Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Asiel. Beroep te laat, Bahaddar-toets. Terecht intrekking verblijfsvergunning asiel wegens terugkeer naar Iran. Of eiser ook niet langer bekeerd is tot christendom, kan daarom in het midden blijven. Beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak



RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: NL18.1581

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juni 2018 in de zaak tussen [eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. W.C. Boelens),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Ticheler).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 11 juni 2013. Aan eiser is tevens een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit. Hij is geboren op [1992] .

2. Eiser is bij besluit van 17 juni 2013 met ingang van 11 juni 2013 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw ) vanwege – kort gezegd – zijn bekering tot het christendom. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze verblijfsvergunning ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw . Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit ambtshalve verkregen informatie is gebleken dat de in het verleden aan eiser verstrekte pastorale verklaring over zijn bekering is ingetrokken. Verder is gebleken dat eiser in februari 2017 is teruggekeerd naar Iran.

3. Het bestreden besluit is genomen op 28 augustus 2017. Dit besluit is op diezelfde datum aangetekend aan eiser verzonden op het laatst bekende brp-adres. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw , vier weken. Deze termijn eindigde in dit geval op 25 september 2017. Eiser heeft op 24 januari 2018 beroep ingesteld. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend. Gesteld noch gebleken is dat eiser een goede reden had voor deze termijnoverschrijding. Het nationale recht schrijft voor dat het beroep dan niet-ontvankelijk wordt verklaard.

4. Het vorenstaande laat echter onverlet dat onder bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998, Bahaddar tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494 (het arrest Bahaddar), de noodzaak kan bestaan om een in het nationale recht neergelegde procedureregel niet tegen te werpen. Gelet hierop zal de rechtbank bezien of het aangevoerde grond biedt voor het oordeel dat het hier gaat om een geval als omschreven in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar, en aldus of zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als voormeld voordoen, die het noodzakelijk maken dat artikel 69, eerste lid, van de Vw niet aan de vreemdeling wordt tegengeworpen. Dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden doen zich voor indien wat de vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat uitzetting van die vreemdeling schending zou opleveren van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

5. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat hij naar Iran is teruggekeerd. Eiser is slechts naar Turkije gereisd en niet naar Iran. Eiser stelt nog steeds te vrezen voor een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling indien hij terugkeert naar Iran. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat eiser is teruggekeerd naar Iran. Eiser heeft erkend dat hij bij de Iraanse ambassade in Nederland een Iraans paspoort heeft aangevraagd en verkregen. In dit paspoort bevinden zich een in- en uitreisstempel van Iran. Eisers stelling dat deze stempels door omkoping zijn verkregen heeft verweerder niet aannemelijk hoeven achten. Eiser heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd. De door eiser gegeven verklaring voor het bezit van het Iraanse paspoort met de stempels, te weten dat hij daarmee Turkije visumvrij kan in- en uitreizen omdat daaruit blijkt dat hij vanuit Iran komt, is gelet op het gestelde voordeel zodanig vergezocht dat verweerder hier naar het oordeel van de rechtbank niet in mee heeft hoeven gaan. Dit geldt te meer nu eiser niet heeft aangetoond een reis naar Turkije te hebben gemaakt. Daarbij komt dat eiser, nadat de Duitse luchthavenpolitie op de luchthaven van Düsseldorf de stempels in zijn Iraanse paspoort aantrof, heeft bevestigd dat Kiev niet het doel van zijn reis was, maar slechts een transitluchthaven. Verweerder heeft dan ook uit mogen gaan van de echtheid van de stempels en terecht geconcludeerd dat eiser is teruggekeerd naar Iran. Dat verweerder meer in het stuk van de Duitse luchthavenpolitie heeft gelezen geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.

6. Door vrijwillig en uit eigen beweging terug te keren naar Iran heeft eiser aangetoond dat hij daar geen risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM . Wat is aangevoerd leidt dus niet onmiskenbaar tot het oordeel dat uitzetting van die vreemdeling schending zou opleveren van artikel 3 van het EVRM . De vraag of eiser al dan niet (nog steeds) het christendom aanhangt, hoeft daarom niet te worden beantwoord en laat de rechtbank dan ook onbesproken.

7. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat in dit geval sprake is van een situatie als omschreven in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar, zodat artikel 69, tweede lid, van de Vw aan eiser wordt tegengeworpen.

8. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, voorzitter, en mr. P.J.M. Mol en mr. M. den Heijer, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2018.

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature