E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBDHA:2019:10954
Rechtbank Den Haag, C/09/577040 / KG RK 19-1050

Inhoudsindicatie:

Op 26 april 2019 heeft er een comparatie van partijen plaatsgevonden. De advocaat van verzoekers stelt dat hij voorafgaand aan de comparatie van partijen heeft verzocht om in de gelegenheid gesteld te worden om een antwoordakte te overleggen. Op de zitting heeft hij dit verzoek herhaald. De beslissing hierop is aangehouden en vervolgens is de zaak verwezen naar de rol van 15 mei 2019, zodat partijen de gelegenheid hadden om een minnelijke regeling te verkennen. Bij akte van uitlaten d.d. 29 mei 2019 heeft de advocaat het verzoek nogmaals onder de aandacht gebracht. Op enig moment hebben verzoekers en hun advocaat kennis genomen van de rolbeslissing om verzoekers niet in de gelegenheid te stellen om een antwoordakte overlegging producties in te dienen. Op 9 juli 2019 is de rechter middels een schriftelijk verzoek gewraakt. Naast de afwijzing van het verzoek voeren de verzoekers aan dat de vrees voor partijdigheid is ontstaan door de houding van de rechter ter terechtzitting met betrekking tot het verzoek en het ontbreken van enige motivering bij die rolbeslissing. De vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid wordt versterkt doordat de rechter ter terechtzitting zou hebben opgemerkt dat de rechter het verzoekers zou afraden om hoger beroep tegen het vonnis in te stellen.

De wrakingskamer is van oordeel dat de door verzoekers aangevoerde omstandigheden, ook in hun onderlinge verband, geen grond vormen voor wraking. De wraking betreft door de rechter genomen procedurele beslissingen, die geen grond kunnen vormen voor een wraking. Alleen als de beslissingen gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk zouden zijn dat deze uitsluitend door vooringenomenheid zouden kunnen worden verklaard, is er grond voor wraking. De aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet.

Verzoekers voeren verder aan dat de rechter ter terechtzitting een opmerking heeft gemaakt over het al dan niet in hoger beroep gaan die bij hen twijfels over de partijdigheid van de rechter hebben opgeroepen. Wat daar ook van zij, de wrakingskamer is van oordeel dat ook die opmerking niet kan leiden tot een gegronde wraking.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie