Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

verdeling ontbonden gemeenschap.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/538573 / HA ZA 17-909

Vonnis van 24 oktober 2018

in de zaak van

[eiser] , ten aanzien van wie de aan hem toebehorende goederen bij beschikking van 13 februari 2018 onder bewind zijn gesteld van [de Stichting] ,

wonende te [plaats] ,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat mr. B. Kuppens te Den Haag,

tegen

1 [gedaagde sub 1] ,

wonende te [plaats] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. O. Arslan te Den Haag,

2. [gedaagde sub 2], handelend onder de naam [Handelsnaam gedaagde sub 2] ,

wonende te [plaats] ,

gedaagde in conventie,

niet verschenen.

[eiser] , [gedaagde sub 1] en gedaagde sub 2 zullen hierna respectievelijk de man, de vrouw en de bewindvoerder van de vrouw worden genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding van 3 augustus 2017 met producties;

de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie;

de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende conclusie van repliek;

het tussenvonnis van 14 februari 2018 waarbij een comparitie van partijen is gelast;

het proces-verbaal van comparitie van 2 mei 2018 waarin de zaak wordt aangehouden;

het proces-verbaal van de op 17 juli 2018 voortgezette comparitie.

1.2.

Gedaagde sub 2 is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet (ter zitting) verschenen. De voorgeschreven termijnen en formaliteiten zijn in acht genomen. Tegen gedaagde sub 2 is daarom verstek verleend.

1.3.

De processen-verbaal van de comparities van 2 mei 2018 en 17 juli 2018 zijn opgemaakt buiten de aanwezigheid van partijen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen van feitelijke aard op de verslaglegging kenbaar te maken. Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt. Wel heef de vrouw – op verzoek van de rechtbank – de ter zitting van 17 juli 2018 per e-mail aan de man verzonden echtscheidingsbeschikking van 14 januari 1986 aan de rechtbank nagezonden. Deze is aan de processtukken toegevoegd.

1.4.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

De man en de vrouw zijn op [datum] 1965 met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Bij beschikking van 14 januari 1986 heeft de rechtbank Den Haag de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beschikking is op 15 januari 1986 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.2.

Tot de ontbonden gemeenschap van goederen behoort de voormalige echtelijke woning aan de [adres] (hierna: de woning). In de echtscheidingsbeschikking is onder meer het volgende opgenomen

“(…) bepaalt dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de woonruimte te ’ [adres] , (…), voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van dit vonnis, mits deze woning op het ogenblik van die inschrijving door de man wordt bewoond en aan de vrouw uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt.”

2.3.

Na de echtscheiding is de man in de woning blijven wonen. In 2007 is de man wegens een herseninfarct opgenomen in een verzorgingstehuis. Met toestemming van de vrouw is één van de kleinkinderen toen met zijn gezin in de woning gaan wonen. Partijen hebben ter zitting verklaard dat het gezin nog steeds in de woning woont. Omdat de man de woning inmiddels zelf weer wil gaan bewonen maar (het gezin van) zijn kleinzoon de woning niet wil verlaten, is hij een procedure bij de rechtbank Den Haag gestart om de woning te (laten) ontruimen.

2.4.

Op de woning rustte aanvankelijk een hypothecaire schuld van € 29.949,49. In september van het jaar 1986 bedroeg deze schuld € 28.316,45. In 2011 is de schuld geheel afgelost.

2.5.

In een brief van april 2017 van de gemeente Den Haag aan de man staat dat de man in 1990 bij de gemeente een VSPW-krediet van € 6.648,96 heeft afgesloten om de renovatie van de woning te betalen, dat vanuit de gemeente destijds een subsidie is verstrekt van 70% en dat de overige 30% door de man diende te worden betaald. In de brief staat tevens dat het krediet in november 2002 algeheel is afgelost.

2.6.

Bij notariële akte van 27 september 2016 heeft de man een algehele volmacht verleend aan zijn dochter [de dochter] .

3 Het geschil

in conventie 3.1.

De man vordert dat de rechtbank de verdeling van de (ontbonden) huwelijksgemeenschap zal vaststellen in die zin dat:

de eigendom van de woning, bij uitsluiting van de vrouw, zal worden toegedeeld aan de man;

de op de woning rustende onderwaarde ter hoogte van € 1.089,64 bij helfte wordt verdeeld, zodat de vrouw aan de man een bedrag van € 544,82 dient te betalen;

wordt vastgesteld dat de man een vergoedingsrecht heeft op de vrouw ter zake van de door hem voldane eigenaarslasten van de woning ter hoogte van de helft van deze lasten, te weten € 41.895,19.

3.2.

De vrouw betwist de vorderingen van de man en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie

3.4.

De vrouw vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:

de algehele volmacht die de man aan zijn dochter [de dochter] heeft verstrekt zal vernietigen, en

de verdeling van de (ontbonden) huwelijksgemeenschap zal vaststellen in die zin dat:

primair: de woning zal worden toegedeeld aan de vrouw met uitsluiting van de man;

subsidiair: bij een toedeling van de woning aan de man, hij wordt veroordeeld tot betaling aan de vrouw van de helft van de waarde van de woning en dat de datum van het vonnis geldt als peildatum voor taxatie van de woning;

meer subsidiair: de woning via een NVM makelaar wordt verkocht aan, in de eerste plaats de kleinzoon van de man, dan wel aan een derde en dat de overwaarde van de woning bij helfte wordt verdeeld.

3.5.

De man betwist de vorderingen van de vrouw en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw.

3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

in conventie en reconventie

ontvankelijkheid partijen

4.1.

Op 26 augustus 2015 heeft de kantonrechter te Den Haag de (toekomstige) goederen van de vrouw onder bewind gesteld met benoeming van [gedaagde sub 2] h.o.d.n. [Handelsnaam gedaagde sub 2] tot bewindvoerder. Bij beschikking van de rechtbank Den Haag, sector kanton, van 13 februari 2018 zijn de aan de man toebehorende goederen onder bewind gesteld met benoeming van [de Stichting] als bewindvoerder.

4.2.

De rechtbank overweegt dat partijen geen zelfstandige beheers- en beschikkingsbevoegdheid hebben over de onder bewind gestelde goederen, dus ook niet over de woning. Zij kunnen dan ook niet als partij in rechte optreden en zijn in beginsel procesonbevoegd. De heer [A] , bewindvoerder van de man, heeft ter zitting van 2 mei 2018 echter verklaard dat hij ermee akkoord is dat de man wordt vertegenwoordigd door mr. Kuppens en dat hij zich aansluit bij hetgeen mr. Kuppens heeft aangevoerd. Voorts heeft de bewindvoerder van de vrouw, hoewel zij zelf niet is verschenen, mr. Arslan bij brief van 24 mei 2018 toestemming verleend om de vrouw in deze procedure te vertegenwoordigen. De rechtbank begrijpt deze brief zo, dat de bewindvoerder van de vrouw toestemming heeft verleend om de procedure aldus te voeren.

4.3.

Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank zowel de man als de vrouw ontvankelijk in hun vorderingen.

4.4.

De vordering van de vrouw om de man niet-ontvankelijk te verklaren omdat hij door zijn dochter [de dochter] zou zijn bewogen haar een algehele volmacht te verstrekken en de vrees bestaat dat zij deze volmacht zal misbruiken, maakt dat niet anders. De vrouw heeft haar standpunt dat de man aan ernstige dementie lijdt en dat [de dochter] misbruik heeft gemaakt van zijn handelingsonbekwaamheid immers niet met nadere feiten of omstandigheden onderbouwd. De rechtbank merkt daarnaast op dat [de dochter] – nu de goederen van de man per 13februari 2018 onder bewind zijn gesteld – de aan haar verstrekte algehele volmacht niet langer kan aanwenden om de woning, zo deze al aan de man zou worden toebedeeld, aan haarzelf over te dragen. Daardoor heeft de vrouw ook geen belang (meer) bij haar vordering tot vernietiging van de algehele volmacht. Ook die vordering zal dus worden afgewezen.

Verdeling gemeenschap

4.5.

Tussen partijen heeft een gemeenschap van goederen bestaan die op 15 januari 1986 is ontbonden. Bij de verdeling hebben partijen een gelijk aandeel in die ontbonden gemeenschap op grond van het bepaalde in artikel 1:100 BW .

4.6.

Beide partijen wensen thans tot verdeling van de gemeenschap te geraken en hebben in dit verband de woning, de hypotheeklasten en het VSPW-krediet opgevoerd als vermogensbestanddelen die volgens hen in de verdeling dienen te worden betrokken.

Peildatum

4.7.

Als peildatum voor de bepaling van de omvang van de gemeenschap heeft te gelden de datum van ontbinding van de gemeenschap, te weten 15 januari 1986. Voor wat betreft de waardering van de tot de gemeenschap behorende vermogensbestanddelen geldt als peildatum de datum van feitelijke verdeling. Dat is slechts anders indien partijen anders zijn overeengekomen of indien de redelijkheid en billijkheid een andere datum vergen. In tegenstelling tot hetgeen door de man is aangevoerd, is de rechtbank daarvan niet gebleken. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

4.8.

De man heeft aangevoerd dat partijen een andere peildatum zijn overeengekomen en dat de datum van echtscheiding door de vrouw akkoord is bevonden. Volgens de man heeft de bewindvoerder van de vrouw dit bevestigd. De vrouw heeft echter betwist dat zij of haar bewindvoerder akkoord was met de datum van echtscheiding als peildatum. Wel heeft zij bevestigd dat haar zoon, [de zoon] , in een brief aan de advocaat van de man heeft geschreven dat de waarde van de woning ten tijde van de echtscheiding moet worden vastgesteld. Zij wijst er echter op dat zij de brief niet zelf heeft ondertekend en stelt zich op het standpunt dat haar zoon niet bevoegd was namens haar op te treden. Nu de man de onbevoegdheid van de zoon niet heeft betwist en hij voorts geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat partijen een andere peildatum zijn overeengekomen dan de datum van feitelijke verdeling, is de rechtbank van oordeel dat de man dit standpunt onvoldoende heeft onderbouwd.

4.9.

De man beroept zich er voorts op dat de redelijkheid en billijkheid vergen dat de datum van echtscheiding wordt aangemerkt als peildatum voor de waardering van de tot de gemeenschap behorende vermogensbestanddelen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de man en de vrouw sinds 1986 zo hebben geleefd dat de man alleen het gebruik van de voormalige echtelijke woning genoot, dat hij eveneens alleen alle schulden en lasten die verband hielden met de woning heeft betaald en dat de situatie dus zo was, dat partijen zich vanaf de datum van ontbinding hebben gedragen alsof de tussen hun bestaande huwelijksgoederengemeenschap geheel was afgewikkeld. In dit kader verwijst de man naar een arrest van het hof Arnhem van 16 december 2008 (ELCI:NL:GHARN:2008:BH5063).

4.10.

De rechtbank volgt het betoog van de man niet. De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat de omstandigheid dat de man de woning na de echtscheiding heeft bewoond en de daaraan verbonden lasten heeft voldaan onvoldoende is om aan te nemen dat partijen zich al sinds 1986 hebben gedragen alsof de huwelijksgoederengemeenschap geheel was afgewikkeld. Te meer nu dit standpunt van de man zich niet laat rijmen met de onweersproken stelling van de vrouw dat zij haar zoon in 2007 toestemming heeft gegeven om in de woning te trekken. De rechtbank leidt daaruit af dat de vrouw in 2007, ruim 20 jaar na de datum van echtscheiding, nog steeds bevoegd was over de woning te beschikken. Dat in de echtscheidingsbeschikking staat dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de woning voort te zetten gedurende zes maanden na inschrijving van de beschikking, maakt het voorgaande niet anders. In tegenstelling tot hetgeen door de man is aangevoerd, kan daaruit niet worden afgeleid dat vanaf de datum van echtscheiding sprake is geweest van een situatie van feitelijke verdeling.

4.11.

Kortom, de rechtbank is van oordeel dat de man, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft gesteld om te concluderen dat de redelijkheid en billijkheid een andere waardepeildatum vergen. In dit kader acht de rechtbank nog van belang dat de huizenprijzen sinds 1986 (fors) zijn gestegen en dat de vrouw tot op heden niet heeft kunnen beschikken over haar aandeel in de woning. Tegen deze achtergrond staan de redelijkheid en de billijkheid eraan in de weg de datum van 15 januari 1986 als peildatum te hanteren. Dat zou immers betekenen dat de waardestijging van de woning alleen aan de man zou toekomen.

De woning

4.12.

Partijen verschillen van mening over de wijze van verdeling van de woning. Zowel de man als de vrouw wensen de eigendom van de woning te verkrijgen. Ter comparitie is duidelijk geworden dat, indien de datum van verdeling als peildatum heeft te gelden, geen van partijen financieel in staat is de woning van de ander over te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de woning daarom aan een derde te worden verkocht.

4.13.

De man heeft te kennen gegeven dat, indien de woning aan een derde dient te worden verkocht, hij akkoord is met het voorstel van de vrouw dat dit moet gebeuren door een makelaar en aan de hoogste bieder. Nu partijen zelf geen makelaar hebben voorgedragen en de vrouw de rechtbank heeft verzocht een NVM makelaar aan te wijzen, zal de rechtbank bepalen dat partijen, althans hun bewindvoerders nadat zij hiertoe – zo nodig – toestemming hebben verkregen van de kantonrechter, gezamenlijk een opdracht tot verkoop verstrekken aan [Makelaarskantoor] te [plaats] en dat partijen ieder de helft van de makelaarskosten dienen te dragen. Partijen dienen vervolgens het advies van deze verkoopmakelaar te volgen met betrekking tot de te hanteren vraagprijs en verkoopprijs en zullen ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de (resterende) overwaarde, die resteert na aftrek van kosten.

Hypotheeklasten en aflossing VSPW-krediet

4.14.

De man vordert dat wordt vastgesteld dat hij recht heeft op vergoeding door de vrouw van de helft van de door hem betaalde eigenaarslasten van de woning. Sinds het uiteengaan van partijen in 1986 zou de man alle hypothecaire lasten hebben voldaan. Volgens hem gaat dit om een bedrag van € 83.790,37, waarvan € 28.316,45 aan aflossingen. Daarnaast stelt de man in 1990 een VSPW-krediet te hebben afgesloten bij de gemeente Den Haag ten behoeve van een reparatie aan het dak van de woning. In totaal zou hij daarvoor een bedrag van € 6.648,96 hebben geleend, dat door hem geheel is afgelost. Omdat het krediet ten behoeve van de woning is aangewend, dienen deze kosten volgens de man te worden aangemerkt als eigenaarslasten en dient de vrouw voor de helft bij te dragen in deze kosten.

4.15.

De vrouw stelt dat zij na de datum van echtscheiding ook heeft bijgedragen in de kosten voor onderhoud en de lasten van de woning. Zo zou zij vaker hebben betaald voor drinken en kleding en ook wel eens voor de woning.

4.16.

De rechtbank overweegt dat partijen op grond van artikel 3:172 BW van af het moment dat de gemeenschap is ontbonden tot het moment van feitelijke verdeling, ieder voor de helft dienen bij te dragen in de eigenaarslasten van de gezamenlijke woning. Indien een van partijen meer heeft bijgedragen dan het gedeelte van de eigenaarslasten dat hem of haar aangaat, heeft hij of zij in beginsel een regresvordering in de zin van artikel 6:10 lid 2 BW op de andere partij. Hierbij dient niet uit het oog te worden verloren dat de rechtsrelatie tussen deelgenoten wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Wat redelijk en billijk is, hangt af van de omstandigheden van het betreffende geval.

4.17.

De rechtbank overweegt vervolgens dat het in het algemeen tussen deelgenoten het meest praktisch en redelijk en billijk is, dat tijdens de periode van onverdeeldheid na het feitelijk uiteengaan en tot de verdeling, de in de gemeenschappelijke woning achterblijvende ex-partner de gebruikerslasten van de woning inclusief in beginsel de hypotheekrente voor haar/zijn rekening zal nemen bij wijze van gebruiksvergoeding aan de vertrokken ex-partner Daar staat tegenover dat – behoudens bijzondere omstandigheden – de beide eigenaren tijdens de periode van onverdeeldheid ieder de helft van de eigenaarslasten van hun verhypothekeerd gemeenschappelijk registergoed dragen en/of betalen. Daartoe behoren redelijke kosten voor noodzakelijk groot onderhoud, het eigenaarsdeel van de OZB-belastingen, de premies voor de opstalverzekering en hypotheekaflossingen.

4.18.

Niet in geschil is dat de man een bedrag van € 28.316,45 op de hypotheek heeft afgelost. De vrouw is dan ook gehouden voor de helft, te weten € 14.158,23 bij te dragen in deze lasten. Dat zij zelf ook vaker bij zou hebben gedragen aan de woonlasten doet daar niet aan af. Niet alleen heeft de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om te concluderen dat dit eigenaarslasten betreffen. Zij heeft daarnaast ook niet inzichtelijk gemaakt welke kosten zij in dit verband zou hebben gemaakt. Het verweer van de vrouw houdt dus geen stand.

4.19.

Ook de aflossing op het VSPW-krediet valt onder de eigenaarslasten van de woning indien het krediet is aangewend voor noodzakelijk groot onderhoud. Nu zowel de neef van de man als de vrouw ter zitting hebben bevestigd dat sprake is geweest van een lekkage en dat de man het dak heeft laten repareren, houdt de rechtbank het ervoor dat het krediet is aangewend ten behoeve van noodzakelijk groot onderhoud en dat de vrouw is gehouden voor de helft bij te dragen in deze lasten. De vraag ligt vervolgens voor wat de omvang van het krediet was. De man stelt zich op het standpunt dat hij € 6.648,96 heeft geleend en afgelost. De vrouw betwist dit en stelt zich op het standpunt dat het krediet slechts 30% van dit bedrag behelsde. Beide partijen wijzen ter onderbouwing van hun stellingen naar de brief van de gemeente Den Haag van april 2017. De rechtbank overweegt dat in deze brief staat dat vanuit de gemeente destijds een subsidie is verstrekt van 70% en dat de overige 30% door de man zelf diende te worden betaald. Hoewel deze formulering niet uitblinkt in helderheid, is de rechtbank van oordeel dat de brief voldoende steun biedt aan het standpunt van de man. In de brief staat immers ook dat de man een VSPW-krediet van € 6.648,96 heeft afgesloten en dat dit krediet in november 2002 geheel is afgelost. De vrouw is gehouden voor de helft, te weten € 3.324,48, bij te dragen in deze lasten.

4.20.

Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank vaststellen dat de vrouw is gehouden een bedrag van € 14.158,23 + € 3.324,48 = € 17.482,71 aan de man te betalen als vergoeding voor de door hem betaalde eigenaarslasten van de woning, te voldoen bij levering van de woning aan een derde. Voor toewijzing van het overige bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond.

Proceskosten

4.21.

In de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten zijn ziet de rechtbank aanleiding om, zowel in conventie als reconventie, de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.

5 De beslissing

De rechtbank:

in conventie en reconventie

5.1.

stelt de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap als volgt vast:

de woning zal moeten worden verkocht en geleverd aan een derde op de wijze zoals omschreven in r.o. 4.13;

partijen dienen ieder de helft van de makelaarskosten te dragen;

partijen zijn ieder voor de helft gerechtigd tot de (resterende) overwaarde;

5.2.

stelt vast dat de vrouw is gehouden bij de levering van de woning een bedrag van € 17.482,71 aan de man te betalen als vergoeding voor de door hem betaalde eigenaarslasten van de woning;

5.3.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.5.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2018.

type:

coll:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature