U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Faillissementsfraude. De verdachte heeft zich samen met anderen als feitelijk bestuurder van een rechtspersoon schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk. Hoewel de verdachte op papier slechts aandeelhouder was en geen (indirecte) zeggenschap over de rechtspersoon had en dus niet kan worden aangemerkt als formeel bestuurder, was de feitelijke positie van de verdachte binnen de rechtspersoon van dien aard dat hij het beleid bepaalde of mee heeft bepaald. Dat betekent dat hij als bestuurder van de rechtspersoon voor de gepleegde strafbare feiten verantwoordelijk te houden is. Voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en taakstraf van 180 uren.

Uitspraak



Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 09/993002-16

Datum uitspraak: 30 september 2019

Tegenspraak

(Promisvonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

[geboortedatum] 1952 [geboorteplaats]

[adres 1] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 oktober 2017 (regiezitting) en ter terechtzitting van 2, 3 en 4 september 2019 (inhoudelijk) en is gesloten ter terechtzitting van 23 september 2019.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Achahbar en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P. Caljé naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 2 september 2019 - ten laste gelegd dat:

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 8 februari 2011, te Gouda en/of Rotterdam en/of Waddinxveen en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (de bestuurder(s) van) [Bedrijfsnaam] ., te weten, [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 11] en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en), te weten [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , en/of andere rechtspersonen, althans alleen, als bestuurder van [Bedrijfsnaam] ., welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Den Haag, d.d. 8 februari 2011 in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon (telkens)

-lasten heeft verdicht en/of doen verdichten en/of baten niet heeft verantwoord en/of doen verantwoorden en/of

-enig(e) goed (eren) aan de boedel heeft onttrokken en/of

-enig(e) goed (eren) om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, te weten:

- een of meer vordering(en) op een debiteur van [Bedrijfsnaam] . , te weten [bedrijfsnaam 5] onder [factuurnummer] ) en/of onder [factuurnummer] (telkens) in verband met, althans in ieder geval, door (een) werknemer(s) van [Bedrijfsnaam] . verrichte werkzaamheden gefactureerd en/of doen facturen door/via [bedrijfsnaam 1] en/of

-(een) vordering op een debiteur van [Bedrijfsnaam] . , te weten [bedrijfsnaam 2] . onder [factuurnummer] in verband met, althans in ieder geval, door (een) werknemer(s) van [Bedrijfsnaam] . verrichte werkzaamheden gefactureerd en/of doen facturen door/via [bedrijfsnaam 1] en/of

(aldus) dat/ die geldbedragen buiten de boedel getracht en/of doen brengen en/of uit het zicht en/of uit de macht van de curator gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden

en/of

niet heeft voldaan aan de op genoemde rechtspersoon [Bedrijfsnaam] . rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en /of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en /of het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld,

immers heeft/ hij verdachte en/of zijn mededader(s) niet de loonverplichting in de boekhouding van [Bedrijfsnaam] . verwerkt en/of laten verwerken, althans niet een zodanige administratie gevoerd en/of laten voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van [Bedrijfsnaam] . konden worden gekend;

subsidiair

[Bedrijfsnaam] . die bij vonnis van de Rechtbank Den Haag, d.d. 8 februari 2011 in staat van faillissement is verklaard, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 8 februari 2011, te Gouda en/of Rotterdam en/of Waddinxveen en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (de bestuurder(s) van) [Bedrijfsnaam] ., te weten, [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 11] en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en), te weten [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , en/of andere rechtspersonen, althans alleen, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon (telkens)

-lasten heeft verdicht en/of doen verdichten en/of baten niet heeft verantwoord en/of doen verantwoorden en/of

-enig(e) goed (eren) aan de boedel heeft onttrokken en/of

-enig(e) goed (eren) om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, te weten:

- een of meer vordering(en) op een debiteur van [Bedrijfsnaam] . , te weten [bedrijfsnaam 5] onder [factuurnummer] ) en/of onder [factuurnummer] (telkens) in verband met, althans in ieder geval, door (een) werknemer(s) van [Bedrijfsnaam] . verrichte werkzaamheden gefactureerd en/of doen facturen door/via [bedrijfsnaam 1] en/of

-(een) vordering op een debiteur van [Bedrijfsnaam] . , te weten [bedrijfsnaam 2] . onder [factuurnummer] ) in verband met, althans in ieder geval, door (een) werknemer(s) van [Bedrijfsnaam] . verrichte werkzaamheden gefactureerd en/of doen facturen door/via [bedrijfsnaam 1] en/of

(aldus) dat/ die geldbedragen buiten de boedel getracht en/of doen brengen en/of uit het zicht en/of uit de macht van de curator gebracht en/of doen brengén en/of gehouden en/of doen houden

en/of

niet heeft voldaan aan de op genoemde rechtspersoon [Bedrijfsnaam] . rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en /of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en /of het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld,

immers heeft/ hij verdachte en/of zijn mededader(s) niet de loonverplichting in de boekhouding van [Bedrijfsnaam] . verwerkt en/of laten verwerken, althans niet een zodanige administratie gevoerd en/of laten voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van [Bedrijfsnaam] . konden worden gekend,

zulks terwijl, hij verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging (en) feitelijk leiding heeft gegeven.

3. Bewijsoverwegingen

3.1

Inleiding

In de kern wordt de verdachte primair verweten dat hij zich, als bestuurder en al dan niet samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude in de vorm van bedrieglijke bankbreuk, door - kort gezegd - goederen aan de boedel te onttrekken en/of geen deugdelijke administratie te voeren en/of over te dragen. Subsidiair wordt de verdachte verweten dat hij hier feitelijk leiding aan heeft gegeven.

3.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Op haar specifieke standpunten zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.

3.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Op de specifieke (bewijs)verweren van de verdediging zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.

3.4

De overwegingen van de rechtbank

3.4.1

Inleiding met betrekking tot de feiten 1 en 2

De rechtbank zal eerst de organisatiestructuur van de rechtspersonen en de positie en de rol van de verdachten in de loop van de tijd hierin vaststellen. Aan de hand van deze uitgangspunten met betrekking tot de organisatie, de positie en de rol van de verdachten, zal de rechtbank vervolgens de tenlastegelegde feiten beoordelen.

De organisatiestructuur en de positie van de verdachten

De rechtbank gaat uit van de volgende door partijen niet weersproken feiten, zoals deze grotendeels uit gegevens van de Kamer van Koophandel (KvK) volgen.

[Bedrijfsnaam] . ( [KvK-nummer]

[Bedrijfsnaam] ) is opgericht op 30 oktober 1981 en met ingang van 8 februari 2011 in staat van faillissement verklaard.

Van 1 januari 1988 tot 16 oktober 2006 was de [medeverdachte 3] ) directeur/bestuurder.

De [medeverdachte 11] ) was van 16 oktober 2006 tot 1 juli 2010 commercieel directeur/bestuurder. De [medeverdachte 1] ) was vanaf 16 oktober 2006 algemeen directeur/bestuurder.

De bevoegdheid van de directeur was telkens: alleen/zelfstandig bevoegd.

Van 18 september 1996 tot 16 november 2009 was [bedrijfsnaam 4] . [KvK-nummer] enig aandeelhouder.

Van 16 november 2009 tot 11 maart 2010 was [medeverdachte 3] . ( [KvK-nummer] ) enig aandeelhouder.

Vanaf laatstgenoemde datum zijn [medeverdachte 3] . (138 aandelen) en de [verdachte] ) (2 aandelen) aandeelhouder.

Als handelsnamen zijn onder meer vastgelegd [Bedrijfsnaam] ., [bedrijfsnaam 1] .

De vestigingsadressen waren achtereenvolgens [adres 2] te Gouda (vanaf 1 september 1992), [adres 2] te Gouda (vanaf 14 mei 1998), [adres 2] te Waddinxveen (vanaf 18 augustus 2010) en [adres 2] te Putten (vanaf 20 januari 2011).

[bedrijfsnaam 4] . [KvK-nummer]

[bedrijfsnaam 4] ) is opgericht op 27 december 1984.

[medeverdachte 3] is vanaf 27 december 1984 directeur/bestuurder.

[medeverdachte 3] . [KvK-nummer] ) is vanaf 1 januari 1996 (met uitzondering van 22 februari 2001 tot 17 december 2001) enig aandeelhouder.

[bedrijfsnaam 1] ( [KvK-nummer] )

Deze rechtspersoon is onder statutaire- en handelsnaam [bedrijfsnaam 3] . opgericht op 19 december 1986. Per 12 juli 2010 is de handelsnaam [bedrijfsnaam 1] )

[medeverdachte 3] . was vanaf 1 januari 1996 tot 1 juli 2010 directeur/bestuurder.

[medeverdachte 11] was van 1 juli 2010 tot 20 januari 2014 directeur/bestuurder.

De bevoegdheid van de directeur was telkens: alleen/zelfstandig bevoegd.

[bedrijfsnaam 4] is vanaf 28 december 1995 tot 28 september 2010 enig aandeelhouder.

Vanaf laatstgenoemd datum zijn [medeverdachte 3] . (25%) en [bedrijfsnaam 8] (75%) aandeelhouder.

Het vestigingsadres was vanaf 14 mei 1998 [adres 2] te Gouda.

Faillissement van [Bedrijfsnaam] en [bedrijfsnaam 4] en aangifte curator

[Bedrijfsnaam] is bij vonnis van de rechtbank Den Haag op 8 februari 2011 in staat van faillissement verklaard. De rechtbank heeft mr. [naam 1] benoemd tot curator. [bedrijfsnaam 4] is eveneens bij vonnis van de rechtbank Den Haag op 8 februari 2011 in staat van faillissement verklaard. De rechtbank heeft mr. [naam 2] benoemd tot curator.

De rol van de verdachten in [Bedrijfsnaam] tot eind 2009

Wat betreft de werkzaamheden en de rol van de verdachten in [Bedrijfsnaam] stelt de rechtbank - op grond van hun verklaringen en de bevindingen van het onderzoek - het volgende vast.

[Bedrijfsnaam] was vanaf het begin een schildersbedrijf van [medeverdachte 3] . Tot 16 oktober 2006 was hij directeur/bestuurder en tot aan het faillissement was hij (indirect) aandeelhouder van [Bedrijfsnaam] . Vanaf 16 oktober 2006 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] op verzoek van [medeverdachte 3] directeur/bestuurder van [Bedrijfsnaam] geworden. Aan hun werkzaamheden voor [Bedrijfsnaam] veranderde echter niets en zij bemoeiden zich niet met het beleid van [Bedrijfsnaam] . [medeverdachte 3] bepaalde dat. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] hadden geen zeggenschap in de financiële beslissingen en deden niets in de administratie. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] waren de mensen van de werkvloer. Zij hielden zich bezig met de acquisitie: zij haalden opdrachten binnen, hielden contact met de klanten, en stuurden daarnaast personeel aan. Zij regelden alles met aannemers en personeel en maakten calculaties voor projecten. [medeverdachte 1] was algemeen directeur, [medeverdachte 11] was commercieel directeur. Zij konden beslissen over kleinere uitgaven, maar voor grotere uitgaven gingen ze naar [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] was de boekhouder van [Bedrijfsnaam] en was in dienst bij [bedrijfsnaam 4] . Zijn leidinggevende was [medeverdachte 3] . Alleen [medeverdachte 3] bepaalde wat [medeverdachte 4] moest doen. De [medeverdachte 4] deed de administratie, waaronder de loonadministratie, en alle betalingen na overleg met [medeverdachte 3] , en maakte de facturen op met de informatie die hij kreeg van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] . De [medeverdachte 4] onderhield ook de contacten met de Belastingdienst, stond daar als contactpersoon te boek, en verzorgde de aangiften en dergelijke.

3.4.2

De verdere beoordeling van de tenlastelegging

Voor de verdere beoordeling van feit 1 heeft de rechtbank allereerst acht geslagen op de volgende stukken.

Aangifte faillissementsfraude

De heer [naam 4] heeft op 2 juni 2014 als gemachtigd curator aangifte gedaan van faillissementsfraude met betrekking tot de faillissementen van [Bedrijfsnaam] en [bedrijfsnaam 4] . De aangifte is gericht tegen [medeverdachte 3] (als feitelijk leidinggever van [Bedrijfsnaam] en bestuurder van [bedrijfsnaam 4] ), [medeverdachte 1] (als bestuurder van [Bedrijfsnaam] ) en [medeverdachte 11] (ook als bestuurder van [Bedrijfsnaam] ). In de aangifte verwijst [naam 4] naar gesprekken die zijn gevoerd met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] en hun advocaat en naar correspondentie met [verdachte] . Ook volgt uit de aangifte dat de curator kort na het faillissement van [Bedrijfsnaam] contact heeft gehad met [verdachte] en [medeverdachte 1] op het adres van [Bedrijfsnaam] in Putten. [verdachte] voerde tijdens dat gesprek daar het woord. Enkele dagen later vond een vervolggesprek plaats aan de [adres 2] in Gouda, het adres van [bedrijfsnaam 1] . De curator werd hier weer door [verdachte] te woord gestaan. De heer [naam 5] , een voormalig accountant, is ingeschakeld als deskundige om voor de curator de administratie van [Bedrijfsnaam] te beoordelen. [naam 5] heeft [verdachte] benaderd met het verzoek de administratie beschikbaar te stellen. De administratie is uiteindelijk op professionele wijze beschikbaar gesteld door “de [verdachte] Groep”, aldus [naam 4] . De conclusie van [naam 5] ten aanzien van de administratie van [Bedrijfsnaam] is dat “…deze administratie van failliet ondeugdelijk is en mitsdien onbetrouwbaar (…)”.

Als oorzaken voor het faillissement heeft [naam 4] genoemd dat [bedrijfsnaam 1] per 24 mei 2010 de activiteiten van [Bedrijfsnaam] overnam, zonder daar voor te betalen. Het personeel bleef achter in [Bedrijfsnaam] en werd vervolgens door [bedrijfsnaam 1] ingeleend, waarvoor structureel te weinig werd betaald. [bedrijfsnaam 1] betaalde de netto lonen uit en verrekende dit in rekening-courant met [Bedrijfsnaam] . Dit gold eveneens voor de aan [Bedrijfsnaam] gezonden rekeningen van verf- en glasleveranciers. Deze werden namelijk wel voldaan om [bedrijfsnaam 1] draaiende te houden, dit alles vooral ten koste van de Belastingdienst. De schuld aan de Belastingdienst is door deze handelwijze in ongeveer acht maanden tijd met ruim € 427.000,00 toegenomen. In feite is [Bedrijfsnaam] door de overheveling van de activiteiten naar PT in combinatie met de inleenconstructie van het personeel compleet “leeggezogen”, aldus [naam 4] .

[naam 4] is als getuige door de FIOD gehoord. Hij heeft bij die gelegenheid verklaard dat volgens hem de oorzaak van het faillissement was dat [Bedrijfsnaam] , door het uitlenen van personeel voor te weinig geld , het op een gegeven moment niet meer kon trekken, waardoor de schulden bij de Belastingdienst en het pensioenfonds opliepen. Er waren al verliezen vanaf 2009 en toen zou er eigenlijk opgetreden moeten worden. De uiteindelijke uitleenconstructie is volgens hem funest geweest. Uit het onderzoek van [naam 5] is gebleken dat vrijwel alleen de schulden aan de Belastingdienst zijn opgelopen. Naar zijn oordeel werden de activiteiten overgeheveld naar [bedrijfsnaam 1] zonder dat daar een vergoeding tegenover stond. Daarnaast werd het personeel voor een te lage vergoeding uitgeleend aan [bedrijfsnaam 1] waardoor de schulden van [Bedrijfsnaam] opliepen, met name aan de Belastingdienst. [naam 4] heeft verder verklaard dat uit het onderzoek van [naam 5] bleek dat [bedrijfsnaam 1] factureerde en dat daar het geld binnen kwam. Alleen de nettolonen betaalde [bedrijfsnaam 1] uit en verrekende dit in rekening-courant met [Bedrijfsnaam] . Omdat de omzet achterbleef in [bedrijfsnaam 1] had [Bedrijfsnaam] geen c.q. onvoldoende financiën om de Belastingdienst te betalen. [bedrijfsnaam 1] betaalde wel de leveranciers van [Bedrijfsnaam] , echter alleen de noodzakelijke (zoals de verf) om het bedrijf draaiende te houden.

[naam 5] is ook gehoord als getuige. Hij heeft onder meer verklaard dat na 24 mei 2010 geen sprake meer was van uitgaande facturen, maar uitsluitend van verrekeningen in rekening-courant met [bedrijfsnaam 1] . De geldstromen na 24 mei 2010 waren zeer beperkt. Bijna € 900.000,00 aan crediteuren van [Bedrijfsnaam] werden in het jaar 2010 als betaald geboekt bij [Bedrijfsnaam] , maar zijn blijkens de administratie voldaan door [bedrijfsnaam 1] . Tenslotte werden de loonverplichtingen niet geboekt. Resumerend kan volgens [naam 5] worden gesteld dat rechten en verplichtingen van [Bedrijfsnaam] onvoldoende duidelijk zijn c.q. niet op juistheid beoordeeld kunnen worden. De administratie van [Bedrijfsnaam] is op 19 april 2011 op voldoende wijze beschikbaar gesteld. De aan hem verstrekte digitale administratie was compleet en goed toegankelijk. De loonadministratie werd volgens hem op acceptabele wijze gevoerd. Op basis daarvan werden de lonen uitbetaald door [Bedrijfsnaam] . [bedrijfsnaam 1] stelde hiervoor de middelen beschikbaar en deze werden geboekt in rekening-courant. Resumerend kan volgens [naam 5] worden gesteld dat uitsluitend de netto lonen werden geboekt en de verdere loonkosten en de verplichtingen hieruit voortvloeiend niet werden vastgelegd.

[naam 5] heeft verder verklaard dat de rekening inkoop glas werd gebruikt als omzetrekening voor de door PT verschuldigde loonkosten. Dit is uiteraard ongebruikelijk, maar leidde administratief niet tot onjuiste uitkomsten omdat de omzet op deze rekening werd gecrediteerd. Op deze wijze werd in de primaire uitkomst van de administratie (saldibalans) deze opbrengst niet als omzet gerubriceerd.

Onderzoek FIOD Belastingdienst

De FIOD Belastingdienst heeft onderzoek gedaan naar de administratie, de rekeningen en de aangiften loonheffing van [Bedrijfsnaam] en [bedrijfsnaam 1] . Hieruit volgt dat [Bedrijfsnaam] de netto lonen heeft uitbetaald en dat [bedrijfsnaam 1] hiervoor de bedragen vanaf 7 juli 2010 heeft gestort op de rekening van [Bedrijfsnaam] . Verder volgt uit het onderzoek dat na 23 april 2010 de salarissen alleen nog op te maken zijn uit de grootboekrekening van [Bedrijfsnaam] en alleen boekingen ter zake de betaling van netto lonen zijn verwerkt. Van de te betalen loonbelasting/loonheffing zijn na 23 april 2010 geen boekingen meer aangetroffen en is met betrekking tot de ingehouden loonheffing niets verwerkt in de grootboekadministratie van [Bedrijfsnaam] . Uit onderzoek naar de aangiften loonheffing van [Bedrijfsnaam] is gebleken dat [Bedrijfsnaam] vanaf periode 13 van het jaar 2009 tot en met periode 1 van 2011 wel aangiften loonbelasting heeft ingediend, maar dat de daarop aangegeven en af te dragen loonheffing niet werd afgedragen aan de Belastingdienst.

De ontwikkeling van [Bedrijfsnaam] en de rol van de verdachten in [Bedrijfsnaam] vanaf eind 2009

Om vast te kunnen stellen of de verdachten - en zo ja, wie en in welke hoedanigheid - zich schuldig hebben gemaakt aan faillissementsfraude, zal de rechtbank allereerst de ontwikkeling van [Bedrijfsnaam] en de rol van de verdachten in [Bedrijfsnaam] vanaf eind 2009 vaststellen.

De rechtbank stelt - op grond van de verklaringen van de verdachten en de bevindingen van het onderzoek - het volgende vast.

Over 2008 maakte [Bedrijfsnaam] nog winst. De begroting van 2009 ging niet uit van verlies. In de loop van 2009 kwamen echter signalen binnen dat het werk minder werd en dat er verlies zou worden gemaakt. In 2009 was er minder werk, mede door de crisis. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] kregen minder opdrachten. Van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] merkten ook dat de werkzaamheden van [Bedrijfsnaam] minder werden. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij daarom zijn rechtspersonen wilde herstructureren en kosten wilde besparen. Dit wordt bevestigd door [medeverdachte 4] . [medeverdachte 3] heeft toen een herstructurering in gang gezet binnen zijn rechtspersonen. Hij moest zijn twee dochters ontslaan en wilde ook [medeverdachte 4] en een andere werknemer, [naam 6] , ontslaan. [medeverdachte 4] moest dan [naam 6] vervangen bij [bedrijfsnaam 6] , waarvoor [medeverdachte 4] ook al werkzaamheden deed. Op die manier zou binnen [Bedrijfsnaam] een fors bedrag bespaard worden. [medeverdachte 3] had daarnaast met zijn vastgoedbedrijf [bedrijfsnaam 6] op 30 juni 2009 een deal gesloten met de gemeente Reeuwijk voor het bouwen van 28 woningen. Het geld dat daarmee binnen zou komen, kon hij ook gebruiken om het verlies op te vangen. Verder speelde mee dat [medeverdachte 3] met pensioen wilde gaan. Hij wilde [Bedrijfsnaam] als een gezond bedrijf voor een goede prijs verkopen. Hij heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] een aanbod gedaan om [Bedrijfsnaam] te kopen, maar zij wilden de door [medeverdachte 3] voorgestelde prijs tegen de achtergrond van de minder wordende resultaten in 2009 niet betalen.

[medeverdachte 3] kreeg ook in de loop van 2009 in toenemende mate het idee dat hij minder te maken had met de werkelijke uitvoering van [Bedrijfsnaam] . [medeverdachte 3] heeft toen [verdachte] benaderd voor advies. Eind 2009 werd duidelijk dat het verlies aan omzet fors was. Begin 2010 waren de cijfers van 2009 bekend en bleek het te gaan om een verlies van bijna 200.000 euro. Er is ergens in die periode eind 2009/begin 2010 een bijeenkomst geweest in Moordrecht waarbij [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] aanwezig waren. [verdachte] was daar aanwezig als adviseur. De rechtbank stelt vast dat van die bijeenkomst geen verslag is gemaakt. Verdachten hebben voor zover zij nog herinnering hebben over wat daar besproken is, daar geen eenduidig beeld van. Wel is komen vast te staan dat in die periode [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] wilden dat de naam van [medeverdachte 3] bij [Bedrijfsnaam] niet meer zichtbaar zou zijn bij de KvK. Zij ondervonden daarvan hinder, omdat sommige klanten niet met [Bedrijfsnaam] in zee wilden gaan, vanwege [medeverdachte 3] . Om die reden heeft op 11 maart 2010 [medeverdachte 3] (als directeur van [bedrijfsnaam 4] ) 2 van de 140 aandelen van [Bedrijfsnaam] overgedragen aan [verdachte] .

Ook kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] in april 2010 contact heeft gezocht met [verdachte] . Afgesproken is dat [verdachte] de cijfers van [Bedrijfsnaam] zou gaan bekijken en adviseren over hoe het bedrijf weer beter kon gaan draaien. Om meer werk te krijgen, wilden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] verder [bedrijfsnaam 4] in plaats van alleen schilderwerk aanbieden. Dit was ook op advies van [verdachte] . [medeverdachte 3] wilde dit niet. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] hebben dit toen samen met [verdachte] in gang gezet. Dit is [bedrijfsnaam 1] geworden. [medeverdachte 3] is daarbij niet betrokken. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij vanaf dat moment een stap terug heeft gezet en het schildersbedrijf heeft overgelaten aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 11] en [verdachte] . Hij wilde nog wel het huurcontract behouden, waar hij dan nog geld uit zou krijgen.

Vanaf april 2010 nam de rol van [verdachte] toe. Dit volgt niet alleen uit de verklaringen van de verdachten, maar ook uit overige bevindingen waarvan stukken in het dossier zitten. Op 23 augustus 2010 heeft [verdachte] via [bedrijfsnaam 7] . een factuur gestuurd aan [Bedrijfsnaam] waarin de voor [Bedrijfsnaam] verrichte werkzaamheden werden gefactureerd. De werkzaamheden zijn gedateerd op elf dagen, waarbij de eerste dag 20 april is en de laatste dag 30 juli. Na de bespreking in Moordrecht en zijn eerste werkzaamheden voor [Bedrijfsnaam] was [verdachte] op de hoogte van de stand van zaken van [Bedrijfsnaam] . [verdachte] kon inloggen onder zijn eigen naam en uit het onderzoek van de FIOD Belastingdienst volgt dat onder de naam van [verdachte] bedragen zijn geboekt als creditering op de rekening 7010 inkoop glas. Volgens [getuige] ) was [verdachte] ineens op het kantoor en ging hij zich steeds meer bemoeien met de bedrijfsvoering. Zij was werkzaam als receptioniste/telefoniste bij [bedrijfsnaam 4] en verrichte onder toezicht van [medeverdachte 4] ook administratieve werkzaamheden voor [Bedrijfsnaam] . Zij heeft verklaard dat [bedrijfsnaam 1] eigenlijk de opvolger is van [Bedrijfsnaam] , feitelijk al vanaf mei 2010. Zij werkte onder toezicht en begeleiding van [verdachte] . In grote lijnen nam zij de werkzaamheden van [medeverdachte 4] over, met uitzondering van alle belasting gerelateerde zaken en het opmaken van de jaarstukken. Dat werd gedaan door [verdachte] . In de periode mei 2010 werd gefactureerd op naam van [bedrijfsnaam 1] , terwijl de inkoopfacturen nog op naam van [Bedrijfsnaam] binnenkwamen. Deze inkoopfacturen zijn ook weleens betaald door [bedrijfsnaam 1] en het personeel bleef in dienst bij [Bedrijfsnaam] . Volgens [getuige] is door [medeverdachte 4] of [verdachte] op een gegeven moment aangegeven dat er gefactureerd moest worden op [bedrijfsnaam 1] . Verder heeft zij verklaard dat het haar opviel dat crediteuren werden betaald die later voor [bedrijfsnaam 1] nog van belang zouden kunnen zijn, terwijl de belasting niet werd betaald. Ook heeft zij gezien dat kosten ten laste van [Bedrijfsnaam] werden gebracht, terwijl de revenuen ten goede moesten komen van [bedrijfsnaam 1] . Het idee om het personeel van [Bedrijfsnaam] door PT te laten inlenen kwam volgens [medeverdachte 11] van [verdachte] . Daarnaast volgt uit het dossier dat [verdachte] in augustus 2010 bij de bank is geweest waarbij het kredietplafond van [Bedrijfsnaam] is verlaagd. In december 2010 is [verdachte] wederom, nu samen met [medeverdachte 11] , bij de bank geweest. Van deze bespreking is wel een verslag in het dossier aanwezig. Bovendien en niet onbelangrijk is gebleken dat vanaf 28 september 2010 [verdachte] indirect als ultimate benificial owner of ‘economisch eigenaar’ van [bedrijfsnaam 8] voor 75% aandeelhouder van [bedrijfsnaam 1] is geworden. Tenslotte is kort voor het faillissement van [Bedrijfsnaam] het vestigingsadres gewijzigd naar een pand in Putten. Volgens [medeverdachte 1] was dat een idee van [verdachte] . Na het faillissement van [Bedrijfsnaam] heeft zowel de curator als [naam 5] contact met [verdachte] en levert hij de administratie aan.

Met de toenemende rol van [verdachte] en de afnemende rol van [medeverdachte 3] , werd de rol van [naam 3] ook steeds minder. Hij heeft geen administratie werkzaamheden verricht in [bedrijfsnaam 1] , dat deed [getuige] op aanwijzing van [verdachte] . In mei 2010 heeft [medeverdachte 4] tegen [getuige] gezegd dat het schildersbedrijf mogelijk failliet ging. Hij kreeg het idee dat er bij [Bedrijfsnaam] een faillissement aan zat te komen. In mei 2010 moest alle omzet in [bedrijfsnaam 1] worden geboekt, dat wilde [verdachte] . [verdachte] bepaalde wat er ging gebeuren. Er was geen geld meer, maar lonen moesten betaald worden en er stonden rekeningen open. [verdachte] bepaalde dan hoeveel geld er beschikbaar kwam. Zijn werkzaamheden voor [Bedrijfsnaam] werden simpelweg uitgehold, aldus [naam 3] . [naam 3] heeft verklaard dat hij 17 juni 2010 van het pand aan de [adres 2] is weggegaan en is gaan werken op het adres aan de Oosthaven. Vanaf dat moment werkte hij voor [bedrijfsnaam 6] en heeft hij de werkzaamheden op het gebied van loonadministratie van [Bedrijfsnaam] afgerond of overgedragen. De overgangsperiode heeft ongeveer tot augustus 2010 geduurd, waarbij hij voor de calculatie van de lonen van de schilders een (halve) dag in de vier weken naar het pand aan de [adres 2] ging. Hij heeft verder verklaard dat de herstructurering niet netjes is verlopen. Vooraf was het plan om alleen zijn kosten daaruit te saneren en de huur te verlagen en van daaruit kon je dan verder bouwen. De opdracht om de belastingen niet te betalen kwam volgens [naam 3] van [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 11] en [medeverdachte 3] . Zij wisten er van. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat [medeverdachte 3] daarover tegen hem zei dat dat de bedoeling was. [medeverdachte 3] had de hoop dat hij het later kon betalen.

[medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] bleven dezelfde werkzaamheden uitvoeren. Zij bleven het contact onderhouden met de klanten en haalden werk binnen. Zij waren op papier bestuurder (de rechtbank begrijpt: directeur), zo heeft [getuige] ook verklaard. Vanaf 1 juli 2010 was [medeverdachte 11] officieel op papier directeur van [bedrijfsnaam 1] . Vanaf het moment in april/mei 2010 dat is besloten dat zij [bedrijfsnaam 4] gingen aanbieden werkten zij niet meer samen met [medeverdachte 3] , maar met [verdachte] .

Overzicht van relevante gebeurtenissen in de periode 2008 - februari 2011

Op basis van al het voorgaande komt de rechtbank tot het volgende globale overzicht.

2008 [Bedrijfsnaam] behaalt een positief resultaat.

2009 De omzet en de werkzaamheden van [Bedrijfsnaam] namen af door de crisis.

[medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] kregen moeilijker opdrachten tot werk.

[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] merkten dit ook.

30 juni 2009 Deal tussen [bedrijfsnaam 6] (vastgoedbedrijf van [medeverdachte 3]) en gemeente Reeuwijk om 28 woningen te bouwen.

2009 [medeverdachte 3] wilde met pensioen. Vanwege de slechte resultaten moest er worden bezuinigd en moest er binnen zijn rechtspersonen/bedrijven worden geherstructureerd.

[medeverdachte 3] heeft met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] gesproken over een verkoop van [Bedrijfsnaam] aan hen. Zij wilden echter niet aan de voorgestelde verkoopprijs voldoen.

Begin 2010 Bijeenkomst in Moordrecht. [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [medeverdachte 11] en [verdachte] zijn aanwezig. De jaarcijfers van 2009 zijn bekend en zijn slechter dan verwacht.

Door [Bedrijfsnaam] wordt vanaf de periode 13-2009 geen loonbelasting meer betaald.

11 maart 2010 Aandelenoverdracht. [bedrijfsnaam 4] draagt 2 van de 140 aandelen over aan [verdachte].

April 2010 [medeverdachte 1] neemt contact op met [verdachte]. [medeverdachte 1] maakt zich zorgen over de levensvatbaarheid van [Bedrijfsnaam] . Het idee ontstaat om [bedrijfsnaam 4] te gaan doen in plaats van alleen schilderwerkzaamheden.

Vanaf april 2010 Meer bemoeienis van [verdachte]. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] trekken zich terug.

1 juli 2010 [medeverdachte 11] wordt bestuurder van [bedrijfsnaam 1] en is geen bestuurder meer van [Bedrijfsnaam]

12 juli 2010 De handelsnaam [bedrijfsnaam 1] vervangt [bedrijfsnaam 3] .

25 augustus 2010 Eerste gesprek tussen [verdachte] en de Rabobank . De aanleiding was de wijziging in structuur en activiteiten bij het schildersbedrijf.

1 september 2010 De handelsnaam [bedrijfsnaam 1] wordt uitgeschreven bij [Bedrijfsnaam]

28 september 2010 De aandelen van [bedrijfsnaam 1] worden door [bedrijfsnaam 4] overgedragen aan [medeverdachte 3] (25%) en [bedrijfsnaam 8] (75%). De ultimate benificial owner (ubo) of de ‘economisch eigenaar’ van [bedrijfsnaam 8] is [verdachte].

8 december 2010 [verdachte] (als aandeelhouder) en [medeverdachte 11] (als bestuurder) hebben een afspraak bij de bank. De klant is [Bedrijfsnaam] . Vanuit ANO (pensioen) is een faillissementsaanvraag ingediend voor [Bedrijfsnaam] . Ze (de rechtbank begrijpt [verdachte] en [medeverdachte 11] ) zijn druk bezig met de uitstraling van het bedrijf en merken een positief effect van het vertrek van [medeverdachte 3] . Er wordt onderscheid gemaakt tussen [Bedrijfsnaam] en [bedrijfsnaam 4] . Ook [bedrijfsnaam 4] wordt genoemd.

8 februari 2011 Faillissement [Bedrijfsnaam] en [bedrijfsnaam 4] uitgesproken

Na het faillissement De curator en [naam 5] hebben contact met [verdachte].

3.4.3

De beoordeling van het ten laste gelegde

De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of door de tenlastegelegde wijze van factureren ‘geldbedragen buiten de boedel zijn gebracht’ en of hiermee ‘goederen aan de boedel zijn onttrokken ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’.

De ten laste gelegde facturen

In de tenlastelegging staan de volgende facturen:

- een factuur betreffende een vordering van [Bedrijfsnaam] op debiteur [bedrijfsnaam 5] onder [factuurnummer];

- een factuur betreffende een vordering van [Bedrijfsnaam] op debiteur [bedrijfsnaam 5] onder [factuurnummer];

- een factuur betreffende een vordering van [Bedrijfsnaam] op debiteur [bedrijfsnaam 2] . onder [factuurnummer].

De facturen aan [bedrijfsnaam 5] dateren van 31 mei 2010 en de factuur aan [bedrijfsnaam 2] . van 30 juni 2010. De facturen betreffen telkens werkzaamheden die zijn verricht in het kader van een opdracht van werk van [bedrijfsnaam 5] en [bedrijfsnaam 2] . aan [Bedrijfsnaam] . De facturen aan [bedrijfsnaam 5] bevatten echter het bankrekeningnummer van [bedrijfsnaam 1] en naar dat bankrekeningnummer heeft [bedrijfsnaam 5] de bedragen 7 respectievelijk 14 juli 2010 ook overgemaakt. De factuur aan [bedrijfsnaam 2] . bevat het rekeningnummer van [Bedrijfsnaam] en daarop is het bedrag ook betaald. Het bedrag is echter op 31 augustus 2010 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] .

Tussenconclusie

Gelet op de bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat door de wijze waarop de werkzaamheden op deze drie facturen waren gefactureerd, geld dat voor [Bedrijfsnaam] was bestemd bij [bedrijfsnaam 1] is terechtgekomen. De bovengenoemde facturen zijn zodanig opgemaakt dat bij de facturering van de werkzaamheden die werknemers van [Bedrijfsnaam] hebben verricht het bankrekeningnummer van [bedrijfsnaam 1] stond vermeld. Niet [Bedrijfsnaam] , maar [bedrijfsnaam 1] heeft de betalingen ontvangen. Hiermee is [Bedrijfsnaam] benadeeld. De rechtbank stelt verder vast dat hierbij geen sprake was van een vergissing, nu het, zoals [getuige] en De [naam 3] hebben verklaard, lastig was om de sjablonen (waarin onder meer het bankrekeningnummer stond vermeld) van de facturen aan te passen. Bovendien zijn de door [bedrijfsnaam 5] overgemaakte bedragen niet teruggeboekt, en wordt het door [bedrijfsnaam 2] . betaalde bedrag juist overgeboekt van de bankrekening van [Bedrijfsnaam] naar de rekening van [bedrijfsnaam 1] .

Uit bovenstaande vastgestelde feiten is gebleken dat [Bedrijfsnaam] ten tijde van het opmaken van de tenlastegelegde facturen in zwaar weer zat. Door de betalingen bij [bedrijfsnaam 1] in plaats van bij [Bedrijfsnaam] terecht te laten komen, was er een aanmerkelijke kans op een faillissement van [Bedrijfsnaam] en daarmee benadeling van de schuldeisers. Dit is door op deze wijze te factureren bewust aanvaard. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet onder handelen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’, zoals bedoeld in artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht, worden verstaan dat de verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is en dat derhalve voor het bewijs van het opzet ten minste is vereist dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan.

De rechtbank is daarom van oordeel dat deze geldbedragen ‘buiten de boedel zijn gebracht’ en dat hiermee ‘goederen aan de boedel zijn onttrokken ter bedrieglijke verkorting van de schuldeisers’.

De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of [verdachte] , al dan niet samen met anderen, als bestuurder van [Bedrijfsnaam] strafbare betrokkenheid heeft gehad bij de hierboven genoemde strafbare gedragingen.

Dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode - en in het bijzonder ten tijde van de drie ten laste gelegde facturen - ‘op papier’ slechts aandeelhouder (2/140) was en geen (indirecte) zeggenschap over [Bedrijfsnaam] had en dus niet kan worden aangemerkt als formeel bestuurder, hoeft aan strafrechtelijke aansprakelijkheid als bestuurder geenszins in de weg te staan. Onder bestuurder, zoals bedoeld in artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht, moet immers volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (die inmiddels in artikel 348a van het Wetboek van Strafrecht is vastgelegd ) ook worden begrepen degene die zich materieel als bestuurder gedroeg en daarmee feitelijk als bestuurder is opgetreden. De vraag is of een natuurlijke persoon het - al dan niet samen met anderen - ten aanzien van bepaalde activiteiten voor het zeggen had, of in elk geval zwaarwegende invloed had. Bij de beoordeling hiervan heeft de rechtbank gelet op het volgende.

Begin 2010 is de bespreking in Moordrecht geweest waarbij [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 11] en [verdachte] hebben gesproken over de stand van zaken bij [Bedrijfsnaam] . [medeverdachte 1] , [medeverdachte 11] en [verdachte] hebben daarna ingezet op het aanbieden van [bedrijfsnaam 4] . [verdachte] heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] daarbij begeleid. Om daarvoor ruimte te bieden heeft [medeverdachte 3] op verzoek van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] twee aandelen van [Bedrijfsnaam] overgedragen aan [verdachte] waardoor zijn naam niet meer in beeld kwam bij (potentiële) klanten die de registers van de KvK raadpleegden. [medeverdachte 3] trok zich terug uit [Bedrijfsnaam] en [medeverdachte 1] , [medeverdachte 11] en [verdachte] gingen hierop [bedrijfsnaam 4] aanbieden. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] werden daar niet bij betrokken. [medeverdachte 3] had al een stap terug gedaan bij [Bedrijfsnaam] en ook [medeverdachte 4] verdween in de loop van 2010 naar de achtergrond. In [bedrijfsnaam 1] deed hij niets in de administratie.

[verdachte] heeft verklaard dat hij slechts adviseur was en advies heeft gegeven. Dit volgt echter niet uit het dossier. De rechtbank heeft onder 3.4.2 vastgesteld welke werkzaamheden [verdachte] vanaf begin 2010 heeft verricht binnen en voor [Bedrijfsnaam] . [verdachte] heeft niet alleen samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] ingezet op het aanbieden van [bedrijfsnaam 4] , maar heeft ook 2 aandelen van [Bedrijfsnaam] op zijn naam gekregen. [verdachte] is de persoon die namens [Bedrijfsnaam] gesprekken voerde met de Rabobank, die indirect 75% van de aandelen van [bedrijfsnaam 1] in handen kreeg, die volgens [medeverdachte 1] , [medeverdachte 11] , [getuige] en De [medeverdachte 4] besluiten nam met betrekking tot [Bedrijfsnaam] en [bedrijfsnaam 1] en die na het faillissement zowel de curator als [naam 5] te woord stond en de administratie verstrekte. Hieruit kan worden afgeleid, dat de feitelijke positie van [verdachte] binnen [Bedrijfsnaam] van dien aard was dat hij het beleid bepaalde of mee heeft bepaald. Dat betekent dat hij als bestuurder van [bedrijfsnaam 3] voor de gepleegde strafbare feiten verantwoordelijk te houden is.

Tussenconclusie

De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedrieglijke bankbreuk ten aanzien van de drie facturen.

De ten laste gelegde administratieplicht

Daarnaast dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of - kort gezegd - niet is voldaan aan de administratieplicht door de loonverplichting niet in de boekhouding te verwerken, dan wel dat de administratie niet zodanig is gevoerd dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van [bedrijfsnaam 3] konden worden gekend en dat dit ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers is gedaan.

Uit hetgeen [naam 5] heeft verklaard, volgt dat de administratie van [Bedrijfsnaam] op 19 april 2011 op voldoende wijze beschikbaar is gesteld. Hij heeft verder verklaard dat de aan hem verstrekte digitale administratie compleet en goed toegankelijk was en dat de loonadministratie volgens hem op acceptabele wijze gevoerd werd. [naam 5] heeft verklaard dat hij de loonadministratie altijd netjes heeft bijgehouden tot aan het moment dat hij weg was bij [Bedrijfsnaam] . Uit het dossier volgt dat loonheffingen wel werden berekend, maar niet werden afgedragen (AMB-007). Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank de loonverplichting voldoende in de boekhouding verwerkt. Er werd wel een loonadministratie gevoerd en hoewel het boeken van loonverplichtingen op de rekening inkoop glas volgens [naam 5] wel ongebruikelijk was, leidde dit niet tot onjuiste uitkomsten. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het onvoldoende voeren van de administratie.

Tussenconclusie

De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van de ten laste gelegde bedrieglijke bankbreuk ten aanzien van de administratieplicht.

Eindconclusie ten aanzien van het primair ten laste gelegde

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] zich als bestuurder schuldig heeft gemaakt aan de bedrieglijke bankbreuk ten aanzien van de drie facturen. De rechtbank is bovendien van oordeel dat [verdachte] zo bewust en nauw heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] en [bedrijfsnaam 1] dat dit medeplegen oplevert.

3.4.4

Voorwaardelijk verzoek van de verdediging

De raadsman heeft zich op de regiezitting van 18 oktober 2017 nadrukkelijk niet aangesloten bij de onderzoekswensen van de raadslieden van de andere verdachten en hij wenste niet dat de stukken die in de andere dossiers zouden worden gevoegd in het dossier van [verdachte] zou worden gevoegd. Dit is opgenomen in het proces-verbaal van de regiezitting.

In de zaken van de andere verdachten zijn vervolgens een aantal personen als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. Deze verhoren vonden niet plaats in de zaak tegen [verdachte] en zijn daarom niet gevoegd in zijn dossier.

Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de verdachte, heeft de rechtbank bij aanvang van het onderzoek ter terechtzitting op 2 september 2019 besloten die stukken alsnog in het dossier van [verdachte] te voegen, nu het naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk was dat de dossiers van alle verdachten dezelfde stukken bevatten. Het betreft in alle zaken immers hetzelfde feitencomplex. Om die reden is de door [verdachte] ter terechtzitting overhandigde schriftelijke verklaring ook gevoegd in de dossiers van de andere verdachten. De nieuwe aanvullende stukken zijn toen direct aan de verdediging ter hand gesteld.

Op 3 september 2019 heeft de raadsman vervolgens een voorwaardelijk verzoek gedaan. In het geval dat de rechtbank de zeven getuigenverklaringen bij de rechter-commissaris voor het bewijs zou gebruiken, heeft de raadsman verzocht deze personen alsnog als getuige te horen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat deze personen over het algemeen belastend hebben verklaard over [verdachte] . Zij maken hun eigen rol kleiner en wijzen naar [verdachte] . Daarnaast bevatten de verklaringen inconsistenties.

Tijdens zijn pleidooi en in dupliek op 4 september 2019 heeft de raadsman zijn verzoek, onder verwijzing naar de onderbouwing op 3 september 2019, gehandhaafd.

De rechtbank is van oordeel dat het verzoek, gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken, tijdig is gedaan. De rechtbank acht de onderbouwing van het verzoek echter onvoldoende, nu door de verdediging slechts in het algemeen is gesteld dat de zeven door de rechter-commissaris gehoorde getuigen belastend hebben verklaard over [verdachte] en dat hun verklaringen inconsistenties bevatten, terwijl de verdediging die stukken inmiddels twee dagen in het bezit had en de stukken door de rechtbank aan de orde zijn gesteld tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Onder die omstandigheden had van de verdediging toch tenminste een begin van een meer onderbouwde toelichting van de verzoeken mogen worden verwacht.

De rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek van de verdediging dan ook af.

3.5

De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:

hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 8 februari 2011, in Nederland, tezamen en in vereniging met de bestuurders van [Bedrijfsnaam] ., te weten, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] en een andere rechtspersoon, als bestuurder van [Bedrijfsnaam] ., welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Den Haag, d.d. 8 februari 2011 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon enige goederen aan de boedel heeft onttrokken, te weten:

- vorderingen op een debiteur van [Bedrijfsnaam] ., te weten [bedrijfsnaam 5] onder [factuurnummer] en onder [factuurnummer] , in verband met door werknemers van [Bedrijfsnaam] . verrichte werkzaamheden, gefactureerd door [bedrijfsnaam 1] en

- een vordering op een debiteur van [Bedrijfsnaam] ., te weten [bedrijfsnaam 2] . onder [factuurnummer] , in verband met door werknemers van [Bedrijfsnaam] . verrichte werkzaamheden, gefactureerd en vervolgens overgeboekt naar [bedrijfsnaam 1] en

aldus die geldbedragen buiten de boedel gebracht.

Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6 De strafoplegging

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en een geldboete van €100.000,-.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht om, in geval van een bewezenverklaring, te volstaan met een taakstraf.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

De ernst van de feiten

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk. Hij heeft in zijn hoedanigheid van feitelijk bestuurder samen met de formele bestuurders van [Bedrijfsnaam] drie geldbedragen aan de boedel van [Bedrijfsnaam] onttrokken, terwijl [Bedrijfsnaam] op dat moment in zwaar weer verkeerde en er ernstig rekening moest worden gehouden met een mogelijk faillissement. Door aldus te handelen heeft verdachte schuldeisers van [Bedrijfsnaam] benadeeld. Hij heeft hiermee blijk gegeven van een lichtzinnige houding ten opzichte van de financiële belangen van de schuldeisers van [Bedrijfsnaam] .

Straf

De rechtbank houdt bij de strafoplegging geen rekening met andere onttrekkingen zoals door de officier van justitie aangevoerd, deze zijn niet ten laste gelegd. Zij kunnen ook niet zonder meer worden betrokken bij de strafoplegging zoals gebeurt bij grootschalige kinderporno-zaken. In die zaken is het immers ondoenlijk om alle afbeeldingen apart ten laste te leggen, maar ligt er wel een proces-verbaal waarin is vastgesteld dat de aangetroffen afbeeldingen als kinderporno kunnen worden gekwalificeerd. Onderhavige strafzaak is hiermee niet zonder meer te vergelijken, zodat de rechtbank alleen rekening houdt met de daadwerkelijk bewezenverklaarde onttrekkingen.

De rechtbank houdt wel als vertrekpunt voor het bepalen van de strafmaat in deze fraudezaak rekening met de boedelschuld die is ontstaan bij [Bedrijfsnaam] , te weten een bedrag van € 427.000,-. Uit het onderzoek ter terechtzitting is evenwel gebleken dat inmiddels een groot deel van deze schuld, bestaande uit niet betaalde loonheffingen, inmiddels alsnog op andere wijze is voldaan.

Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat niet is gebleken dat verdachte zelf aanzienlijk heeft geprofiteerd van de door hem gepleegde faillissementsfraude.

Bij de bepaling van de zwaarte van de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd.

Strafblad

De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 28 augustus 2019. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.

Redelijke termijn

De rechtbank houdt er rekening mee dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, aangezien er tussen de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld op 13 juli 2015 en het wijzen van dit vonnis op 30 september 2019 een termijn van meer dan vier jaar is gelegen. De rechtbank vindt daarom dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op dit moment niet meer passend is.

Conclusie

De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uur met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast legt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van drie maanden. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte nog bij diverse bedrijven betrokken is, zodat de rechtbank de kans dat verdachte zich in de toekomst weer schuldig zal maken aan soortgelijke strafbare feiten niet ondenkbaar acht.

De rechtbank ziet geen aanleiding om ook nog een geldboete op te leggen, zoals door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot een andere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, mede omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt.

7 De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 343 van het Wetboek van Strafrecht .

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

medeplegen van het als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, enig goed aan de boedel onttrekken;

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) MAANDEN;

bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:

een taakstraf voor de tijd van 180 (honderdtachtig) UREN;

beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 90 (negentig) DAGEN;

beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.

Dit vonnis is gewezen door

mr. E.C. Kole, voorzitter,

mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, rechter,

mr. J. Holleman, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2019.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 53575 van de FIOD Belastingdienst, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 2841).Waar hierna wordt verwezen naar Ambtshandelingen (AMB) en verklaringen van verdachten (V) betreft dit steeds een proces-verbaal. Waar hierna wordt verwezen naar Documenten (DOC), betreft dit steeds een geschrift.

Zie voor een schema: AMB-010, p. 794.

DOC-082-1 en DOC-082-2, p. 1747 t/m 1750; AMB-010, p. 790.

DOC-082-3 en DOC-082-4, p. 1751 t/m 1755; AMB-010, p. 791.

DOC-015-4, p. 1452 t/m 1454; DOC-002-7, p. 1353 t/m 1358.

DOC-101-1, p. 1807 en 1808.

DOC-101-2, p. 1809.

V01-01, p. 292; V01-02, p. 295 en 299; V01-03, p. 316; V-02-01, p. 361, 362 en 363; V-03-01, p. 384, 385, 387, 388, 396; proces-verbaal verhoor van [medeverdachte 4] d.d. 25 april 2018 opgemaakt door de rechter-commissaris, onder punten 50, 51; proces-verbaal verhoor van [medeverdachte 11] d.d. 6 april 2018 opgemaakt door de rechter-commissaris, onder punten 11, 12, 24, 27.

DOC-002-1, p. 1319 t/m 1327, met bijlagen (DOC-002-2 t/m DOC-002-7, p. 1328 t/m 1358).

G-01-01, p. 563.

G-03-01, p. 576 en 577.

AMB-007, p. 782 en 783, met bijlage (p. 784); AMB-022, p. 899 t/m 911, met bijlagen (p. 912 t/m 922); AMB-023, p. 923 t/m 932, met bijlagen (p. 933 t/m 938).

V01-01, p. 292; V01-02, p. 296; V-01-03, p. 309, 316, 317; V-01-05, p. 324 en 325; V-01-06, p. 326; V02-01, p. 363; V-02-02, p. 378; V-03-01, p. 388, 389, 390, 391, 392, 393, 396; V-03-02, p. 400, 401, 402, 403; V-08-01, p. 464, 465, 466, 468; G-05-01, p. 592, 599, 602; G-05-03, p. 612; G-05-04, p. 618, 620, 621; proces-verbaal verhoor van [medeverdachte 4] d.d. 25 april 2018 opgemaakt door de rechter-commissaris, onder punten 9, 10, 13, 16, 17, 20, 21, 24, 25, 30, 39, 40, 51, 63, 64, 66, 68, 69; proces-verbaal verhoor van [medeverdachte 11] , d.d. 6 april 2018 opgemaakt door de rechter-commissaris, onder punten 13, 14, 16, 17, 18, 29, 31, 33, 37, 38, 39, 40; proces-verbaal verhoor van [medeverdachte 1] d.d. 6 april 2018 opgemaakt door de rechter-commissaris, onder punten 9, 10, 15; proces-verbaal verhoor van [getuige] d.d. 11 april 2018 opgemaakt door de rechter-commissaris, onder punten 12, 15, 18, 19, 25, 60, 64; een los bijgevoegd geschrift, te weten ‘Verklaring [medeverdachte 4] , d.d. 11 augustus 2016’; een los bijgevoegd geschrift, te weten ‘Anterieure Exploitatieovereenkomst’ van 30 juni 2009; DOC-061-1, met bijlage DOC-061-2, p. 1646 en 1647; een geschrift, te weten een gespreksverslag van 8 december 2010, als bijlage 1 gevoegd bij het proces-verbaal verhoor van [verdachte] d.d. 11 april 2018, opgemaakt door de rechter-commissaris.

DOC-052-6, p. 1615.

DOC-050-5, p. 1601.

DOC-051-6, p. 1608.

AMB-66, p. 1187; AMB-23, p. 926.

G-05-03, p. 615; proces-verbaal verhoor van [medeverdachte 4] d.d. 25 april 2018 opgemaakt door de rechter-commissaris, onder punt 55.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature