Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/767233-15
Raadkamernummer: 16/5423
Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
DH04,
domicilie kiezende aan de Burgemeester Patijnlaan 35, 2585 BG Den Haag,
bijgestaan door mr. M. van Strien, advocaat, kantoorhoudende aan de Javastraat 1c, 2585 AA Den Haag,
(hierna: verzoeker).
Inleiding
Verzoeker werd verdacht van (zware) mishandeling, de dood ten gevolge hebbende, althans dood door schuld van Mitch Henriquez. De strafzaak tegen verzoeker is bij brief van de officier van justitie van 19 september 2016 geseponeerd. Daarmee is de zaak geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel.
Op 15 december 2016 ontving de rechtbank een verzoekschrift van verzoeker.
De procedure in raadkamer
De rechtbank heeft dit verzoek op 10 juli 2018 (pro forma) en 11 december 2018 in raadkamer behandeld en kennisgenomen van het proces-verbaal van de politie, met nummer 20150055.
Op 11 december 2018 is verzoeker – hoewel goed opgeroepen – niet verschenen. Wel aanwezig waren mr. L.E.G. van der Hut en mr. A.S. ten Doesschate, advocaten, namens
mr. M. van Strien.
Het verzoek
Er wordt verzocht om een vergoeding van € 75.430,30, exclusief 21% BTW, voor de kosten van rechtsbijstand en een vergoeding van € 550,00 voor de kosten van de indiening en behandeling van dit verzoek.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat, gelet op het inmiddels gewezen arrest van de Hoge Raad van 4 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1428), het verzoek gedeeltelijk kan worden toegewezen, in die zin dat de kosten gemaakt na de sepotmededeling niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Het oordeel van de rechtbank
Bevoegdheid van rechtbank
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
Ontvankelijkheid verzoeker
Het verzoekschrift is tijdig ingediend. Verzoeker is ontvankelijk in het verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 591a, tweede lid, Sv kan aan een gewezen verdachte, wiens strafzaak is ge ëindigd zonder oplegging van straf of maatregel een vergoeding worden toegekend van de kosten van een raadsman of raadsvrouw. Ingevolge artikel 90, eerste lid, Sv dient tot toekenning van vergoeding te worden overgegaan indien en voor zover daartoe volgens de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de kosten van rechtsbijstand op grond van het bepaalde in artikel 69a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en de Regeling tegemoetkoming rechtskundige hulp politie (hierna: de Regeling) door de Nationale Politie, de werkgever van verzoeker, zijn voldaan. Gelet op het bepaalde in artikel 5, derde lid, van de Regeling is verzoeker verplicht tot indiening van een verzoek tot vergoeding van deze kosten op grond van artikel 591 en /of artikel 591a Sv . Ingevolge ditzelfde artikel zal verzoeker bij toewijzing van het verzoek ervoor zorgdragen dat de vergoeding toekomt aan de Nationale Politie.
Op 10 juli 2018 is behandeling van het verzoekschrift door de rechtbank aangehouden in afwachting van het arrest van de Hoge Raad op het cassatieberoep in het belang der wet met betrekking tot de vraag of en zo ja in hoeverre een politieambtenaar op grond van artikel 591a Sv kan verzoeken om vergoeding van gemaakte kosten wanneer geen sprake is van een situatie waarin de verzoeker zelf de kosten van rechtsbijstand heeft moeten dragen of zal moeten dragen.
Bij arrest van 4 september 2018 heeft de Hoge Raad, voor zover relevant, het volgende overwogen: “In HR 1 mei 1973, ECLI:NL:HR:1973:AB3408, NJ 1973/355 is deze bepaling aldus uitgelegd dat zij plaats laat voor het toekennen van een tegemoetkoming in (thans: vergoeding van) de door een gewezen verdachte geleden of verschuldigde kosten van een raadsman indien de gewezen verdachte krachtens een rechtsbijstandsverzekering op de verzekeraar een vordering tot vergoeding van die kosten heeft. Er bestaat geen goede grond anders te oordelen indien de gewezen verdachte op grond van een andere rechtsverhouding zo een vordering heeft op een derde, bijvoorbeeld zijn werkgever. Aan toekenning van een vergoeding staat evenmin in de weg dat de rechtsbijstandskosten door die derde worden gedragen.”
Uit dit arrest volgt dat rechtsbijstandskosten van de politieagent kunnen worden vergoed op grond van artikel 591a Sv, ook als de werkgever van de politieagent deze betaalt. Uit het bepaalde in artikel 5, derde lid, van de Regeling volgt dat deze vergoeding uiteindelijk ten goede komt aan de werkgever, de Nationale Politie.
Het verzoek is onderbouwd met declaraties en urenspecificaties. De raadslieden hebben deze in raadkamer toegelicht. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de kosten van rechtsbijstand redelijk en billijk zijn en dat deze voor vergoeding in aanmerking komen. Het ging om een buitengewoon complexe strafzaak waarbij meerdere verdachten waren betrokken. Gelet op de aard, omvang en mate van juridische complexiteit zijn de kosten van rechtsbijstand naar het oordeel van de rechtbank niet bovenmatig of onredelijk. De rechtbank constateert dat het in eerste instantie ging om vijf verdachten en dat de overige vier allen werden bijgestaan door kantoorgenoten van de raadsvrouw. De rechtbank acht voldoende aannemelijk gemaakt dat dit heeft geleid tot een zekere kostenbesparing nu de taken zoveel waar mogelijk tussen de raadslieden onderling zijn verdeeld.
Kosten van rechtsbijstand gemaakt na de sepotmededeling op 19 september 2016 komen echter niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal dat gedeelte van het verzoek - werkzaamheden verricht vanaf 20 september 2016 - daarom afwijzen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker een vergoeding van € 75.430,30 – € 4.221,71 (€ 1.800,68 + € 98,67 + € 444,00 + € 1.430,67 + € 49,33 + € 197,33; alles vermeerderd met 5% kantoorkosten ad € 201,03) = € 71.208,59 toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand.
Verder acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding van € 550,00 toe te kennen voor de indiening en behandeling van het verzoek.
Dat komt neer op een totaalbedrag van € 71.758,59.
Beslissing
De rechtbank kent aan verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal
€ 71.758,59 (zegge: eenenzeventigduizendzevenhonderdachtenvijftig euro en negenenvijftig eurocent) en wijst af het anders of meer verzochte.
Aldus gedaan te Den Haag door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. M.J.C. Dijkstra, rechter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Moese, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 december 2018.
Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING
De voorzitter,
beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing en mitsdien de betaling ten laste van de Staat der Nederlanden door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van:
€ 71.758,59 (zegge: eenenzeventigduizendzevenhonderdachtenvijftig euro en negenenvijftig eurocent)
ten gunste van verzoeker,
door overmaking van voornoemd bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] ,
ten name van Stichting Beheer Derdengelden van Sjöcrona van Stigt Advocaten te Rotterdam, onder vermelding van dossiernummer [dossiernummer] .
Den Haag, 21 december 2018
mr. E.A.G.M. van Rens