proces-verbaal van 29 juli 2019 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;

- de schriftelijke reactie van de rechter van 2 augustus 2019;

1.2.

Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:

- verzoeker

De rechter en de belanghebbende hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling laten weten niet te zullen verschijnen.

2 Het wrakingsverzoek

2.1.

Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 6263365 MB VERZ 17-2847 tussen verzoeker en belanghebbende.

2.2.

Aan verzoeker is op 10 maart 2017 een administratieve sanctie opgelegd. Verzoeker heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing heeft verzoeker beroep ingesteld bij de kantonrechter.

De zaak is behandeld op zitting van 27 maart 2018. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het beroepschrift tijdig is ingediend en heeft de zaak aangehouden nu de gronden van het beroep bij de kantonrechter ontbraken. De behandeling van de zaak is voortgezet op 26 februari 2019. De kantonrechter heeft de zaak opnieuw aangehouden, zodat de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie een aanvullend proces-verbaal op kon vragen bij de verbalisant. Aan verzoeker is bericht dat de zaak opnieuw zou worden behandeld op 29 juli 2019. Op 25 juli 2019 heeft verzoeker de rechtbank per brief verzocht een nieuwe zittingsdatum te bepalen, omdat de zaak op 29 juli 2019 zou worden behandeld door een andere rechter dan de rechter die de zaak eerder had aangehouden. Wanneer er geen gehoor zou worden gegeven aan dat verzoek, dan diende de brief van verzoeker tevens als een verzoek tot wraking van de behandeld rechter. Ter terechtzitting van 29 juli 2019 heeft verzoeker de rechter bij aanvang van de zitting gewraakt.

2.3.

Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat hij wil dat zijn zaak wordt behandeld door de rechter die de zaak op 26 februari 2019 heeft aangehouden. Tevens legt verzoeker aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag dat de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie al in de zittingszaal aanwezig was toen zijn zaak werd uitgeroepen, en dat dat blijkens jurisprudentie van het Hof Arnhem-Leeuwarden niet kan.

2.4.

De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3 De beoordeling

3.1.

Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.

3.2.

Aan het verzoek tot wraking is allereerst ten grondslag gelegd dat de rechter niet degene is die de zaak op 26 februari 2019 heeft aangehouden. De wrakingskamer overweegt dat het niet altijd mogelijk is dat een rechter die een zaak heeft behandeld (maar nog niet heeft afgedaan) ook de voortgezette behandeling op zich neemt. Dit is een organisatorische en rooster technische kwestie. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de rechter in kwestie jegens verzoeker vooringenomen is of dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking komt op basis van deze grond.

3.3.

Voor zover verzoeker aanvoert dat de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie bij binnenkomst reeds in de zittingszaal aanwezig was, overweegt de wrakingskamer dat het haar ambtshalve bekend is dat in bestuursrechtelijke zittingen als deze, de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie vaak uit pragmatische en/of efficiencyoverwegingen tussen de (veelheid van) zaken door in de zittingszaal aanwezig blijft. Het principiële standpunt van verzoeker dat de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie tussen het sluiten van de ene zaak en het uitroepen van de volgende zaak niet in de zaal aanwezig mag blijven, levert naar het oordeel van de wrakingskamer als zodanig geen grond voor wraking op. De enkele omstandigheid dat de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie in de zittingszaal aanwezig is samen met de rechter, geeft op zichzelf immers geen grond te vrezen dat het de behandelend rechter aan onpartijdigheid ontbreekt. De wrakingskamer neemt daarbij in aanmerking dat de zitting in dit soort zaken openbaar is en dat de zaal waar de zitting plaatsvindt op ieder moment tijdens die zitting betreden kan worden. Het stond dus ook verzoeker vrij om voor aanvang van de behandeling van zijn zaak in de zaal plaats te nemen.

3.4.

De wrakingskamer stelt bovendien vast dat verzoeker de mededeling van de rechter dat er geen vooroverleg heeft plaatsgevonden met de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie buiten de aanwezigheid van verzoeker, niet heeft weersproken. De wrakingskamer gaat er daarom van uit dat de rechter en de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie vooraf niet over de zaak van verzoeker hebben gesproken. Dit betekent dat – anders dan in de door verzoeker genoemde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin niet kon worden vastgesteld of er overleg was gevoerd tussen de betrokken raadsheer en de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie – ook overigens niet is gebleken van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid aan de zijde van de rechter. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.

4 De beslissing

De wrakingskamer

4.1.

wijst het verzoek tot wraking af;

4.2.

bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;

4.3.

beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:

• verzoeker;

• CVOM, de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie mr. [vertegenwoordiger CVOM] ;

• de rechter;

Deze beslissing is gegeven door de mrs. Y.J. Wijnnobel-Van Erp, M. Kramer en J. Brandt in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Beeck en in openbaar uitgesproken op 9 september 2019.

de griffier de voorzitter

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature